×

Usamos cookies para ayudar a mejorar LingQ. Al visitar este sitio, aceptas nuestras politicas de cookie.


image

Don Quichot van La Mancha, Don Quichot IX - DE MOLEN

Don Quichot IX - DE MOLEN

HOOFDSTUK IX.

DE MOLEN.

't Was reeds helderlichte dag geworden, toen de ridder en zijn dienaar door een engen hollen weg in een afgelegen, vrij uitgestrekt dal uitkwamen. Zij stapten hier van hunne vermoeide dieren, vergastten zich op den voorraad, die Sancho van de monniken had meegepakt, en voelden er zich zoo wel, dat zij den ganschen dag en een deel van den volgenden nacht op die plaats bleven uitrusten. Den daarop volgenden morgen echter, lang voordat het licht aan den hemel kwam, braken zij weer op, leidden hunne dieren bij den teugel, om er in de donkerheid niet mee te struikelen, en vervolgden zoo behoedzaam hun weg. De hen omringende duisternis was zoo groot, dat zij nauwelijks twee passen ver zien konden.

Zij waren nog niet ver, toen op eens een geweldig klateren en klotsen als van neerstortende wateren, in hun oor drong. Dit gedruis ging gepaard met een vreemd gedreun, dat den armen schildknaap, die nu eenmaal van de natuur het hart van een haas had gekregen, met schrik en ontzetting vervulde. Zij hoorden namelijk regelmatige, doffe slagen, met geluiden als het rammelen van ijzeren kettingen vermengd. Daarbij was de nacht pikdonker, en in de bladeren der boomen ruischte de wind, die akelig langs de naaste rotswanden huilde en gierde. De eenzaamheid, de woeste streek, de donkerheid, het ruischen van het water, het loeien van den wind, dat alles vereenigde zich met dat voortdurend, schrikbarend bonzen en stampen, om onze helden het hart in de borst te doen trillen. Zooals gezegd is, sidderde Sancho Panza dan ook als een popelblad; maar Don Quichot bleef onverschrokken, besteeg Rocinante, greep lans en schild en sprak:

"Sancho Panza, de hemel heeft mij tot groote daden geroepen, gelijk nu weer uit het nieuwe, schrikbarende avontuur, dat ik manhaftig te gemoet zal gaan, ten duidelijkste schijnt te blijken. Haal mij dus den zadelriem wat vaster aan, trouwe vriend, en blijf dan hier op de plaats, om mij drie dagen te wachten. Als ik binnen dien tijd niet hier terug ben, trek dan naar onze woonplaats en doe aan mijne gebiederesse, de edele Dulcinea van Toboso, kond en te weten, dat haar ridder bij de vervulling zijner plichten als dolend held, onder het volvoeren van grootsche en verheven daden bezweken is." Deze toespraak van zijn heer bewoog Sancho Panza tot schreiens toe, en hij peinsde op een middel, om den edelen Don Quichot aan den zekeren dood te ontrukken. Terwijl hij het paard den gordel vaster om het lijf gespte, sloeg hij den halsterriem van zijn ezel vlug en ongemerkt om Rocinantes voorpooten heen, zoodat Don Quichot met zijn ros bezwaarlijk van de plaats kon komen. De ridder gaf nu werkelijk het dier de sporen, doch dat wipte slechts een paar malen op en bleef toen onbeweeglijk staan.

Ziende, dat zijne list gelukt was, sprak Sancho:

"Heer ridder, de hemel zelf verlangt door teekens en wonderen, dat gij u niet in gevaar zult storten. Hij heeft Rocinantes ledematen verlamd, zoodat hij zoo stijf als een stok is, en als gij nu toch het arme dier woudt slaan en aansporen, zou het u niet baten en gij zoudt geen stap verder voortkomen." Don Quichot was razend van ongeduld. Hij luisterde heel niet naar Sancho's woorden, maar hieuw en stak als dol op het arme beest los, zonder daardoor iets anders dan een paar vruchtelooze sprongen van het gebonden dier gedaan te kunnen krijgen. Eindelijk moest hij alle verdere pogingen opgeven. Zonder op de gedachte te komen, dat Rocinante door een uitwendig middel gebonden kon zijn, besloot hij, zich voorloopig tevreden te stellen en den morgen af te wachten, wanneer, naar hij hoopte, Rocinante wel weer vanzelf in beweging zou komen. Hij gaf dit besluit aan Sancho te kennen, maar kon toch wel bijna gehuild hebben van ongeduld.

"Troost u, gestrenge heer," voegde zijn guitachtige schildknaap hem op deelnemenden toon toe, "troost u, want ik wil u, tot de dag komt, een aardige historie vertellen, als gij niet liever uit den zadel wilt komen en tot het aanbreken van den dag nog eene zoete rust genieten." "Neen, ik zal niet afstijgen en slapen," verklaarde Don Quichot; "maar wel zal ik met genoegen uwe geschiedenis aanhooren." "Goed, gestrenge heer," zeide Sancho. "Luister dan goed toe en val mij vooral niet in de rede, want dat is een ding, dat ik volstrekt niet dulden kan." "In een dorp van Estramadura was eens een geitenherder, dat wil zeggen een man, die geiten hoedde, en deze geitenherder of man, die geiten hoedde, van wien mijne geschiedenis vertelt, heette Lope Ruiz." "Hoor, Sancho, als ge zoo omslachtig blijft voortvertellen, zullen we uwe geschiedenis niet voor het einde van de wereld te hooren krijgen," viel de ridder hem verdrietig in de rede. "Spreek als een verstandig mensch, of houd liever den mond dicht." "Goed, goed, heer!" riep Sancho Panza en vertelde verder.

