×

Usamos cookies para ayudar a mejorar LingQ. Al visitar este sitio, aceptas nuestras politicas de cookie.


image

Een Coquette Vrouw van Carry van Bruggen, Hoofdstuk 2 Deel 1 - 1

Hoofdstuk 2 Deel 1 - 1

De avond was voorbij. Ina was moe - ze had zich verveeld, ze voelde zelf dat ze bleek was en het leek haar dat haar gezicht verwrongen moest staan van het herhaaldelijk gapen - van binnen voelde alles kil en leeg en verslagen. Ze had zich in deze samenkomst verblijd en het had niets opgeleverd dan verveling, ergernis, verbeten wrevel en steken van twijfel en zelfverwijt. Ze lag nu op de rustbank, de oogen gesloten, terwijl Coba van 't Hoff, Geerte de Kruyff, haar vriendin die gastvrouw was, de kamer ordenden, de meubels rechtschoven, en onder voortdurend pruttelen note-doppen en koekkruimels van het vloerkleed opvischten. Deur en raam stonden tegen elkaar open; het was zeer warm geweest, maar nu woei de koude Novemberwind snijdend over Ina heen -, ze had wel graag een van beide dicht gehad, doch ze verroerde zich niet en ze vroeg niets, te dof, te moedeloos om geluid of beweging voort te brengen. Waren dat, de bleeke, vooze meisjes, de slappe slungels van jongens, die de machteloosheid tot werken en scheppen op de trekken lag, de menschen die haar moesten schadeloos stellen voor de kille benepen deftigheid thuis bij Mary? Moest ze aan hun gesprekken, aan hun omgang haar hart ophalen en haar geest verfrisschen, moest ze in dien kring haar echte vrienden kiezen? Alles wat ze gezegd hadden leek haar opgeschroefd en onecht, wat ze vertoond en uitgevoerd hadden voos en middelmatig, opgeblazen van eigenwaan en overschatting. De rauwe zenuwtergende muziek van den jongen componist, die ‘met elke methode gebroken' had, maar zoo ‘overstelpend-suggestief' improviseerde, de vale flodderige teekeningen, waar ze beurtelings met diepzinnige gezichten voor kwamen staan, en minuten lang in peinzen verzonken bleven, tot ze met half-verdwaasde oogen, als zóó aan een hoogere wereld ontrukt, de hand over het voorhoofd strijkend, diepzinnige woorden fluisterend zwijgend weer neerzaten op den grond, met opgehurkte knieën, het hoofd tegen den muur. Dat scheen de voorgeschreven houding, enkelen maar hadden op stoelen gezeten. En dat belachelijke kleine ventje, dat nauwelijks goed Hollandsch sprak en ‘aristocratie bestreefde' - democratie scheen in dezen kring al weer uit de mode - en het bleeke wezentje met haar vooze mopneusje, die bij een koperen-stoofjes-artist in den leer was en door haar fijngevoeligheid van het eene pension naar het andere werd gedreven, omdat ze het nergens kon uithouden, waar onderwijzeressen woonden, - die waren zóó afstootend-‘philistreus' dat ze niet kon tegenover ze aan tafel zitten. Een jong acteurtje en een jonge schoolmeester, die voor een Duitsche akte werkte, hadden over de grooter-heid van Goethe en Shakespeare getwist, - het acteurtje hield het op Shakespeare, de ander zwoer bij Goethe -, en een aankomend genie met een kinbaardje had er met een stemmetje als een fluitje tusschendoor gelispeld: ‘Flaubèèrt, o Flaubèèrt' en daarop de oogen gesloten en gezwegen als uitgeput van zijn geestdrift. ‘Mystiek' deed opgeld. Verder was er veel op conventioneele lieden en conventioneele kunst, vooral ook op studie in alle graden en soorten gesmaald. ‘Inspiratie' -, ‘persoonlijkheid', hadden de meisjes gezucht, en heur schuchtere hoofdjes op de schouders van de jongens gevleid. Ina had den heelen avond geen grap of lach, geen enkel snedig of geestig woord gehoord, zij zelf had niet veel gesproken -, ze voelde zich stug en wantrouwig en soms ook bij vlagen twijfelend aan zichzelf, aan haar vermogen om te begrijpen en te genieten. Ze waren allemaal zoo opgetogen -, zoo grif met hun bewondering, vol ijver om te toonen, tot hoever hun begrip, hun geestesverfijning wel ging -, ze spraken zoo hoog en zoo duister. Hoe had ze er toe kunnen komen om in dit fijnbeschaafd gezelschap haar voorliefde voor Mendelssohn -, en een oud zwak voor Grieg te bekennen? Een groot, donker meisje, met een breeden mond, in een felgroene jurk, had even de schouders opgetrokken, smadelijk gelachen en zich zonder antwoord afgewend. Ze had haar wel kunnen bijten en van dat oogenblik af was haar stemming geheel vergiftigd en bedorven -, had ze niets meer gezegd, maar met een bitteren spotlach geluisterd, in haar hart schimpend tegen de machtelooze, vooze kwakzalvers en hun zotte pralerij. Het was overal hetzelfde -, en zij kon nergens aarden, zij paste in geen enkele omgeving, stootte overal het hoofd en verwarde zich het hart als een vogel in een strik. Ze dacht aan dokter Ramondt en aan de verleden lente. Na dien eersten keer had ze hem nog twee keer ontmoet, toen hij Mary bezocht -, maar kort en vluchtigjes; tot vertrouwelijk praten was het niet meer gekomen. En na Mary's herstel was hij heel niet meer teruggeweest. Mary had haar verteld dat hij het heel druk had, ongefortuneerd was, voor een veeleischende vrouw en drie kinderen moest zorgen, en aan vriendschappelijke bezoeken niet denken kon. En Ina had haar best gedaan natuurlijk te vinden, wat iedereen natuurlijk vond, en toch was teleurstelling lang nog in haar blijven nawerken, en een scherp gevoel van schaamte om haar eigen verwarde hoopvolle gedachten, haar vreugde en verwachting en bereidwilligheid, waar