×

We gebruiken cookies om LingQ beter te maken. Als u de website bezoekt, gaat u akkoord met onze cookiebeleid.


image

Zielenschemering [part 1], Hoofdstuk 5

Hoofdstuk 5

Marietje zat in de kamer van Marianne en keek uit over den weg... De weg, wit van zon en van stof, verblindde tusschen het groen der boomen, maakte een bocht, en slingerde rondom het station, dat wingerd-bebegroeid schemerde, zoo vlak nabij. Een trein juist dreunde aan en zijn donder deed de kleine villa beven in hare muren... Telkens, dat een trein aandreunde, hetzij ophield, hetzij doorstoomde in een nauwlijks verminderden vaart, beefde de kleine villa...

Marietje verveelde zich. Marietje, op kostschool te Brussel, was nu met vacantie een paar weken te Baarn, bij mama en Marianne, en Marietje verveelde zich. Het liefst had zij maar willen blijven, op kostschool. Niet dat ‘madame' niet een spook was, maar Brussel was ten minste amuzanter dan Baarn, zelfs voor een kostschoolmeisje... Zij vroeg zich af, hoe zij het hier vier weken zoû moeten uithouden... Zij had gerekend op een invitatie van oom en tante Van Naghel, op hun mooie buiten in Overijsel - fietsen, tennissen met de neven - maar oom had er niet van gerept: oom wilde, dat zij hare vier weken uitzong bij mama, te Baarn... Mijn God, hoe was mama hier toch komen wonen, en wat een huis! Het zoû haar nog eens op haar hoofd komen neêrvallen, met dat eeuwige gedonder van de treinen... Zij leefde in den donder van de treinen... Marianne had gezegd, dat het mama niet hinderde, en dat zijzelve zelfs zoo wende aan die treinen, dat, eenmaal, toen er een ongeluk was gebeurd bij Hilversum en de nachttrein van welk-uur-ook-weêr NIET kwam... Marianne was wakker geworden! Neen maar, dàt was sterk, vond Marietje! Misschien, dat die treinendonder mama en Marianne nog zouden weêrhouden om heelemaal in te soezen... Want het was hier een leventje, in die kleine villa te Baarn! Kennissen hadden mama noch Marianne, en zij zagen niemand... Rijtuig hadden zij niet: hoe kan je nu buiten wonen en geen rijtuig houden... Al was het maar een duc-je, of zoo een klein pic-nic-karretje, met een poney, maar IETS moest je toch hebben... Het was een dof bestaan, hoor... Het idee van oom Adolf, dat oom absoluut had gewild, dat zij hier vier weken zoû komen suffen, samen meêsuffen met mama en Marianne... Karel, die kwam niet, de boef; die ging integendeel bij oom... Marietje wist wel: omdat oom hem onder toezicht wilde houden! Zij zag zelfs niet haar broêr... O, wat was het vervelend... Wandelingetjes naar de Beukenkom, Soestdijk... een enkelen keer zagen ze als distractie... de Koningin voorbijrijden... Maar rts!... dat was voorbij... en dat was er niet meer... Nu, als zij de Koningin was geweest, ze was nooit op Soestdijk komen zomerverblijven! Vier weken... ze hield het niet uit... Ze telde de dagen af... Ze smachtte terug naar Brussel... Er was een jonge neef van ‘madame', en die maakte haar het hof, stilletjes... zelfs met briefjes onder haar servet... Het was heel gewaagd, maar het was amuzant... amuzant... Hij schreef in vurige termen! - Ja... als je vergeleek het leven, dat haar zoû wachten, als zij over anderhalf jaar thuis kwam... met dat wat Emilie en Marianne hadden gehad... Partijen aan het Hof... de bals van het Casino met al de chique menschen van Den Haag... de mooie groote diners thuis... dat hadden de zusters toch maar allemaal gehad... Mooie japonnetjes... En zij... wat zoû zij hebben! Niets, hoor... Zij kwam in Baarn... want, je zoû zien, oom en tante zouden haar NOOIT inviteeren! En in Den Haag... wie zoû haar inviteeren in Den Haag? Den heelen winter in Baarn... o God, neen: ze moest absoluut maken, dat ze, eenmaal thuis, geïnviteerd werd in Den Haag! Oma had een groot huis... maar die hield niet van logé's; tante Adolfine... ajakkes: dat vond ze een rommelzooi... daar zoû ze niet eens willen komen; oom Gerrit... neen, die had te veel kinderen, daar hield ze niet van - en die had geen logeerkamer ook; oom Karel, daar was niet aan te denken... neen, je hadt alleen tante Constance - maar die zag ook al niemand, en oom en tante Ruyvenaer, maar die hadden geen chique kennissen: niets dan Indische menschen... Neen, het was heel vervelend, hoor, maar ze zag geen invitatie in het vooruitzicht... Maar dàt beloofde ze zich: zoo gauw mogelijk te trouwen... en goed ook: een man met een hoop geld! Het was een mooie boel: papa en mama voedden je op als een rijk kind, en was je dan een jong meisje... dan lieten ze je wegsterven in Baarn! Ze zag er gelukkig goed uit... en ze zoû wel een mooi figuur krijgen, dacht ze... en dan trouwde ze een hoop geld...! Het kwam er maar op aan: praktiesch te zijn, dat was de heele kwestie. Er WAREN nog wel rijke mannen. Maar ZIJ , ze zoû uit haar oogen zien en niet doen als Emilie, die getrouwd was, uit vergissing en bij toeval, dacht ze, en die Eduard had aangenomen, net als je een cavalier voor een wals aanneemt... En ook niet doen als Marianne, die verliefd was geworden op haar oom! Neen, hoor... zij beloofde het zich wel degelijk: was ze dan eenmaal opgevoed als een rijk kind... dan zoû ze ook maken, dat ze geld trouwde, nu ze geen rijk meisje meer was... want buiten geld was er niets... Op een titel of een naam zoû ze niet zien: kwam er een rijke pummel om haar... dan was die ook goed, hoor... Maar een mooi huis... mooie japonnen... en een rijtuig... en byou's... dat moest ze hebben... en dat zoû ze hebben later... want zonder dat had de wereld geen waarde. Je te versuffen in Baarn in dat aangedonder van de treinen, dat de muren van de villa deed beven, als zoû het heele huis neêrstorten op je hoofd... dat nooit: dat beloofde ze zich: nooit!