"Deze geitenherder dan nu, die Lope Ruiz heette, ging op een goeden dag met zijne kudde uit en kwam aan een breeden stroom, dien hij met de geiten niet doorwaden kon. En daarom keek hij dus naar een veerman om en ontdekte al spoedig een visscher, die aanbood zijne driehonderd geiten op den anderen oever te brengen. Hij stapte in zijne boot, nam een geit mee en bracht haar naar de overzij. Hierop kwam hij terug, nam weer eene geit en bracht haar ook over.--En nu, gestrenge heer, tel nu goed al de geiten, die de visscher overzette, want als ge er ook maar één van vergeet, dan is mijn historie uit en kan ik met den besten wil niet verder vertellen. Hoor nu.--De gindsche oever van de rivier, waarover de geiten gebracht moesten worden, was buitengewoon glad en glibberig, en de visscher had dus veel tijd noodig, om al de geiten over te krijgen. Evenwel voer hij heen en terug en bracht nog eene geit naar de overzij." "Maar, domme kerel," riep Don Quichot ongeduldig en verdrietig, "neem dan gerust aan, dat al de geiten zijn, waar ze wezen moeten, en vertel dan verder." "Ja, dat gaat niet," antwoordde Sancho. "Hoeveel geiten zijn er nu over?" "Hoe drommel, weet ik dat?" riep de ridder.

"Daar hebben we 't al!" zeide Sancho Panza. "Nu is mijn vertelsel uit en ik kan er onmogelijk het slot van vinden. Waarom hebt gij de geiten dan ook niet beter geteld?" "Maar, goede hemel, wat heeft het getal der overgezette geiten dan toch eigenlijk met uwe geschiedenis te doen? Vertel maar verder." "Neen, nu gaat dat niet meer," antwoordde Sancho, de schouders ophalend. "Daar gij niet wist, hoeveel geiten overgezet waren, raakte ik de kluts kwijt, en nu is mij de heele historie door het hoofd gegaan." Don Quichot bromde wat, en beiden zwegen nu een tijdlang doodstil. Eindelijk echter, toen de hemel zich in het oosten begon te kleuren en de morgen aanbrak, oordeelde de ondeugende schildknaap het tijd, zijns meesters strijdhengst weer van zijne banden te ontdoen. Hij maakte den halsterriem behoedzaam los en legde dien zijn ezel aan.

Nauwelijks voelde Rocinante zich weer vrij, of zijn zelfgevoel scheen te ontwaken. Hij lichtte eenige malen zijne stijve voorpooten op en maakte eenige andere bewegingen. Dit hield Don Quichot voor een goed voorteeken en hij geloofde, dat het nu tijd was om het gevaarlijkste van alle avonturen te beginnen en te bestaan.

Middelerwijl werd het ten volle licht en zag de ridder, dat hij zich in een dicht boschje van kastanjeboomen bevond, welker groene takken het uitzicht beletten. Daar hij echter nog altijd dat schrikbarend stampen vernam, nam hij afscheid van Sancho Panza, herhaalde hem zijne vroegere aanwijzingen, gaf Rocinante de sporen en ging op weg, terwijl de schildknaap langzaam te voet achternakwam.

Toen zij nu vrij lang onder kastanjes en andere lommerrijke boomen waren voortgetrokken, kwamen zij op eene kleine weidevlakte, die te midden van hooge rotsen was gelegen, van welke een prachtige waterval zich in de diepte neerstortte. Aan den voet daarvan lagen eenige ellendige lage hutten, uit wier binnenste het dreunend stampen klonk, dat onze beide helden al zooveel schrik aangejaagd had. Rocinante werd erg schuw door het gebons, het geklapper en de slagen, die het aardrijk voortdurend deden schudden. Don Quichot bedwong nochtans zijn steigerend ros en reed voort, recht op de oorzaak van het schrikbarend geraas aan.

Sancho Panza hield zich dicht achter hem en loerde nu en dan tusschen Rocinantes pooten door, om de eigenlijke oorzaak van het vreeselijk rumoer, dat hem door merg en heenging, te vernemen.

Op eens hield Don Quichot zijn ros staande, want zie, de onschuldige oorzaak van het zoo geducht alarm, dat hen den halven nacht in onrust, vrees en spanning had gehouden, lag daar open en bloot voor hen. Dat waren namelijk de zes stampers van een pletmolen, die, door de kracht des waters gedreven, door hunne slagen den omliggenden grond in voortdurende trilling en schudding hielden.

Toen Don Quichot zich hiervan ten volle overtuigd had, werd hij bleek van teleurstelling en ergernis. Hij liet het hoofd op de borst zinken en schaamde zich zoo, dat hij liefst dadelijk in den grond zou zijn weggezonken. Sancho Panza daarentegen barstte in zulk een luid en schaterend lachen uit, dat hij zich onmogelijk op de been kon houden, maar als een meelzak neerplofte en zich in het gras rondwentelde van pleizier. Dit kluchtig gezicht verdreef eindelijk ook des ridders mismoedigheid, zoodat de diepe rimpels van zijn voorhoofd verdwenen en hij zelf hartelijk meelachen moest.

Zoodra Sancho Panza dit bemerkte, ontwaakte zijn overmoed en deed hem de vrijheid nemen met zijn heer den spot te drijven door alles, wat die in de verwachting van een groot gevaar tot hem gesproken had, onder schaterend lachen te herhalen. Deze bespotting verdreef nochtans weder de blijmoedige stemming van zijn heer en maakte dezen zoo verbolgen, dat hij zijne lans ophief en zijn schildknaap een paar slagen over de schouderbladen gaf, die aan zijn ondeugenden spotlust op eens een einde maakten. Hij stond op en nam zijne vroegere onderdanige en bescheiden houding weder aan.

"Vergeef mij, gestrenge heer," zeide hij; "ik gekte maar wat." "Nu, al gekt gij, knaap, zoo houd ik toch niet van gekken," antwoordde de ridder. "Daar gij uwe straf nu reeds bekomen hebt, zal ik u uw onbehoorlijk gedrag echter voor ditmaal vergeven." Intusschen begon het een weinig te regenen, en Sancho Panza betoonde grooten lust, een paar uren in den pletmolen te schuilen. Zijn meester had echter zulk een afkeer gekregen van het gebouw, dat hem op eene zoo belachelijke wijze gefopt had, dat hij voor Sancho's voorstel geen ooren had, maar zijn tocht onverwijld voortzette. Hij keerde zich rechts en kwam op een weg, dien hij tot hiertoe nog niet betreden had.