hij haar blijkbaar zelfs niet telde en het bezoek beschouwde als een wat langgerekte en misschien zelfs wat zware en taaie doktersvisite. Ze wist het wel al, dat voor de meesten dagelijksch werk en dagelijksch belang in de eerste plaats gold en boven de dingen van het hart recht en voorkeur had -, en toch maakte het haar kil en bedrukt, zoovaak zij het van nabij ervoer. Waren er dan werkelijk geen menschen, voor wie het gevoelsleven altijd in al zijn uitingen en vertakkingen boven het maatschappelijk leven ging? Ze wist allang van niet -, en toch verwachtte zij het steeds weer opnieuw. Ze dacht aan een voorval uit haar eigen leven -, een paar jaar terug, toen ze een deel van haar overgangsexamen koelbloedig had verzuimd omdat haar oude vriend, de gebrekkige klokkenmaker met zijn koolzwarten baard, haar dien dag een naamvers zou voorlezen en geven, dat hij voor haar had gemaakt. Het was langdradig en sentimenteel, het vers, maar het had haar toen bewogen om den toover der verheerlijking, ze had het niet vergeten, en de eerste regels haalde ze zich nu in gedachten. In glanzen zijt gij mij verschenen, Nooit had mijn hart 't geluk gedroomd. Ach ga nu niet meer van mij henen.... De drie beginletters waren haar naam. Toen waren ze haar hard gevallen, allemaal en zelfs Otto, de toegevende broer, die voogd over haar was sinds moeders dood, had haar schertsend vermaand: ‘eerst de zaken en dan het meisje.' Dat was de eerste keer geweest, dat ze die platte, stuitende zegswijze vernam en er van rilde, maar daarna had ze die veel vaker wel gehoord -, en, erger, ervaren dat bijkans alle menschen zoo leefden, voor ‘de zaken' eerst en dan voor ‘het meisje' - of wat daar overeenkomstig aan was. Hoe vlak en vaal, kil en redeloos leek haar de wereld en het leven, zoovaak zij, die 't altijd weer vergat, daaraan herinnerd werd. En Ramondt was als de overigen ook, - om zijn drukke praktijk was hij weggebleven en had niet meer naar haar omgezien -, en hoe stellig had ze, zonder gezet overdenken, van hem verwacht, dat hij anders zou wezen. ‘Ina, je slaapt toch niet? Sta op, dan gaan we naar boven en als Egbert bij uitzondering eens zoo minzaam is geweest om klaar te zetten -, dan kunnen we meteen een boterham eten.' Moeizaam en lusteloos rees Ina overeind. Ze was nadat de anderen waren heengegaan met Coba achtergebleven om boven bij Geerte's broer nog een uurtje na te praten. Ze liep kil, huiverend en diep-verslagen, na den onbevredigenden avond, het stil liggen in de kou, het verwarrend napeinzen, achter de anderen een duister trapportaal door, een oud wenteltrapje op en stond plotseling in een licht, warm, laag vertrek, onder een bruinberookte balkenzoldering. Een bleeke jongen die bij het vuur zat te lezen, keek op en lei zijn boek neer bij hun binnenkomen -, een oudere man met een blonden baard rees geeuwend en zich verschrikt de oogen wrijvend, van de kanapee op. De jongste was Geerte's neefje, de andere haar broer. ‘Zeker weer den heelen avond geslapen,' smaalde Geerte, ‘en niet klaargezet of niets.' ‘Hè meid, slapen is zoo lekker -, bederf er nu niet dadelijk de goede uitwerking van. Als je mij even laat besterven, zal ik helpen met alle macht.' Hij rekte wijd de armen boven het hoofd, strekte de beenen voor zich uit, stak de handen diep in de zakken en bleef zitten. Een gevoel van verruiming en rust trok weldadig door Ina heen. De warme kamer, de oude meubels, de pijpedamp, het gezellige, blonde gezicht, vooral de luchtige woorden deden haar goed tot in haar hart. Ze voelde een begeerte, het troebele, ontstemmende, hinderlijke, het wurmen en tobben van zich af te werpen en vroolijk te zijn. Het neefje was gedienstig opgestaan en verontschuldigde zich, dat hij niets had klaargezet. ‘Onzin,' sneed Geerte af met haar besliste stem -, ‘jij kon het niet weten. Als Egbert maar niet zoo eeuwig lui was'. Ina was, op zijn uitnoodiging, terwijl de drie zich van kast naar tafel repten, naast Egbert op de kanapee gaan zitten en toen hij opnieuw goedmoedig lachte om Geerte's vinnige woorden, lachte ze mee. Hij keek haar aan. ‘Help me maar tegen mijn boosaardige zuster -, u moest eens weten hoe ik zucht onder haar heerschappij! Geerte, toe kijk niet zoo leelijk, vertel eens wat van den Idioten-krans!' ‘Jawel, jij zit daar maar lui en ik loop me dood en dan nog vertellen -, ik dank je.' ‘Wie waren er allemaal?' ‘Vraag het Ina -, die is er toch ook geweest!' Ina voelde zich vol van onberedeneerden jool. ‘Waarom komt u er zelf niet?' ‘Ik?' Ze proestte om de overdreven uitdrukking van zijn ontsteltenis, ‘lieve ziel, daar hoor ik niet. Daar gaat het mij veel te verheven toe, daar zou ik mij voelen als een haar in de soep.' ‘Zoo ging het mij ook. Ik hoor er ook niet, en ik geloof ook heelemaal niet dat ik in den smaak ben gevallen.' ‘Heb jelui nog van de “Sarcasmen en Reverieën” genoten?' ‘Wat is dat?' Ina's oogen schitterden in de zijne, vol jolige behaagzucht. ‘Weet u dát niet? Dan mankeert er drie-kwart aan uw opvoeding. Iets heel modern-verfijnds, lang niet voor de poes. Kip-op-hooge-pooten-stijl. Geerte heeft het mij eens willen voorlezen, de brave ziel, ze meent het zoo goed met mij, maar ik ben erbij in slaap gevallen - voorlezen is mijn beste slaapdrankje - toen ineens werd ik wakker van een zin en dien eenen zin heb ik onthouden, het was