Marianne was binnengekomen in de kamer, die haar eigen boudoir was en met een serre in den tuin uitkwam: de aardigste kamer van het huis; beneden was alleen nog maar een kleine salon en een sombere eetkamer. Marietje, in gedachten verloren, keek over den zonne-stoffigen witten weg.

- Marietje, vroeg Marianne. Willen we niet wat wandelen?

- Beukenkom? vroeg Marietje kwijnend.

- Neen, verder...

- Soestdijk?

- Neen, verder nog, het Overbosch in, de hei op, als je wilt.

- Ik dank je wel, het is me te warm, te stoffig en te zonnig... Kunnen we niet eens het karretje huren, dan zal ik je mennen.

- Dat loopt nog al op, Marietje; we kunnen het niet iederen morgen nemen...

- Iederen morgen! bromde Marietje. Notabene! Iederen morgen... Nu, laten we dan maar hier zitten kijken...

- Waarom maak je geen muziek... schilder je niet.

- Merci, dat doe ik al op school... Talenten heb ik niet...

- Lees dan...

- Ajakkes neen! Leesboeken, die ik amuzant vind, mag ik niet lezen... en die ik lezen mag, vind ik niet amuzant... Het is de schuld van mijn ondankbaren leeftijd. Waarom ben je ook niet in een tennis-club...

- Ja - het spijt me... Ik zal zeker maken, dat ik er het volgend jaar in een ben.

- Het volgende jaar... lang en hard. Je hadt het nu moeten maken... je wist toch, dat je je zuster wachtte en dat er hier in Baarn niet heel veel ressources voor haar zijn... Maar alle gedachte smelt hier weg, met te kijken naar dien witten weg, die me mijn oogen nog bederft op den koop toe... O, kind, hoe hoû jij het hier uit... na Den Haag! Verlang je niet naar Den Haag, terug?

- Ach neen, Marietje...

- Maar wat doe je hier den heelen winter...

- Niets, Marietje...

- Jawel, ik weet het heel goed. Je bent vroom geworden. Je werkt voor de arme menschen.

- Ik heb twee arme families, voor wie ik wel eens wat maak...

- Zie je wel... ik wist het wel. Nu, laten we dan in Godsnaam weêr hemmetjes naaien.

- Ach neen, Marietje, neen...

- Jawel. Geef hier je hemmetjes... We zullen ze naaien...

Marianne had zich geïnstalleerd, en Marietje, van louter verveling, nam ook een ‘hemmetje'. Maar zij naaide er niet aan...

- Verbeeld je, dat wij zulk goed droegen, Marianne! Het zoû mijn vel openscheuren... O jé, daar heb je weêr een trein... Wat een donder, wat een donder! Ben je niet bang, dat het huis in-een stort?

- Neen...