Het duurde niet lang, of hij kreeg een man te paard in het oog, die een blinkend ding op het hoofd droeg, dat in de hoogste mate Don Quichots aandacht trok. Zoodra hij het gezien had, keerde hij zich tot zijn schildknaap om en zeide:

"Sancho, het noodlot maakt alle teleurstelling goed, die ons zoo bitter heeft verdroten. Zie, daar komt ons een man te gemoet, die op zijn hoofd den helm van een hoogberoemden held, den ridder Mambrino, draagt." "Als ge u maar niet vergist, gestrenge heer!" antwoordde Sancho Panza. "Wees niet al te voorbarig!" "Gij schandelijke twijfelaar! Hoe zou ik mij op helderlichten dag zoo kunnen vergissen?" riep de ridder, wiens hoofd weer op hol begon te raken. "Ziet gij dien ridder op zijn appelschimmel niet? Ziet gij den gouden helm op zijn hoofd niet?" "Och, ik met mijn dom verstand zie niets dan een man op een grauwen ezel, die veel van den mijnen heeft," was het koele antwoord. "Wel heeft hij een blinkend ding op zijn hoofd, dat ik niet recht onderscheiden kan; maar een helm is het zeker niet." "Het is de helm van Mambrino, domkop!" schreeuwde Don Quichot. "Ga op zij, kerel, en laat mij met dien ridder alleen. Weldra zult gij zien, dat ik met hem kampen en den helm veroveren zal." "En toch is het geen helm," bromde de schildknaap. "Hondsvot, rekel, zwijg!" riep Don Quichot vol woede. "Als gij nog een woord spreekt, zweer ik u de ziel uit het lijf te beuken." Door deze bedreiging verschrikt, vond Sancho 't maar het verstandigst, op zij te gaan en geen mond meer open te doen. Er lagen daar in den omtrek twee dorpen, die te klein waren, om er ieder een eigen barbier op na te houden. Daarom bediende dan ook maar één scheerbaas beide plaatsen en ging op zijn grauwtje bij zijne verschillende klanten rond. Dit was ook heden weer het geval en, om zijn nieuwen hoed tegen de regendroppels te beschutten, had de goede man zijn geelkoperen scheerbekken daar bovenop gezet. Dat bekken, blank geschuurd, blonk van verre als een spiegel en werkte zoo levendig op des Dons ziekelijke verbeelding, dat alles, als gewoonlijk, in zijn oog eene herschepping onderging, dat hij een grauwen ezel voor een appelschimmel hield en een ridder met gouden helm zag, waar daar in werkelijkheid niets van bestond.

In zijne dolle verblinding stoof Don Quichot dan nu ook op den aan geen kwaad denkenden baardschrabber aan en richtte in vollen ren zijne lans op hem met het vaste voornemen, om hem met de scherpe punt zonder genade door en door te priemen. Eerst toen hij al heel dicht bij was, schreeuwde hij hem toe: "Verweer u, roover en dief! of sta af, wat u niet toekomt!" De arme, verschrikte barbier wist geen ander middel om den dreigenden lansstoot te vermijden, dan dat hij zich maar terstond van den ezel liet vallen. Dit deed hij, en nauwelijks had hij met zijne volle lengte den bodem gemeten, of hij sprong weer op, nam, gelijk men dat noemt, zijne beenen onder den arm en zette het op een loopen met eene snelheid, dat een stormwind hem bezwaarlijk zou hebben ingehaald.

Don Quichot liet hem loopen, zonder aan eene vervolging te denken; want bij den val was den verschrikten barbier zijn bekken van het hoofd gevlogen en lag nu als goud in de zon te blinken. Don Quichot beval zijn schildknaap, den helm op te nemen, en Sancho Panza gehoorzaamde, terwijl hij zeide: "Waarachtig, een heel goed scheerbekken, en onder broeders zijne acht realen waard." Met deze woorden reikte hij het bekken aan Don Quichot over, die het terstond op zijn hoofd zette en omdraaide, om het vizier te vinden. Wijl dit er nu niet was, vond hij het ook niet en zeide: "Die held Mambrino moet een geweldig dik en groot hoofd hebben! Jammer maar, dat de helft van den helm ontbreekt!" Toen Sancho Panza zag, dat zijn meester nog altijd hardnekkig bij zijne verbeelding bleef, kon hij toch onmogelijk het lachen laten en proestte het hardop uit.

"Waarom lacht gij?" vroeg Don Quichot dadelijk.

"Ei," antwoordde de schildknaap, "ik lach, als ik mij den dikken kop voorstel, die onder dat barbiersbekken moet gezeten hebben." "Sancho, gij spreekt onverstandig!" zeide de ridder op berispenden toon. "Ik wil u zeggen, hoe ik over dit wapenstuk denk. Stellig zeker is de helm eens door een of ander toeval in de handen van een mensch gekomen, die er den prijs niet van wist te waardeeren en, zonder te weten wat hij deed, de helft er van smolt, om er geld van te maken, maar de andere helft tot een ding misvormde, dat misschien wel wat op een barbiersbekken lijkt. Dat zal mij echter niet beletten hem in eere te houden, en zoodra wij bij eene smederij komen, wil ik hem zoo laten opknappen, dat hij zelfs den krijgshelm zal overtreffen, dien Vulcanus, de god der smeden, voor Mars, den oorlogsgod, vervaardigd heeft. Tot zoo lang wil ik hem dragen, gelijk hij is; want in allen gevalle is hij beter dan in 't geheel niets en kan hij mij desnoods tegen een steenworp dekken." "Als die maar niet uit een slinger komt," merkte Sancho spotachtig aan. "Maar wat moet nu met het beest gebeuren, dat uw edelheid voor een appelschimmel gelieft te houden? Het is niet te denken, dat de eigenaar er van terugkomt, en, bij mijn baard, het is zoo kloek en krachtig, dat het mij bevallen zou, zelfs als 't mijn eigendom was." "Gij moogt het u niet toeëigenen," antwoordde Don Quichot. "Het zou onedel zijn, een overwonnene te berooven. Laat daarom den appelschimmel stilletjes staan." "Nu, als ik hem niet met huid en haar mag nemen, wil ik toch zijn zadeltuig voor mijn dier meepakken," mompelde Sancho Panza en ging dadelijk tot dezen ruil over, zonder dat zijn gestrenge meester daar iets tegen inbracht. Hij knapte nu zijn eigen ezel netjes op, zoodat hij er tienmaal fraaier dan vroeger uitzag, en volgde toen op een sukkeldrafje zijn heer, die reeds een tamelijk eind vooruit was. Rustig trokken zij nu met elkaar voort en lieten aan Rocinante over zijn eigen weg te zoeken. Rocinante bleef op den grooten rijweg, zeker omdat die hem de gemakkelijkste toescheen.