over een “dienstmeid van erkende en beproefde voortreffelijkheid” - of “voortreflijkheid” -, dat zou nog al weer moderner zijn.' ‘Stond er dat?' lachte Ina ‘wat onzinnig.' ‘Het is héél ernstig,' zei Egbert ‘zoo moet je het zeggen tegenwoordig, bijvoorbeeld: ‘de boterhammen die mijn neef daar maakt, zijn van een jammerlijke scheefheid en schriel-gesmeerdhheid.' ‘Egbert, als je te lui bent om zelf iets te doen, maak hem dan tenminste niet in de war.' ‘Is het tot u doorgedrongen, mejuffrouw, dat ik lui ben? Het is de lust van mijn leven! Kom, we gaan aan tafel, en dan moet je mij nog meer vertellen.' Ze stonden op. Ina zat tusschen Egbert en het neefje in -, maar ze zei geen woord tegen den bleeken verlegen jongen, liet tot twee maal toe een vraag die hij deed onbeantwoord en zag niet, dat hij pijnlijk bloosde. Al haar aandacht was voor Egbert -, alleen jammer dat hij-zelf zooveel aandacht voor zijn boterhammen had en daardoor niet voortdurend naar haar keek, - zij at heelemaal niet, praatte en lachte aanhoudend. ‘Toen kregen we een vioolsolo. De kamer was halfdonker gemaakt, dat moest zoo. En daar voel ik op eens een wildvreemd, warm hoofd in mijn schoot -, en snikken, erbarmelijk! Achteraf bleek dat zijn geliefde. Het genie zelf viel flauw toen het uit was - hij lag voor lijk tegen de piano, met twee slappe armen naast zijn lijf, zijn kin op zijn borst. En toen zijn ze - zijn wettige geliefde en nog een stuk of drie onbaatzuchtige aanbidsters - uit de andere kamer een kamerschut gaan halen, een heel zwaar ding, ze konden er haast niet mee voort, en dat hebben ze voor hem heen gezet en daar is hij den heelen verderen avond achtergebleven - nu en dan gingen ze kijken, ik denk of hij nog leefde, en dan liepen ze als kippetjes achter elkaar, op de teenen en hun hoofden, zóó vooruitgestoken, -, tegen het weggaan kwam hij pas weer voor den dag, heelemaal verwezen en bleek.' ‘En vroeg hij niet: ‘Waar ben ik?' en ‘Is de booze man heengegaan?' Ze lachten beiden. ‘Ik kan niet zeggen, Ina, dat ik je bijzonder aardig vind, voor den eersten avond dat je gevraagd bent,' vond Geerte droog, ‘ik vond zijn spel heel bijzonder en diepzinnig, hij is altijd zoo, als hij gespeeld heeft, er valt niets om te lachen.' ‘Bij wie is dat ontluikend genie in den leer?' vroeg Egbert. ‘Bij niemand, hij heeft alles uit zichzelf, nooit les gehad.' ‘En daar vliegen ze in, daar vliegen ze met vlag en wimpel in,' schaterde Egbert. ‘Jullie hebt met zijn allen een tik van den molen beet. Behalve Coba -, die komt alleen om haar natuurgenoten te bestudeeren.Je kunt niet ontkennen, dat je hier waar voor je geld krijgt -, en dat de psychiatrie, in jou vertegenwoordigd, de grootste verplichtingen aan Geerte's vriendenkring heeft. Jullie moet het toch òòk maar van je klanten hebben, net als de kruidenier.' Coba lachte gedwongen. Het was duidelijk, dat ze zich min of meer geraakt voelde, nu Egbert zoo lichtvaardig over haar werk en wetenschap sprak. Ina had het op weg naar Geerte's huis ervaren, dat ze alles wat daarmee verband hield, geweldig zwaar-ernstig opnam -, niet alleen geen grapje duldde, maar ook ‘leeken-opmerkingen' en ‘leeken-vragen' met stroeve hoogheid afwees. Het had Ina gehinderd, dat vertoon van wetenschappelijkheid, die inbeelding om wat boekenwijsheid, waarvan ze de aanmatiging voelde, maar niet bewijzen kon, zoodat ze vol schrik was gaan vreezen dat haar bitterheid en ongeloof voortsproten uit haar eigen aard, - maar nu Egbert ook háár dorst aantasten, ook háár niet ontzag, voelde ze een heimelijke voldoening. Het was als wreekte hij haar voor wat Coba haar had aangedaan, toen ze haar vragen en opmerkingen met een kil, verwaand lachje terugwees -, terwijl ze toch zeker was, niet onnoozel en onbescheiden te hebben gesproken en gevraagd -, en ze was hem er dankbaar voor, bewonderde hem om zijn durf. Ze bewonderde hem omdat hij zoo zeker was van zichzelf; - wat een kracht, wat een hoogheid beduidde zooveel zelfverzekerdheid. Hij doorzag het ‘ontluikend genie' in al zijn dwaze aanstellerij -, stak genadeloos den draak met de heele kwakzalversbende; hij, de volwassene, de man van gezag, die in het openbaar zijn meening gaf en naar wien anderen luisterden -, hij zat daar nu en zei gewone, huiselijke, prettige dingen, zonder malle diepzinnigheid, dingen, die zij verstond, die haar niet intimideerden of aan zichzelf deden twijfelen. En wat stond hij tegelijk hoog boven haar -, om die koele zekerheid, waar zij het niet verder dan innerlijke wrok en strijd en twijfel had kunnen brengen. Als lafenis nam ze zijn woorden tot zich, haar oogen schitterden en haar wangen gloeiden. Ze lachte uitbundig, toen hij Erik ‘dien geleerden lummel met dat hondenneusje' noemde -, en over Mary Rutgers, de voortreffelijke, de hoogstaande, de sympathieke, sprak als over ‘een witte boon van 't verleden jaar' - ze lachte met voortdurend dat gevoel in zich, dat hij voor háár op al die menschen wreekte, wat ze háár hadden aangedaan. Haar wrok kwam los, ze liet ze vrij, ze klapte instemmend de handen en juichte opgewonden. ‘Egbert praat altijd en over iedereen op dezelfde manier, maar hij heeft er nog nooit zoo'n overstelpend succes mee gehad,' merkte Geerte koel op -, maar het drong evenmin tot Ina door als de vorige opmerking over haar onvriendelijkheid jegens de menschen die haar