- Hoû je van dat lawaai?

- Ja... Je went er aan...

- Je zoû er bij in slaap kunnen vallen, hè?

- Ja... het wiegt je...

Marietje schaterde.

- O, Marianne, wat ben je toch sentimenteel... GEWORDEN , zoû tante Cateau nadrukkelijk zeggen...

En stilletjes dacht zij:

- Neen, hoor, zoo ben ik niet... om op mijn oom verliefd te worden voor niets... Ik, ik trouw geld, een heele boel...

Maar zij zeide niets, zag uit over den zonne-stoffigen weg. Een paar menschen kwamen van het station af.

- Daar heb je de passage van Baarn! spotte Marietje. De groote distractie van den dag. Drie burgermannen en een scheeve juffrouw. Oom Paul zoû zeggen: drie en een halve atoom van menschelijke ellende... Nog een burgervrouw en nog een juffrouw... Twee dames... Kijk, waarachtig, twee dames... Groote goedheid... het is tante Constance... en het is Emilie! ! - Neen... - Ja ja... het zijn tante Constance en Emilie... Hoera! ! En Marietje, van louter dolheid over de onverwachte distractie, wierp het ‘hemmetje' hoog op, zoodat het in de gaskroon bleef hangen en snelde den tuin door, den weg op. Zij gooide van vroolijkheid haar been in de lucht.

- Tante!... Emilie! hoorde Marianne, die volgde, Marietje gillen buiten zichzelve.

Aan het hek van de villa omhelsde Marietje woest tante en zuster, troonde ze binnen, bedankte ze persoonlijk voor de verrassing, die zij haar aandeden, voor de distractie, die zij haar brachten...

- En oom Ernst? vroeg Marianne. Arme oom Ernst. Wij hebben een brief van Francis...

Constance vertelde haar, hoe hij was in Nunspeet, niet heel rustig, omdat hij het geheele huis doorzocht naar geketende zielen, die jammerden en hem smeekten om hulp.

- Gaat dat nooit over? vroeg Marianne, met tranen. Tante... wordt hij nooit beter...

- De dokter heeft alle hoop, dat die hallucinaties niet blijven...

Marietje had zich van Emilie meester gemaakt.

- En jij bent maar in Parijs? Met Henri? Wat voeren jullie daar uit? Biecht eens op? Inviteeren jullie me niet? Heb je geen logeerkamer? Pas op, ik kom in eens van Brussel aanvluchten! Verbeeld je als ik het deê!

Maar zij waren gegaan door de eetkamer en vonden Bertha in den salon. Zij zat aan het raam, keek op...

- Mama, zei Marianne. Hier zijn tante Constance en Emilie...

Bertha stond maar even op, kuste haar zuster, haar dochter, viel dadelijk terug in haar stoel. Zij scheen ternauwernood verwonderd ze onverwachts te zien... Zij vroeg ternauwernood naar mama, naar Ernst, naar Henri... Zij scheen als vastgeketend aan haar plaats bij dat raam, van waar zij tuurde in de schaduwen van het geboomte. Zij was mager geworden, haar blik staarde treurig vaag, en in haar zwarte japon maakte zij een indruk van moede, belangelooze gelatenheid. Zij sprak nauwlijks enkele woorden, als of het heel natuurlijk was, dat Constance, Emilie daar zaten...

- Mama, Henri laat u heel veel liefs zeggen, zei Emilie.

Bertha glimlachte even, knipte zacht met de oogen, dat het goed was, dat het heel aardig was van Henri... Zij vroeg verder niets.

- Ik kom van Ernst, Bertha, zei Constance. Ik heb hem naar Nunspeet gebracht met den dokter... Gisteren heb ik hem weêr opgezocht... en omdat ik nu toch ambulant ben, ben ik eens naar Baarn gekomen om je te zien...

- Het is lief van je, zei Bertha vaag, en nam Constance's hand. Is het erg met Ernst? We hebben een brief van Francis.

- De dokter heeft veel hoop...

- Ja... zei Bertha nu, alsof dat van zelve sprak. Het zal wel overgaan...

En zij scheen moê zooveel te hebben gezegd, zoodat zij verder zweeg.

- U blijft natuurlijk lunchen, tante, vroeg Marianne later, met Constance alleen.

- Ja, kind, als ik mag.

- Blijft u van nacht...

- In het hôtel.

- Het spijt me, dat we geen logeerkamer hebben... Emilie kan wel bij ons slapen, dan slaap ik op den divan... Ik moet even kijken naar het lunch nu.

- Kind, maak geen omslag.

- Neen tante, maar ik moet toch kijken... U begrijpt met ons drieën: we eten heel eenvoudig.