Don Quichot IX - DE MOLEN Don Quijote IX - DIE MOLES Don Quixote IX - THE MOLES

HOOFDSTUK IX. CHAPTER IX.

DE MOLEN. THE MOLES.

't Was reeds helderlichte dag geworden, toen de ridder en zijn dienaar door een engen hollen weg in een afgelegen, vrij uitgestrekt dal uitkwamen. It had already become bright light day, when the knight and his servant emerged through a narrow, hollow road into a remote, quite extensive valley. Zij stapten hier van hunne vermoeide dieren, vergastten zich op den voorraad, die Sancho van de monniken had meegepakt, en voelden er zich zoo wel, dat zij den ganschen dag en een deel van den volgenden nacht op die plaats bleven uitrusten. Here they dismounted from their tired animals, gorged themselves on the supplies Sancho had taken from the monks, and felt so good that they rested there all day and part of the following night. Den daarop volgenden morgen echter, lang voordat het licht aan den hemel kwam, braken zij weer op, leidden hunne dieren bij den teugel, om er in de donkerheid niet mee te struikelen, en vervolgden zoo behoedzaam hun weg. On the following morning, however, long before dawn, they got up again, led their animals by the reins so as not to trip over them in the darkness, and proceeded cautiously on their way. De hen omringende duisternis was zoo groot, dat zij nauwelijks twee passen ver zien konden. The darkness surrounding them was so great that they could barely see two paces away.

Zij waren nog niet ver, toen op eens een geweldig klateren en klotsen als van neerstortende wateren, in hun oor drong. They were not yet far, when suddenly a great gurgling and sloshing as of crashing waters, penetrated their ears. Dit gedruis ging gepaard met een vreemd gedreun, dat den armen schildknaap, die nu eenmaal van de natuur het hart van een haas had gekregen, met schrik en ontzetting vervulde. This hubbub was accompanied by a strange rumble, which filled the poor squire, who had been given the heart of a hare by nature, with terror and dismay. Zij hoorden namelijk regelmatige, doffe slagen, met geluiden als het rammelen van ijzeren kettingen vermengd. Indeed, they heard regular, dull beats, with sounds like the rattling of iron chains mixed in. Daarbij was de nacht pikdonker, en in de bladeren der boomen ruischte de wind, die akelig langs de naaste rotswanden huilde en gierde. At this, the night was pitch dark, and in the leaves of the trees the wind rustled, howling and yawning grimly along the neighboring cliffs. De eenzaamheid, de woeste streek, de donkerheid, het ruischen van het water, het loeien van den wind, dat alles vereenigde zich met dat voortdurend, schrikbarend bonzen en stampen, om onze helden het hart in de borst te doen trillen. The solitude, the savage region, the darkness, the rushing of the water, the mooing of the wind, all these combined with that constant, terrifying pounding and pounding, to make our heroes' hearts tremble in their chests. Zooals gezegd is, sidderde Sancho Panza dan ook als een popelblad; maar Don Quichot bleef onverschrokken, besteeg Rocinante, greep lans en schild en sprak: So, as has been said, Sancho Panza shuddered like a poplar leaf; but Don Quixote remained fearless, mounted Rocinante, seized lance and shield and spoke:

"Sancho Panza, de hemel heeft mij tot groote daden geroepen, gelijk nu weer uit het nieuwe, schrikbarende avontuur, dat ik manhaftig te gemoet zal gaan, ten duidelijkste schijnt te blijken. "Sancho Panza, heaven has called me to great deeds, as now again seems to be most evident from the new, terrifying adventure, which I will manfully approach. Haal mij dus den zadelriem wat vaster aan, trouwe vriend, en blijf dan hier op de plaats, om mij drie dagen te wachten. So tighten me the saddle strap a little, faithful friend, and then stay here at the place, to wait for me for three days. Als ik binnen dien tijd niet hier terug ben, trek dan naar onze woonplaats en doe aan mijne gebiederesse, de edele Dulcinea van Toboso, kond en te weten, dat haar ridder bij de vervulling zijner plichten als dolend held, onder het volvoeren van grootsche en verheven daden bezweken is." If I am not back here within that time, go to our hometown and make an announcement to my sovereign, the noble Dulcinea of Toboso, and to know that her knight, in the fulfillment of his duties as a wandering hero, has succumbed to the accomplishment of great and lofty deeds." Deze toespraak van zijn heer bewoog Sancho Panza tot schreiens toe, en hij peinsde op een middel, om den edelen Don Quichot aan den zekeren dood te ontrukken. This speech of his lord moved Sancho Panza to tears, and he pondered a means to snatch the noble Don Quixote from certain death. Terwijl hij het paard den gordel vaster om het lijf gespte, sloeg hij den halsterriem van zijn ezel vlug en ongemerkt om Rocinantes voorpooten heen, zoodat Don Quichot met zijn ros bezwaarlijk van de plaats kon komen. As he buckled the horse's belt more tightly around his body, he wrapped his donkey's halter strap around Rocinante's forelegs quickly and unnoticed, so that Don Quixote could hardly move his steed. De ridder gaf nu werkelijk het dier de sporen, doch dat wipte slechts een paar malen op en bleef toen onbeweeglijk staan. The knight now actually spurred the animal, but it only rocked a few times and then remained motionless.

Ziende, dat zijne list gelukt was, sprak Sancho: Seeing that his ruse had succeeded, Sancho spoke:

"Heer ridder, de hemel zelf verlangt door teekens en wonderen, dat gij u niet in gevaar zult storten. "Lord knight, heaven itself desires by signs and wonders, that thou wilt not plunge thyself into danger. Hij heeft Rocinantes ledematen verlamd, zoodat hij zoo stijf als een stok is, en als gij nu toch het arme dier woudt slaan en aansporen, zou het u niet baten en gij zoudt geen stap verder voortkomen." He has paralyzed Rocinante's limbs, so that he is as stiff as a stick, and if you now wished to beat and urge the poor animal, it would avail you nothing, and you would not advance a step." Don Quichot was razend van ongeduld. Don Quixote was furious with impatience. Hij luisterde heel niet naar Sancho’s woorden, maar hieuw en stak als dol op het arme beest los, zonder daardoor iets anders dan een paar vruchtelooze sprongen van het gebonden dier gedaan te kunnen krijgen. He did not listen to Sancho's words at all, but hacked and stabbed at the poor beast like mad, without thereby being able to get anything done other than a few fruitless jumps from the bound animal. Eindelijk moest hij alle verdere pogingen opgeven. At last he had to give up all further attempts. Zonder op de gedachte te komen, dat Rocinante door een uitwendig middel gebonden kon zijn, besloot hij, zich voorloopig tevreden te stellen en den morgen af te wachten, wanneer, naar hij hoopte, Rocinante wel weer vanzelf in beweging zou komen. Without thinking that Rocinante could be bound by any external means, he decided to be content for the time being and wait for the morning, when, he hoped, Rocinante would start moving again on his own. Hij gaf dit besluit aan Sancho te kennen, maar kon toch wel bijna gehuild hebben van ongeduld. He expressed this decision to Sancho, yet could have almost cried with impatience.