genoodigd hadden. Het scheen haar, dat ze niet langer alleen was -, immers niets van wat haar anders altijd deerde en trof, kon haar nu bereiken -, het scheen haar, dat hij naast haar stond, haar beschermde -, zijn openlijke spottende minachting voor dezelfde menschen, die zij alleen maar in 't diepst van haar hart en in voortdurenden twijfel aan zichzelf dorst hoonen, scheen haar in 't gelijk te stellen -, haar van twijfel te ontheffen. Ze hadden tot dusver allen de macht gehad - ondanks haar groot woord - haar te intimideeren, omdat ze altijd zoo koel en vast hun weg gingen, niet driftig werden, niet schreiden als zij, niet, als zij, bij den dag wisselden van meening en gevoel, maar dag in dag uit zichzelf waren en bleven -, nu was die macht gebroken, door hem. En dit was het heerlijke, het bijzondere, het gelukzalige -, dat hij haar scheen te onderscheiden temidden van alle anderen, over wie hij sprak met luchthartigen, zelfbewusten spot, als wezens ver beneden zich, dat hij haar aardig vond, haar voortdurend zijn aandacht gaf. En zij van haar kant, in een fel dringend verlangen die aandacht vast te houden, hem geen oogenblik de gelegenheid te geven, zich tot een der anderen te wenden, praatte en lachte onafgebroken, nauwelijks zelf wetend wat ze zei, niets anders begeerend dan hem met haar geest te behagen, van het eene onderwerp op het andere, verstond de vragen niet, die de anderen tot haar richtten, merkte zelf niet, dat haar stem telkens luider steeg, dat haar handen de eene snede brood na de andere verkruimelden, zoodat tafelkleed en vloer met de flarden bezaaid lagen, zonder dat ze iets gegeten had. Tegen de heele wereld had zij alleen gestaan, koppig en opstandig weigerend alles wat ze in haar hart vervelend en duf-burgerlijk en onnoozel vond als‘sympathiek' ‘hoogstaand' en ‘knap' te aanvaarden, maar zwak en machteloos, want zelf nog tot geen enkel ding gekomen dan tot droomen, ondanks haar vurigen wil -, nu plotseling was hij daar en stelde haar in het gelijk en wreekte haar; hij dorst Coba aan, lachte om hare dorre ernst, aanmatigende geleerdheid, en wat zij voelde was bewondering en dankbaarheid.


Hoofdstuk 2 Deel 1 - 1 Chapter 2 Part 1 - 1 Bölüm 2 Kısım 1 - 1

De avond was voorbij. La velada había terminado. Ina was moe - ze had zich verveeld, ze voelde zelf dat ze bleek was en het leek haar dat haar gezicht verwrongen moest staan van het herhaaldelijk gapen - van binnen voelde alles kil en leeg en verslagen. Ina estava cansada - estava entediada, sentia-se pálida e parecia que seu rosto devia estar contorcido pelos bocejos repetidos - por dentro tudo parecia frio, vazio e derrotado. Ze had zich in deze samenkomst verblijd en het had niets opgeleverd dan verveling, ergernis, verbeten wrevel en steken van twijfel en zelfverwijt. Ze lag nu op de rustbank, de oogen gesloten, terwijl Coba van 't Hoff, Geerte de Kruyff, haar vriendin die gastvrouw was, de kamer ordenden, de meubels rechtschoven, en onder voortdurend pruttelen note-doppen en koekkruimels van het vloerkleed opvischten. Deur en raam stonden tegen elkaar open; het was zeer warm geweest, maar nu woei de koude Novemberwind snijdend over Ina heen -, ze had wel graag een van beide dicht gehad, doch ze verroerde zich niet en ze vroeg niets, te dof, te moedeloos om geluid of beweging voort te brengen. Waren dat, de bleeke, vooze meisjes, de slappe slungels van jongens, die de machteloosheid tot werken en scheppen op de trekken lag, de menschen die haar moesten schadeloos stellen voor de kille benepen deftigheid thuis bij Mary? Moest ze aan hun gesprekken, aan hun omgang haar hart ophalen en haar geest verfrisschen, moest ze in dien kring haar echte vrienden kiezen? Alles wat ze gezegd hadden leek haar opgeschroefd en onecht, wat ze vertoond en uitgevoerd hadden voos en middelmatig, opgeblazen van eigenwaan en overschatting. De rauwe zenuwtergende muziek van den jongen componist, die ‘met elke methode gebroken' had, maar zoo ‘overstelpend-suggestief' improviseerde, de vale flodderige teekeningen, waar ze beurtelings met diepzinnige gezichten voor kwamen staan, en minuten lang in peinzen verzonken bleven, tot ze met half-verdwaasde oogen, als zóó aan een hoogere wereld ontrukt, de hand over het voorhoofd strijkend, diepzinnige woorden fluisterend zwijgend weer neerzaten op den grond, met opgehurkte knieën, het hoofd tegen den muur. Dat scheen de voorgeschreven houding, enkelen maar hadden op stoelen gezeten. En dat belachelijke kleine ventje, dat nauwelijks goed Hollandsch sprak en ‘aristocratie bestreefde' - democratie scheen in dezen kring al weer uit de mode - en het bleeke wezentje met haar vooze mopneusje, die bij een koperen-stoofjes-artist in den leer was en door haar fijngevoeligheid van het eene pension naar het andere werd gedreven, omdat ze het nergens kon uithouden, waar onderwijzeressen woonden, - die waren zóó afstootend-‘philistreus' dat ze niet kon tegenover ze aan tafel zitten. Een jong acteurtje en een jonge schoolmeester, die voor een Duitsche akte werkte, hadden over de grooter-heid van Goethe en Shakespeare getwist, - het acteurtje hield het op Shakespeare, de ander zwoer bij Goethe -, en een aankomend genie met een kinbaardje had er met een stemmetje als een fluitje tusschendoor gelispeld: ‘Flaubèèrt, o Flaubèèrt' en daarop de oogen