Word order

Dutch uses SOV (subject - object - verb) order in combination with a V2 (verb-second) order what makes the order SVOV subject - verb - object - verb.

The non-finite stays in the last position but the finite verb is moved to the second position. This makes the order when there is only one verb present an SVO (subject - verb - object) order or possibly a VSO (verb - subject - object) order:


Klaas wilt het huis kopen
Klaas (onderwerp) wil (verb) het huis (object) kopen (verb)


Melissa zat op de visite te wachten
Melissa (onderwerp) zat (verb) op de visite (lijdend voorwerp) te wachten (werkwoord)


James ontkende zijn fouten
James (onderwerp) ontkende (werkwoord) zijn fouten (voorwerp)


Wij kijken naar de televisie
Wij (onderwerp) kijken (werkwoord) naar de televisie (voorwerp)


Vechtend keken de vrouwen naar de kleding
Vechtend (werkwoord) keken (werkwoord) de vrouwen (onderwerp) naar de kleding (voorwerp)


Lopend gingen we naar de winkel
Lopend (werkwoord) gingen (werkwoord) we (onderwerp) naar de winkel (voorwerp)



In many cases, other verbs are placed at the end of an SOV order. They can be either verbs or verbal participles, which make various verbs repeat:

De jongens zouden de regels moeten breken en doorgaan
De jongens (subject) zouden (verb) de regels (object) moeten (verb) breken (verb) en doorgaan (verb)



The order is principally SOV for subordinate clauses. The verbs in these orders can be used in two ways: where the auxiliary verb goes after the past participle and where the auxiliary verb comes before the past participle:

Dit is waarom we dat gedaan hebben (this is why we have done it)
Dit is waarom we het hebben gedaan (this is why we have done it)
Dit is waarom we dat gedaan hebben (voltooid deelwoord) hebben (hulpwerkwoord)
Dit is waarom we het hebben (hulpwerkwoord) gedaan (voltooid deelwoord)


Beide vormen worden gebruikt in de geschreven taal, hoewel zinnen waar het hulpwerkwoord na het voltooid deelwoord komt, het meest worden gebruikt in de dagelijkse gesproken taal.

Wanneer bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden worden genoemd, komen ze meestal voor zowel hulpwerkwoorden als voltooid deelwoorden:

Omdat we dat moeilijk vonden
Aangezien ze dit raar gevonden hebben

Voor vragen gaan werkwoorden in de meeste gevallen eerst:

Gingen we naar de tuin?
Gingen (werkwoord) we (subject) naar de tuin ? (voorwerp)
Zullen ze het halen?
Zullen (werkwoord) ze (subject) het halen ? (voorwerp)

This is not always necessary, in fewer cases the verb may come second:

De mensen liepen weg?
De mensen (subject) liepen (verb) weg? (object)
Haar dochters rende drie rondjes?
Haar dochters (subject) rende (verb) drie rondjes? (object)

In imperative sentences, the verbs usually go in the first position except for when a noun or noun phrase is being mentioned at the beginning:

Laten we je schoenen aan doen
Laten (verb) we (subject) je schoenen aan doen (object)
Gaat u alstublieft uit de weg!
Gaat (verb) u (subject) alstublieft uit de weg! (object)
Doe je oordopjes in
Doe (verb) je oordopjes (subject) in (object)
Willem, doe je oordopjes in (Willem, put on your earplugs)
Willem, (noun) doe (verb) je oordopjes (subject) in (object)

Something very important that should be taken into account is that adpositional phrases generally have a time - manner - place order. This means that time modifiers mainly go before modifiers of manner and place:

De honden waren in januari naar de dierenarts (the dogs went to the vet in January)
Wij liepen ’s middags over de brug (we walked over the bridge in the afternoon)