"Troost u, gestrenge heer," voegde zijn guitachtige schildknaap hem op deelnemenden toon toe, "troost u, want ik wil u, tot de dag komt, een aardige historie vertellen, als gij niet liever uit den zadel wilt komen en tot het aanbreken van den dag nog eene zoete rust genieten." "Comfort you, stern sir," his roguish squire added to him in a participating tone, "comfort you, for I want to tell you, until the day comes, a nice history, if you do not prefer to get out of the saddle and enjoy a sweet rest until daybreak." "Neen, ik zal niet afstijgen en slapen," verklaarde Don Quichot; "maar wel zal ik met genoegen uwe geschiedenis aanhooren." "Nay, I will not dismount and sleep," declared Don Quixote; "but I will be pleased to hear your history." "Goed, gestrenge heer," zeide Sancho. "Very well, stern sir," Sancho said. "Luister dan goed toe en val mij vooral niet in de rede, want dat is een ding, dat ik volstrekt niet dulden kan." "Then listen carefully and above all do not interrupt me, because that is one thing I absolutely cannot tolerate." "In een dorp van Estramadura was eens een geitenherder, dat wil zeggen een man, die geiten hoedde, en deze geitenherder of man, die geiten hoedde, van wien mijne geschiedenis vertelt, heette Lope Ruiz." "In a village of Estramadura there was once a goatherd, that is, a man, who herded goats, and this goatherd or man, who herded goats, of whom my history tells, was named Lope Ruiz." "Hoor, Sancho, als ge zoo omslachtig blijft voortvertellen, zullen we uwe geschiedenis niet voor het einde van de wereld te hooren krijgen," viel de ridder hem verdrietig in de rede. "Hear, Sancho, if you keep on telling stories so laboriously, we will not get to hear your history before the end of the world," the knight interrupted him sadly. "Spreek als een verstandig mensch, of houd liever den mond dicht." "Speak like a wise man, or rather keep the mouth shut." "Goed, goed, heer!" "Good, good, lord!" riep Sancho Panza en vertelde verder. cried Sancho Panza and continued narrating.

"Deze geitenherder dan nu, die Lope Ruiz heette, ging op een goeden dag met zijne kudde uit en kwam aan een breeden stroom, dien hij met de geiten niet doorwaden kon. "This goat herder then now, whose name was Lope Ruiz, went out one fine day with his flock and came to a wide stream, which he could not wade through with the goats. En daarom keek hij dus naar een veerman om en ontdekte al spoedig een visscher, die aanbood zijne driehonderd geiten op den anderen oever te brengen. And so he looked around for a ferryman and soon discovered a fisherman, who offered to bring his three hundred goats to the other bank. Hij stapte in zijne boot, nam een geit mee en bracht haar naar de overzij. He got into his boat, took a goat and brought her across. Hierop kwam hij terug, nam weer eene geit en bracht haar ook over.--En nu, gestrenge heer, tel nu goed al de geiten, die de visscher overzette, want als ge er ook maar één van vergeet, dan is mijn historie uit en kan ik met den besten wil niet verder vertellen. Hereupon he returned, took another goat and brought her over too.--And now, kind sir, count well all the goats the fisherman brought over, for if you forget even one of them, then my story is finished and with the best will I cannot tell any further. Hoor nu.--De gindsche oever van de rivier, waarover de geiten gebracht moesten worden, was buitengewoon glad en glibberig, en de visscher had dus veel tijd noodig, om al de geiten over te krijgen. Hear now.--The yonder bank of the river, over which the goats had to be brought, was extremely slippery and slippery, and so the fisherman needed a lot of time, to get all the goats over. Evenwel voer hij heen en terug en bracht nog eene geit naar de overzij." Nevertheless, he sailed back and forth and brought another goat to the other side." "Maar, domme kerel," riep Don Quichot ongeduldig en verdrietig, "neem dan gerust aan, dat al de geiten zijn, waar ze wezen moeten, en vertel dan verder." "But, silly fellow," cried Don Quixote impatiently and sadly, "take it easy then, that all the goats are where they should be, and then tell further." "Ja, dat gaat niet," antwoordde Sancho. "Yes, you can't," Sancho replied. "Hoeveel geiten zijn er nu over?" "How many goats are left now?" "Hoe drommel, weet ik dat?" "How do I know?" riep de ridder. cried the knight.

"Daar hebben we 't al!" "There we have it already!" zeide Sancho Panza. said Sancho Panza. "Nu is mijn vertelsel uit en ik kan er onmogelijk het slot van vinden. "Now my narrative is out and I can't possibly find the ending to it. Waarom hebt gij de geiten dan ook niet beter geteld?" Why then didst thou not also count the goats better?" "Maar, goede hemel, wat heeft het getal der overgezette geiten dan toch eigenlijk met uwe geschiedenis te doen? "But, good heavens, what does the number of goats transferred have to do with your history anyway? Vertel maar verder." Tell me more." "Neen, nu gaat dat niet meer," antwoordde Sancho, de schouders ophalend. "Nay, now it will not do," Sancho replied, shrugging his shoulders. "Daar gij niet wist, hoeveel geiten overgezet waren, raakte ik de kluts kwijt, en nu is mij de heele historie door het hoofd gegaan." "Since you didn't know how many goats had been transferred, I lost the plot, and now the whole history has gone through my mind." Don Quichot bromde wat, en beiden zwegen nu een tijdlang doodstil. Don Quixote hummed something, and both were now dead silent for some time. Eindelijk echter, toen de hemel zich in het oosten begon te kleuren en de morgen aanbrak, oordeelde de ondeugende schildknaap het tijd, zijns meesters strijdhengst weer van zijne banden te ontdoen. At last, however, as the sky began to color in the east and morning dawned, the mischievous squire deemed it time, once again, to untie his master's battle stallion. Hij maakte den halsterriem behoedzaam los en legde dien zijn ezel aan. He carefully untied the halter strap and put it on his donkey.