gesloten en gezwegen als uitgeput van zijn geestdrift. ‘Mystiek' deed opgeld. Verder was er veel op conventioneele lieden en conventioneele kunst, vooral ook op studie in alle graden en soorten gesmaald. ‘Inspiratie' -, ‘persoonlijkheid', hadden de meisjes gezucht, en heur schuchtere hoofdjes op de schouders van de jongens gevleid. Ina had den heelen avond geen grap of lach, geen enkel snedig of geestig woord gehoord, zij zelf had niet veel gesproken -, ze voelde zich stug en wantrouwig en soms ook bij vlagen twijfelend aan zichzelf, aan haar vermogen om te begrijpen en te genieten. Ze waren allemaal zoo opgetogen -, zoo grif met hun bewondering, vol ijver om te toonen, tot hoever hun begrip, hun geestesverfijning wel ging -, ze spraken zoo hoog en zoo duister. Hoe had ze er toe kunnen komen om in dit fijnbeschaafd gezelschap haar voorliefde voor Mendelssohn -, en een oud zwak voor Grieg te bekennen? Een groot, donker meisje, met een breeden mond, in een felgroene jurk, had even de schouders opgetrokken, smadelijk gelachen en zich zonder antwoord afgewend. A tall, wide-mouthed, dark girl, in a bright green dress, had shrugged for a moment, laughed disgustedly, and turned away without answer. Ze had haar wel kunnen bijten en van dat oogenblik af was haar stemming geheel vergiftigd en bedorven -, had ze niets meer gezegd, maar met een bitteren spotlach geluisterd, in haar hart schimpend tegen de machtelooze, vooze kwakzalvers en hun zotte pralerij. She could have bitten her, and from that moment on her mood was completely poisoned and corrupted - she had said nothing more, but listened with a bitter mocking laugh, scorn in her heart at the impotent, idle quacks and their mad splendor. Het was overal hetzelfde -, en zij kon nergens aarden, zij paste in geen enkele omgeving, stootte overal het hoofd en verwarde zich het hart als een vogel in een strik. Ze dacht aan dokter Ramondt en aan de verleden lente. Na dien eersten keer had ze hem nog twee keer ontmoet, toen hij Mary bezocht -, maar kort en vluchtigjes; tot vertrouwelijk praten was het niet meer gekomen. En na Mary's herstel was hij heel niet meer teruggeweest. Mary had haar verteld dat hij het heel druk had, ongefortuneerd was, voor een veeleischende vrouw en drie kinderen moest zorgen, en aan vriendschappelijke bezoeken niet denken kon. En Ina had haar best gedaan natuurlijk te vinden, wat iedereen natuurlijk vond, en toch was teleurstelling lang nog in haar blijven nawerken, en een scherp gevoel van schaamte om haar eigen verwarde hoopvolle gedachten, haar vreugde en verwachting en bereidwilligheid, waar hij haar blijkbaar zelfs niet telde en het bezoek beschouwde als een wat langgerekte en misschien zelfs wat zware en taaie doktersvisite. Ze wist het wel al, dat voor de meesten dagelijksch werk en dagelijksch belang in de eerste plaats gold en boven de dingen van het hart recht en voorkeur had -, en toch maakte het haar kil en bedrukt, zoovaak zij het van nabij ervoer. Waren er dan werkelijk geen menschen, voor wie het gevoelsleven altijd in al zijn uitingen en vertakkingen boven het maatschappelijk leven ging? Ze wist allang van niet -, en toch verwachtte zij het steeds weer opnieuw. Ze dacht aan een voorval uit haar eigen leven -, een paar jaar terug, toen ze een deel van haar overgangsexamen koelbloedig had verzuimd omdat haar oude vriend, de gebrekkige klokkenmaker met zijn koolzwarten baard, haar dien dag een naamvers zou voorlezen en geven, dat hij voor haar had gemaakt. Het was langdradig en sentimenteel, het vers, maar het had haar toen bewogen om den toover der verheerlijking, ze had het niet vergeten, en de eerste regels haalde ze zich nu in gedachten. In glanzen zijt gij mij verschenen, Nooit had mijn hart 't geluk gedroomd. Ach ga nu niet meer van mij henen.... De drie beginletters waren haar naam. Toen waren ze haar hard gevallen, allemaal en zelfs Otto, de toegevende broer, die voogd over haar was sinds moeders dood, had haar schertsend vermaand: ‘eerst de zaken en dan het meisje.' Dat was de eerste keer geweest, dat ze die platte, stuitende zegswijze vernam en er van rilde, maar daarna had ze die veel vaker wel gehoord -, en, erger, ervaren dat bijkans alle menschen zoo leefden, voor ‘de zaken' eerst en dan voor ‘het meisje' - of wat daar overeenkomstig aan was. Hoe vlak en vaal, kil en redeloos leek haar de wereld en het leven, zoovaak zij, die 't altijd weer vergat, daaraan herinnerd werd. En Ramondt was als de overigen ook, - om zijn drukke praktijk was hij weggebleven en had niet meer naar haar omgezien -, en hoe stellig had ze, zonder gezet overdenken, van hem verwacht, dat hij anders zou wezen. ‘Ina, je slaapt toch niet? Sta op, dan gaan we naar boven en als Egbert bij uitzondering eens zoo minzaam is geweest om klaar te zetten -, dan kunnen we meteen een boterham eten.' Moeizaam en lusteloos rees Ina overeind. Ze was nadat de anderen waren heengegaan met Coba achtergebleven om boven bij Geerte's broer nog een uurtje na te praten. Ze liep kil, huiverend en diep-verslagen, na den onbevredigenden avond, het stil liggen in de kou, het verwarrend napeinzen, achter de anderen een duister trapportaal door, een oud wenteltrapje op en stond plotseling in een licht, warm, laag vertrek, onder een bruinberookte balkenzoldering. Een bleeke jongen die bij het vuur