Nauwelijks voelde Rocinante zich weer vrij, of zijn zelfgevoel scheen te ontwaken. Hardly did Rocinante feel free again, or his sense of self seemed to awaken. Hij lichtte eenige malen zijne stijve voorpooten op en maakte eenige andere bewegingen. He lifted his stiff forelegs several times and made some other movements. Dit hield Don Quichot voor een goed voorteeken en hij geloofde, dat het nu tijd was om het gevaarlijkste van alle avonturen te beginnen en te bestaan. This Don Quixote held for a good omen, and he believed that now was the time to begin and exist the most dangerous of all adventures.

Middelerwijl werd het ten volle licht en zag de ridder, dat hij zich in een dicht boschje van kastanjeboomen bevond, welker groene takken het uitzicht beletten. In the meantime it became full light and the knight saw that he was in a dense grove of chestnut trees, whose green branches blocked the view. Daar hij echter nog altijd dat schrikbarend stampen vernam, nam hij afscheid van Sancho Panza, herhaalde hem zijne vroegere aanwijzingen, gaf Rocinante de sporen en ging op weg, terwijl de schildknaap langzaam te voet achternakwam. However, since he still heard that terrifying stomping, he said goodbye to Sancho Panza, repeated to him his earlier directions, gave Rocinante the spurs and set off, while the squire slowly followed on foot.

Toen zij nu vrij lang onder kastanjes en andere lommerrijke boomen waren voortgetrokken, kwamen zij op eene kleine weidevlakte, die te midden van hooge rotsen was gelegen, van welke een prachtige waterval zich in de diepte neerstortte. Now when they had moved on for quite a long time under chestnuts and other leafy trees, they came upon a small meadow, set amidst high rocks, from which a beautiful waterfall plunged into the depths. Aan den voet daarvan lagen eenige ellendige lage hutten, uit wier binnenste het dreunend stampen klonk, dat onze beide helden al zooveel schrik aangejaagd had. At its foot were some miserable low huts, from whose interior sounded the droning pounding that had already frightened both our heroes so much. Rocinante werd erg schuw door het gebons, het geklapper en de slagen, die het aardrijk voortdurend deden schudden. Rocinante became very frightened by the pounding, clapping and blows, which constantly shook the earth's realm. Don Quichot bedwong nochtans zijn steigerend ros en reed voort, recht op de oorzaak van het schrikbarend geraas aan. Don Quixote nevertheless subdued his rearing steed and rode on, heading straight for the cause of the startling roar.

Sancho Panza hield zich dicht achter hem en loerde nu en dan tusschen Rocinantes pooten door, om de eigenlijke oorzaak van het vreeselijk rumoer, dat hem door merg en heenging, te vernemen. Sancho Panza kept close behind him, lurking now and then between Rocinante's paws, to learn the actual cause of the fearful noise, which pierced him to the marrow.

Op eens hield Don Quichot zijn ros staande, want zie, de onschuldige oorzaak van het zoo geducht alarm, dat hen den halven nacht in onrust, vrees en spanning had gehouden, lag daar open en bloot voor hen. Suddenly Don Quixote stopped his steed, for behold, the innocent cause of the so formidable alarm, which had kept them half the night in agitation, fear and suspense, lay there open and exposed before them. Dat waren namelijk de zes stampers van een pletmolen, die, door de kracht des waters gedreven, door hunne slagen den omliggenden grond in voortdurende trilling en schudding hielden. For these were the six rammers of a crushing mill, which, driven by the force of the water, by their blows kept the surrounding ground in constant vibration and shaking.

Toen Don Quichot zich hiervan ten volle overtuigd had, werd hij bleek van teleurstelling en ergernis. When Don Quixote had fully convinced himself of this, he turned pale with disappointment and annoyance. Hij liet het hoofd op de borst zinken en schaamde zich zoo, dat hij liefst dadelijk in den grond zou zijn weggezonken. He sunk his head on his chest and was so ashamed that he would have preferred to sink straight into the ground. Sancho Panza daarentegen barstte in zulk een luid en schaterend lachen uit, dat hij zich onmogelijk op de been kon houden, maar als een meelzak neerplofte en zich in het gras rondwentelde van pleizier. Sancho Panza, on the other hand, burst into such loud and hooting laughter that it was impossible for him to keep on his feet, but plopped down like a flour sack and twirled around in the grass with delight. Dit kluchtig gezicht verdreef eindelijk ook des ridders mismoedigheid, zoodat de diepe rimpels van zijn voorhoofd verdwenen en hij zelf hartelijk meelachen moest. This farcical sight also finally dispelled the knight's malaise, so that the deep wrinkles disappeared from his forehead and he himself laughed heartily.

Zoodra Sancho Panza dit bemerkte, ontwaakte zijn overmoed en deed hem de vrijheid nemen met zijn heer den spot te drijven door alles, wat die in de verwachting van een groot gevaar tot hem gesproken had, onder schaterend lachen te herhalen. As soon as Sancho Panza noticed this, his hubris awoke and made him take the liberty of mocking his lord by repeating everything he had said to him in the expectation of great danger, with roaring laughter. Deze bespotting verdreef nochtans weder de blijmoedige stemming van zijn heer en maakte dezen zoo verbolgen, dat hij zijne lans ophief en zijn schildknaap een paar slagen over de schouderbladen gaf, die aan zijn ondeugenden spotlust op eens een einde maakten. This mockery, however, destroyed his lord's cheerful mood and angered him so much that he raised his lance and gave his squire a few blows on the shoulder blades, which put an end to his mischievous mockery. Hij stond op en nam zijne vroegere onderdanige en bescheiden houding weder aan. He stood up and resumed his former submissive and modest demeanor.