zat te lezen, keek op en lei zijn boek neer bij hun binnenkomen -, een oudere man met een blonden baard rees geeuwend en zich verschrikt de oogen wrijvend, van de kanapee op. De jongste was Geerte's neefje, de andere haar broer. ‘Zeker weer den heelen avond geslapen,' smaalde Geerte, ‘en niet klaargezet of niets.' ‘Hè meid, slapen is zoo lekker -, bederf er nu niet dadelijk de goede uitwerking van. Als je mij even laat besterven, zal ik helpen met alle macht.' Hij rekte wijd de armen boven het hoofd, strekte de beenen voor zich uit, stak de handen diep in de zakken en bleef zitten. Een gevoel van verruiming en rust trok weldadig door Ina heen. De warme kamer, de oude meubels, de pijpedamp, het gezellige, blonde gezicht, vooral de luchtige woorden deden haar goed tot in haar hart. Ze voelde een begeerte, het troebele, ontstemmende, hinderlijke, het wurmen en tobben van zich af te werpen en vroolijk te zijn. Het neefje was gedienstig opgestaan en verontschuldigde zich, dat hij niets had klaargezet. ‘Onzin,' sneed Geerte af met haar besliste stem -, ‘jij kon het niet weten. Als Egbert maar niet zoo eeuwig lui was'. Ina was, op zijn uitnoodiging, terwijl de drie zich van kast naar tafel repten, naast Egbert op de kanapee gaan zitten en toen hij opnieuw goedmoedig lachte om Geerte's vinnige woorden, lachte ze mee. Hij keek haar aan. ‘Help me maar tegen mijn boosaardige zuster -, u moest eens weten hoe ik zucht onder haar heerschappij! Geerte, toe kijk niet zoo leelijk, vertel eens wat van den Idioten-krans!' ‘Jawel, jij zit daar maar lui en ik loop me dood en dan nog vertellen -, ik dank je.' ‘Wie waren er allemaal?' ‘Vraag het Ina -, die is er toch ook geweest!' Ina voelde zich vol van onberedeneerden jool. ‘Waarom komt u er zelf niet?' ‘Ik?' Ze proestte om de overdreven uitdrukking van zijn ontsteltenis, ‘lieve ziel, daar hoor ik niet. Daar gaat het mij veel te verheven toe, daar zou ik mij voelen als een haar in de soep.' ‘Zoo ging het mij ook. Ik hoor er ook niet, en ik geloof ook heelemaal niet dat ik in den smaak ben gevallen.' ‘Heb jelui nog van de “Sarcasmen en Reverieën” genoten?' ‘Wat is dat?' Ina's oogen schitterden in de zijne, vol jolige behaagzucht. ‘Weet u dát niet? Dan mankeert er drie-kwart aan uw opvoeding. Iets heel modern-verfijnds, lang niet voor de poes. Kip-op-hooge-pooten-stijl. Geerte heeft het mij eens willen voorlezen, de brave ziel, ze meent het zoo goed met mij, maar ik ben erbij in slaap gevallen - voorlezen is mijn beste slaapdrankje - toen ineens werd ik wakker van een zin en dien eenen zin heb ik onthouden, het was over een “dienstmeid van erkende en beproefde voortreffelijkheid” - of “voortreflijkheid” -, dat zou nog al weer moderner zijn.' ‘Stond er dat?' lachte Ina ‘wat onzinnig.' ‘Het is héél ernstig,' zei Egbert ‘zoo moet je het zeggen tegenwoordig, bijvoorbeeld: ‘de boterhammen die mijn neef daar maakt, zijn van een jammerlijke scheefheid en schriel-gesmeerdhheid.' ‘Egbert, als je te lui bent om zelf iets te doen, maak hem dan tenminste niet in de war.' ‘Is het tot u doorgedrongen, mejuffrouw, dat ik lui ben? Het is de lust van mijn leven! Kom, we gaan aan tafel, en dan moet je mij nog meer vertellen.' Ze stonden op. Ina zat tusschen Egbert en het neefje in -, maar ze zei geen woord tegen den bleeken verlegen jongen, liet tot twee maal toe een vraag die hij deed onbeantwoord en zag niet, dat hij pijnlijk bloosde. Al haar aandacht was voor Egbert -, alleen jammer dat hij-zelf zooveel aandacht voor zijn boterhammen had en daardoor niet voortdurend naar haar keek, - zij at heelemaal niet, praatte en lachte aanhoudend. ‘Toen kregen we een vioolsolo. De kamer was halfdonker gemaakt, dat moest zoo. En daar voel ik op eens een wildvreemd, warm hoofd in mijn schoot -, en snikken, erbarmelijk! Y allí, de repente, siento una cabeza completamente extraña y cálida en mi regazo, ¡y solloza, lamentablemente! Achteraf bleek dat zijn geliefde. Más tarde resultó que su amante. Het genie zelf viel flauw toen het uit was - hij lag voor lijk tegen de piano, met twee slappe armen naast zijn lijf, zijn kin op zijn borst. El propio genio se desmayó cuando terminó: yacía muerto contra el piano, con dos brazos fláccidos a los costados y la barbilla apoyada en el pecho. En toen zijn ze - zijn wettige geliefde en nog een stuk of drie onbaatzuchtige aanbidsters - uit de andere kamer een kamerschut gaan halen, een heel zwaar ding, ze konden er haast niet mee voort, en dat hebben ze voor hem heen gezet en daar is hij den heelen verderen avond achtergebleven - nu en dan gingen ze kijken, ik denk of hij nog leefde, en dan liepen ze als kippetjes achter elkaar, op de teenen en hun hoofden, zóó vooruitgestoken, -, tegen het weggaan kwam hij pas weer voor den dag, heelemaal verwezen en bleek.' Y luego ellos -su amante legítimo y como tres adoradores desinteresados- fueron a buscar un armario de la otra habitación, una cosa muy pesada, casi no podían seguir con él, y lo pusieron frente a él y allí se quedó atrás. toda la tarde- de vez en cuando iban a ver, creo que aún vivía, y luego andaban como gallinas una detrás de otra, de puntillas y de cabeza, así sobresaliendo-, cuando se iba volvía a aparecer el día , todo encorvado y pálido. ‘En vroeg hij niet: ‘Waar ben ik?' 'Y él no preguntó, '¿Dónde estoy?' en ‘Is de booze man heengegaan?' y '¿Se ha ido el malvado?' Ze lachten beiden. Ambos se rieron. ‘Ik kan niet zeggen, Ina, dat ik je bijzonder aardig vind, voor den eersten avond dat je gevraagd bent,' vond Geerte droog, ‘ik vond zijn spel heel bijzonder en diepzinnig, hij is altijd zoo, als hij gespeeld heeft, er valt niets om te lachen.' -No puedo decir, Ina, que me gustes mucho, porque la primera noche que te invitaron -dijo Geerte con sequedad-, su forma de tocar me pareció muy especial y profunda, siempre es así, cuando ha tocado. , no hay nada de qué reírse. ‘Bij wie is dat ontluikend genie in den leer?' "¿De quién es el aprendiz de ese genio en ciernes?" vroeg Egbert. ‘Bij niemand, hij heeft alles uit zichzelf, nooit les gehad.' 'Con nadie, nunca ha tenido lecciones por su cuenta'. ‘En daar vliegen ze in, daar vliegen ze met vlag en wimpel in,' schaterde Egbert. "Y vuelan allí, vuelan con gran éxito", se rió Egbert. ‘Jullie hebt met zijn allen een tik van den molen beet. Todos ustedes han recibido un golpe del molino. Behalve Coba -, die komt alleen om haar natuurgenoten te bestudeeren.Je kunt niet ontkennen, dat je hier waar voor je geld krijgt -, en dat de psychiatrie, in jou vertegenwoordigd, de grootste verplichtingen aan Geerte's vriendenkring heeft. Salvo Coba -que sólo viene a estudiar a sus congéneres. No puedes negar que aquí obtienes valor por dinero- y que la psiquiatría, representada en ti, tiene las mayores obligaciones con el círculo de amigos de Geerte. Jullie moet het toch òòk maar van je klanten hebben, net als de kruidenier.' Debe obtenerlo de sus clientes, al igual que el tendero. Coba lachte gedwongen. Het was duidelijk, dat ze zich min of meer geraakt voelde, nu Egbert zoo lichtvaardig over haar werk en wetenschap sprak. Era obvio que se sentía más o menos conmovida de que Egbert hablara tan a la ligera de su trabajo y ciencia. Ina had het op weg naar Geerte's huis ervaren, dat ze alles wat daarmee verband hield, geweldig zwaar-ernstig opnam -, niet alleen geen grapje duldde, maar ook ‘leeken-opmerkingen' en ‘leeken-vragen' met stroeve hoogheid afwees. De camino a la casa de Geerte, Ina había experimentado que se tomaba muy en serio todo lo relacionado con ella, no solo no tolerando una broma, sino también rechazando los 'comentarios profanos' y las 'preguntas profanas' con rígida alteza. Het had Ina gehinderd, dat vertoon van wetenschappelijkheid, die inbeelding om wat boekenwijsheid, waarvan ze de aanmatiging voelde, maar niet bewijzen kon, zoodat ze vol schrik was gaan vreezen dat haar bitterheid en ongeloof voortsproten uit haar eigen aard, - maar nu Egbert ook háár dorst aantasten, ook háár niet ontzag, voelde ze een heimelijke voldoening. A Ina le había molestado ese alarde de ciencia, ese gusto por alguna sabiduría libresca, de la que sentía la presunción, pero no podía probar, de modo que había llegado a temer con terror que su amargura e incredulidad provenían de su propia naturaleza, pero ahora Egbert también.» Fingiendo su sed, no su asombro, sintió una secreta satisfacción. Het was als wreekte hij haar voor wat Coba haar had aangedaan, toen ze haar vragen en opmerkingen met een kil, verwaand lachje terugwees -, terwijl ze toch zeker was, niet onnoozel en onbescheiden te hebben gesproken en gevraagd -, en ze was hem er dankbaar voor, bewonderde hem om zijn durf. Fue como si él la vengara por lo que Coba le había hecho, cuando ella señaló sus preguntas y comentarios con una sonrisa fría y engreída, mientras que estaba segura de no haber hablado y preguntado tonta e inmodestamente, y ella estaba allí. .agradecido, admirado por su osadía. Ze bewonderde hem omdat hij zoo zeker was van zichzelf; - wat een kracht, wat een hoogheid beduidde zooveel zelfverzekerdheid. Lo admiraba por estar tan seguro de sí mismo; Qué fuerza, qué majestuosidad, cuánta seguridad en uno mismo. Hij doorzag het ‘ontluikend genie' in al zijn dwaze aanstellerij -, stak genadeloos den draak met de heele kwakzalversbende; hij, de volwassene, de man van gezag, die in het openbaar zijn meening gaf en naar wien anderen luisterden -, hij zat daar nu en zei gewone, huiselijke, prettige dingen, zonder malle diepzinnigheid, dingen, die zij verstond, die haar niet intimideerden of aan zichzelf deden twijfelen. Vio a través del "genio naciente" en toda su tonta afectación, se burló sin piedad de toda la pandilla de charlatanes; él, el adulto, el hombre de autoridad, que daba su opinión en público y a quien los demás escuchaban, estaba allí sentado ahora y decía cosas ordinarias, sencillas, agradables, sin tonterías profundas, cosas que ella entendía, que no entendía. intimidar o hacerse dudar. En wat stond hij tegelijk hoog boven haar -, om die koele zekerheid, waar zij het niet verder dan innerlijke wrok en strijd en twijfel had kunnen brengen. Y cuán alto estaba al mismo tiempo por encima de ella, por esa fría certeza, donde ella no podría haberla llevado más allá del resentimiento interno, la lucha y la duda. Als lafenis nam ze zijn woorden tot zich, haar oogen schitterden en haar wangen gloeiden. Ella tomó sus palabras como una cortesía, sus ojos brillaron y sus mejillas brillaron. Ze lachte uitbundig, toen hij Erik ‘dien geleerden lummel met dat hondenneusje' noemde -, en over Mary Rutgers, de voortreffelijke, de hoogstaande, de sympathieke, sprak