"Vergeef mij, gestrenge heer," zeide hij; "ik gekte maar wat." "Forgive me, stern lord," he said; "I was just kidding." "Nu, al gekt gij, knaap, zoo houd ik toch niet van gekken," antwoordde de ridder. "Now, though thou art mad, lad, so I yet love not madmen," replied the knight. "Daar gij uwe straf nu reeds bekomen hebt, zal ik u uw onbehoorlijk gedrag echter voor ditmaal vergeven." "Since you have already obtained your punishment now, however, I will forgive you your improper behavior for this time." Intusschen begon het een weinig te regenen, en Sancho Panza betoonde grooten lust, een paar uren in den pletmolen te schuilen. Meanwhile, it began to rain a little, and Sancho Panza showed great desire to shelter in the crushing mill for a few hours. Zijn meester had echter zulk een afkeer gekregen van het gebouw, dat hem op eene zoo belachelijke wijze gefopt had, dat hij voor Sancho’s voorstel geen ooren had, maar zijn tocht onverwijld voortzette. His master, however, had taken such a dislike to the building, which had fooled him in such a ridiculous way, that he had no ears for Sancho's suggestion, but continued his march without delay. Hij keerde zich rechts en kwam op een weg, dien hij tot hiertoe nog niet betreden had. He turned right and came upon a road, which he had not yet entered.

Het duurde niet lang, of hij kreeg een man te paard in het oog, die een blinkend ding op het hoofd droeg, dat in de hoogste mate Don Quichots aandacht trok. Before long, he caught sight of a man on horseback, wearing a shiny thing on his head, which attracted Don Quixote's attention in the highest degree. Zoodra hij het gezien had, keerde hij zich tot zijn schildknaap om en zeide: As soon as he saw it, he turned to his squire and said:

"Sancho, het noodlot maakt alle teleurstelling goed, die ons zoo bitter heeft verdroten. "Sancho, fate makes up for all the disappointment that has so bitterly saddened us. Zie, daar komt ons een man te gemoet, die op zijn hoofd den helm van een hoogberoemden held, den ridder Mambrino, draagt." Behold, there approaches us a man who wears on his head the helmet of a highly renowned hero, the knight Mambrino." "Als ge u maar niet vergist, gestrenge heer!" "If only you are not mistaken, stern sir!" antwoordde Sancho Panza. replied Sancho Panza. "Wees niet al te voorbarig!" "Don't be too presumptuous!" "Gij schandelijke twijfelaar! "Thou shameful doubter! Hoe zou ik mij op helderlichten dag zoo kunnen vergissen?" How could I be so wrong on bright light day?" riep de ridder, wiens hoofd weer op hol begon te raken. cried the knight, whose head was beginning to reel again. "Ziet gij dien ridder op zijn appelschimmel niet? "Seest thou not that knight on his apple mold? Ziet gij den gouden helm op zijn hoofd niet?" Do ye not see the golden helmet on his head?" "Och, ik met mijn dom verstand zie niets dan een man op een grauwen ezel, die veel van den mijnen heeft," was het koele antwoord. "Oh well, I with my stupid mind see nothing but a man on a gray donkey, who has much of mine," was the cool reply. "Wel heeft hij een blinkend ding op zijn hoofd, dat ik niet recht onderscheiden kan; maar een helm is het zeker niet." "He does have a shiny thing on his head, which I can't distinguish straight; but a helmet it certainly isn't." "Het is de helm van Mambrino, domkop!" "It's Mambrino's helmet, dummy!" schreeuwde Don Quichot. shouted Don Quixote. "Ga op zij, kerel, en laat mij met dien ridder alleen. "Step aside, fellow, and leave me alone with that knight. Weldra zult gij zien, dat ik met hem kampen en den helm veroveren zal." Soon thou shalt see that I will contend with him and conquer the helmet." "En toch is het geen helm," bromde de schildknaap. "And yet it's not a helmet," the squire hummed. "Hondsvot, rekel, zwijg!" "Dog-eared, rack, shut up!" riep Don Quichot vol woede. cried Don Quixote full of anger. "Als gij nog een woord spreekt, zweer ik u de ziel uit het lijf te beuken." "If thou speak another word, I swear to beat the soul out of thee." Door deze bedreiging verschrikt, vond Sancho 't maar het verstandigst, op zij te gaan en geen mond meer open te doen. Startled by this threat, Sancho "thought it only wisest, to step aside and not open his mouth again. Er lagen daar in den omtrek twee dorpen, die te klein waren, om er ieder een eigen barbier op na te houden. There were two villages there in the vicinity, which were too small for each to have its own barber. Daarom bediende dan ook maar één scheerbaas beide plaatsen en ging op zijn grauwtje bij zijne verschillende klanten rond. Therefore, only one shaving boss served both places and went around to his various customers on his snatch. Dit was ook heden weer het geval en, om zijn nieuwen hoed tegen de regendroppels te beschutten, had de goede man zijn geelkoperen scheerbekken daar bovenop gezet. This was again the case today and, to protect his new hat from the raindrops, the good man had placed his yellow-copper shaving beak on top of it. Dat bekken, blank geschuurd, blonk van verre als een spiegel en werkte zoo levendig op des Dons ziekelijke verbeelding, dat alles, als gewoonlijk, in zijn oog eene herschepping onderging, dat hij een grauwen ezel voor een appelschimmel hield en een ridder met gouden helm zag, waar daar in werkelijkheid niets van bestond. That basin, white sanded, shone from afar like a mirror and worked so vividly on Don's sickly imagination, that everything, as usual, underwent a re-creation in his eye, that he mistook a gray donkey for an apple fungus and saw a knight with a golden helmet, where in reality there was none.

In zijne dolle verblinding stoof Don Quichot dan nu ook op den aan geen kwaad denkenden baardschrabber aan en richtte in vollen ren zijne lans op hem met het vaste voornemen, om hem met de scherpe punt zonder genade door en door te priemen. In his mad dazzle, Don Quixote now rushed at the bearded scraper, thinking of no evil, and aimed his lance at him in full run, determined to pierce him through and through with the sharp point without mercy. Eerst toen hij al heel dicht bij was, schreeuwde hij hem toe: "Verweer u, roover en dief! First when he was already very close, he shouted at him, "Defend yourself, robber and thief! of sta af, wat u niet toekomt!" Or relinquish, what does not belong to you!" De arme, verschrikte barbier wist geen ander middel om den dreigenden lansstoot te vermijden, dan dat hij zich maar terstond van den ezel liet vallen. The poor, terrified barber knew no other way to avoid the imminent lance thrust, but to drop himself from the donkey at once. Dit deed hij, en nauwelijks had hij met zijne volle lengte den bodem gemeten, of hij sprong weer op, nam, gelijk men dat noemt, zijne beenen onder den arm en zette het op een loopen met eene snelheid, dat een stormwind hem bezwaarlijk zou hebben ingehaald. This he did, and hardly had he measured the ground with his full length, when he jumped up again, took, as they call it, his legs under his arm and set off running at a speed that a storm wind would hardly have caught up with him.

Don Quichot liet hem loopen, zonder aan eene vervolging te denken; want bij den val was den verschrikten barbier zijn bekken van het hoofd gevlogen en lag nu als goud in de zon te blinken. Don Quixote let him run, without thinking of prosecution; for at the fall the terrified barber had had his pelvis flown from the head and now lay shining like gold in the sun. Don Quichot beval zijn schildknaap, den helm op te nemen, en Sancho Panza gehoorzaamde, terwijl hij zeide: "Waarachtig, een heel goed scheerbekken, en onder broeders zijne acht realen waard." Don Quixote ordered his squire to take up the helmet, and Sancho Panza obeyed, saying, "Truly, a very good shave, and among brothers worth his eight reals." Met deze woorden reikte hij het bekken aan Don Quichot over, die het terstond op zijn hoofd zette en omdraaide, om het vizier te vinden. With these words, he handed the basin over to Don Quixote, who immediately put it on his head and turned around to find the visor. Wijl dit er nu niet was, vond hij het ook niet en zeide: "Die held Mambrino moet een geweldig dik en groot hoofd hebben! Since this was not there now, he did not find it either and said, "That hero Mambrino must have a great thick and big head! Jammer maar, dat de helft van den helm ontbreekt!" Too bad, though, that half of the helmet is missing!" Toen Sancho Panza zag, dat zijn meester nog altijd hardnekkig bij zijne verbeelding bleef, kon hij toch onmogelijk het lachen laten en proestte het hardop uit. Nevertheless, when Sancho Panza saw that his master still stubbornly stuck to his imagination, he could not possibly stop laughing and coughing out loud.

"Waarom lacht gij?" "Why dost thou laugh?" vroeg Don Quichot dadelijk. Don Quixote asked promptly.

"Ei," antwoordde de schildknaap, "ik lach, als ik mij den dikken kop voorstel, die onder dat barbiersbekken moet gezeten hebben." "Ei," replied the squire, "I laugh when I imagine the thick head that must have been under that barber's beak." "Sancho, gij spreekt onverstandig!" "Sancho, thou speakest unwisely!" zeide de ridder op berispenden toon. said the knight in a reprimanding tone. "Ik wil u zeggen, hoe ik over dit wapenstuk denk. "I want to tell you, how I think about this piece of arms. Stellig zeker is de helm eens door een of ander toeval in de handen van een mensch gekomen, die er den prijs niet van wist te waardeeren en, zonder te weten wat hij deed, de helft er van smolt, om er geld van te maken, maar de andere helft tot een ding misvormde, dat misschien wel wat op een barbiersbekken lijkt. Certainly the helmet once came by some chance into the hands of a man who did not know the price of it and, without knowing what he was doing, melted half of it to make money out of it, but deformed the other half into a thing that might look a bit like a barber's beak. Dat zal mij echter niet beletten hem in eere te houden, en zoodra wij bij eene smederij komen, wil ik hem zoo laten opknappen, dat hij zelfs den krijgshelm zal overtreffen, dien Vulcanus, de god der smeden, voor Mars, den oorlogsgod, vervaardigd heeft. However, this will not stop me from honoring him, and as soon as we reach a forge, I want to have him fixed up so that he will surpass even the helmet of war that Vulcan, the god of blacksmiths, made for Mars, the god of war. Tot zoo lang wil ik hem dragen, gelijk hij is; want in allen gevalle is hij beter dan in 't geheel niets en kan hij mij desnoods tegen een steenworp dekken." Until so long I want to carry him, as he is; for in any case he is better than nothing at all and can cover me against a stone throw if need be." "Als die maar niet uit een slinger komt," merkte Sancho spotachtig aan. "As long as it doesn't come from a pendulum," Sancho remarked mockingly. "Maar wat moet nu met het beest gebeuren, dat uw edelheid voor een appelschimmel gelieft te houden? "But now what is to be done with the beast, which your nobility wishes to take for an apple fungus? Het is niet te denken, dat de eigenaar er van terugkomt, en, bij mijn baard, het is zoo kloek en krachtig, dat het mij bevallen zou, zelfs als 't mijn eigendom was." It is not to be thought, that the owner will return from it, and, by my beard, it is so chunky and powerful, that it would please me even if it were my property." "Gij moogt het u niet toeëigenen," antwoordde Don Quichot. "Thou mayest not appropriate it," replied Don Quixote. "Het zou onedel zijn, een overwonnene te berooven. "It would be base, to rob a vanquished. Laat daarom den appelschimmel stilletjes staan." Therefore, let the apple mold stand still." "Nu, als ik hem niet met huid en haar mag nemen, wil ik toch zijn zadeltuig voor mijn dier meepakken," mompelde Sancho Panza en ging dadelijk tot dezen ruil over, zonder dat zijn gestrenge meester daar iets tegen inbracht. "Now, if I can't take him by skin and hair, I still want to take his saddlery for my animal," muttered Sancho Panza and promptly proceeded to this exchange, without any objection from his stern master. Hij knapte nu zijn eigen ezel netjes op, zoodat hij er tienmaal fraaier dan vroeger uitzag, en volgde toen op een sukkeldrafje zijn heer, die reeds een tamelijk eind vooruit was. He now neatly fixed up his own donkey, so that it looked ten times nicer than before, and then followed at a jogging trot his lord, who was already quite a long way ahead. Rustig trokken zij nu met elkaar voort en lieten aan Rocinante over zijn eigen weg te zoeken. Quietly they moved forward together now, leaving Rocinante to find his own way. Rocinante bleef op den grooten rijweg, zeker omdat die hem de gemakkelijkste toescheen. Rocinante stayed on the main road, especially since it seemed to him to be the easiest.