als over ‘een witte boon van 't verleden jaar' - ze lachte met voortdurend dat gevoel in zich, dat hij voor háár op al die menschen wreekte, wat ze háár hadden aangedaan. Se rió con entusiasmo cuando él llamó a Erik "ese vagabundo erudito con nariz de perro" y habló de Mary Rutgers, la excelente, la eminente, la comprensiva, como "un frijol blanco del año pasado", se rió con una risa constante. sintiendo en él que la vengaba de toda esa gente por lo que le habían hecho. Haar wrok kwam los, ze liet ze vrij, ze klapte instemmend de handen en juichte opgewonden. Su resentimiento se desató, los soltó, aplaudió en señal de acuerdo y vitoreó con entusiasmo. ‘Egbert praat altijd en over iedereen op dezelfde manier, maar hij heeft er nog nooit zoo'n overstelpend succes mee gehad,' merkte Geerte koel op -, maar het drong evenmin tot Ina door als de vorige opmerking over haar onvriendelijkheid jegens de menschen die haar genoodigd hadden. "Egbert siempre habla de todos de la misma manera, pero nunca ha tenido un éxito tan abrumador con eso", comentó Geerte con frialdad, pero Ina no entendió más que el comentario anterior sobre su falta de amabilidad hacia las personas que habían la invitó Het scheen haar, dat ze niet langer alleen was -, immers niets van wat haar anders altijd deerde en trof, kon haar nu bereiken -, het scheen haar, dat hij naast haar stond, haar beschermde -, zijn openlijke spottende minachting voor dezelfde menschen, die zij alleen maar in 't diepst van haar hart en in voortdurenden twijfel aan zichzelf dorst hoonen, scheen haar in 't gelijk te stellen -, haar van twijfel te ontheffen. Le parecía que ya no estaba sola -pues nada de lo que de otro modo siempre la lastimaba y golpeaba podía ahora alcanzarla-, le parecía que él estaba de pie junto a ella, protegiéndola-, su abierto desprecio burlón por las mismas personas que sólo se atrevía a burlarse en lo más profundo de su corazón y en constante duda, parecía reivindicarla, liberarla de la duda. Ze hadden tot dusver allen de macht gehad - ondanks haar groot woord - haar te intimideeren, omdat ze altijd zoo koel en vast hun weg gingen, niet driftig werden, niet schreiden als zij, niet, als zij, bij den dag wisselden van meening en gevoel, maar dag in dag uit zichzelf waren en bleven -, nu was die macht gebroken, door hem. Hasta ahora, todos habían tenido el poder, a pesar de su gran palabra, para intimidarla, porque siempre siguieron su camino con tanta frialdad y firmeza, no se enojaron, no lloraron como ella, no cuando cambiaron de opinión. durante el día y el sentimiento, pero día tras día fueron y permanecieron por sí mismos-, ahora que el poder se rompió, por su culpa. En dit was het heerlijke, het bijzondere, het gelukzalige -, dat hij haar scheen te onderscheiden temidden van alle anderen, over wie hij sprak met luchthartigen, zelfbewusten spot, als wezens ver beneden zich, dat hij haar aardig vond, haar voortdurend zijn aandacht gaf. Y esto era lo glorioso, lo especial, lo dichoso: que él parecía distinguirla de todos los demás, de los que hablaba con desdén alegre y consciente de sí mismo, como seres muy por debajo de él, que le gustaba, mantenía su atención constante. . dio En zij van haar kant, in een fel dringend verlangen die aandacht vast te houden, hem geen oogenblik de gelegenheid te geven, zich tot een der anderen te wenden, praatte en lachte onafgebroken, nauwelijks zelf wetend wat ze zei, niets anders begeerend dan hem met haar geest te behagen, van het eene onderwerp op het andere, verstond de vragen niet, die de anderen tot haar richtten, merkte zelf niet, dat haar stem telkens luider steeg, dat haar handen de eene snede brood na de andere verkruimelden, zoodat tafelkleed en vloer met de flarden bezaaid lagen, zonder dat ze iets gegeten had. Y ella, por su parte, en un ferviente deseo de retener esa atención, de no darle ni un momento de oportunidad de volverse hacia uno de los otros, hablaba y reía sin cesar, sin saber apenas lo que decía, deseando nada más que complacerlo. su mente, de tema en tema, no entendía las preguntas que los demás le hacían, no se percataba ella misma de que su voz subía cada vez más fuerte, que sus manos desmoronaban una rebanada de pan tras otra, de manera que mantel y piso estaban esparcidos con los jirones, sin que ella haya comido nada. Tegen de heele wereld had zij alleen gestaan, koppig en opstandig weigerend alles wat ze in haar hart vervelend en duf-burgerlijk en onnoozel vond als‘sympathiek' ‘hoogstaand' en ‘knap' te aanvaarden, maar zwak en machteloos, want zelf nog tot geen enkel ding gekomen dan tot droomen, ondanks haar vurigen wil -, nu plotseling was hij daar en stelde haar in het gelijk en wreekte haar; hij dorst Coba aan, lachte om hare dorre ernst, aanmatigende geleerdheid, en wat zij voelde was bewondering en dankbaarheid. Se había enfrentado sola a todo el mundo, terca y rebelde, negándose a aceptar todo lo que en su corazón encontraba aburrido y aburrido: burgués y tonto como 'simpatizante', 'bueno' y 'bueno', pero débil e impotente, incluso para a nada vino sino a sueños, a pesar de su ferviente voluntad-, ahora de repente él estaba allí y la reivindicó y la vengó; tenía sed de Coba, se reía de su árida seriedad, de su erudición presuntuosa, y de lo que ella sentía era admiración y gratitud.