Zij kreeg een kleur, en Constance begreep, dat er aan tafel niet meer was die gemakkelijke overdaad van vroeger.

Met een glimlach van weemoed zagen zij elkander aan. Plotseling wierp Marianne zich in Constance's armen...

- Mijn lief kind... Hoe gaat het met je...

- Goed, tante...

- Je ziet er niet goed uit... Kindje, wat ben je mager geworden... En wat ziet je gezichtje getrokken... En die wangen... ze zijn niets meer... Gaat het hier niet, kind?

- Jawel, tante...

- Zeg het mij eerlijk... gaat het niet... in Baarn?

- Jawel, jawel, tante...

- Verlang je naar Den Haag?

- Verlangen... ach neen...

- Maar toch wel een beetje...

- Neen... neen. Haar oogen stonden vol tranen; zij snikte nu op Constance's schouder.

- Tante... vergeef me... ik moest niet zoo zijn...

- Mijn lief kind... zeg me... zeg me...

- Neen tante... er is niets... Ik schaam me, maar... ik weet het niet...: bij u... laat ik me gaan... omdat ik voel, dat u wel van me houdt... een beetje... en dat u niet boos op me is... en dat u me vergeeft...

- Ik heb niets te vergeven, Marianne...

- Jawel tante... o jawel... O, vergeef me, vergeef me! Zeg me, dat u me vergeeft...

- Mijn kind, hoe leef je hier...

- Stil, tante... maar ik verlang niets anders... Ik probeer een beetje nuttig te zijn... voor mama... en... voor anderen... Ik heb wat arme menschen, voor wie ik zorg... Maar ik kan niet veel doen, ik heb niet veel... Vroeger... u weet, mama deed veel goed... zoo tusschen haar drukte door: ik probeer het nu te doen... Maar het is moeilijk... en ondankbaar... Enfin... er is anders niets, dan een beetje te zijn... te doen voor anderen... Maar... soms... is het me heel zwaar...

- Kind, mijn kind...

- Ja, soms is het me heel zwaar... Ik ben nog zoo jong... en het is me, alsof ik wel afgerekend heb met alles... voor altijd...

- Neen kind, neen, o neen... Als je wist! Je bent nog een kind, Marianne... Het leven, het leven komt later...

- Voor mij komt het niet, tante... O vergeef me... Ik schaam me... Ik WIL zoo niet spreken... maar met u... juist met u... omdat u van me houdt... kan ik me niet inhouden... O zeg me, dat u me vergeeft: zeg het, zèg het.

- Mijn kind... als het je dan iets goeds kan zijn, dat ik zeg, ook al heb ik niets te vergeven: ik vergeef je... Ik vergeef je.

- O dank, dank u, tante... O, u is goed, u is lief. U begrijpt. U begrijpt...

- Ja, mijn kind, ik begrijp... Maar het eigenlijke... dat komt later.

- Neen, er komt niets... Er kan ook niets komen...

- Kan er niets komen?

- Neen... hoe zoû het kunnen...

- Als je moed en kracht hadt, Marianne, te strijden... zoû je ook hopen, op later.

- Maar moed en kracht... tante... heb ik niet... Wat ben ik? Ik ben niets... Er is een groote, groote stroom... dat ruischt en vloeit... voert alles, alles meê, als een overstrooming. En dan is er... een takje, een blad... Dat ben ik, tante... Hoe kan ik...

- Dat is een sprookje, kind... Wil ik je een ander sprookje vertellen?

- Ja tante...

- Kom dan hier zitten tegen me aan... Leg je hoofd op mijn schouder... Zoo, hoor nu mijn sprookje... Er was eens een ziel, een kleine, als die van jou, Marianne... Een heele kleine: ze beteekende niets, zoo weinig... Ze wist van niets, het was of ze blind liep... eerst door een droom van heel veel teêrs en fijns en kinderlijks... Er was water... er waren bloemen... er was een ver licht, dat ze te gemoet ging... Toen ze verder ging, was het geen woud meer... maar een paleis... en alles van wereldsche waan... alles schitterde om de kleine ziel... van ijdelheid... Maar die ijdelheid was even goed droom als het water en de bloemen, en de kleine ziel... vergiste zich al... voor de tweede maal... Blind ook liep ze door dien droom van ijdelheid en ze dacht, dat ze ZAG ... al die schittering... Ze gaf zich weg, Marianne... alles wat ze had, gaf ze weg aan wie haar nog meer zoû kunnen laten schitteren... alles wat ze had, gaf ze weg... om niets... om zelfbedrog... En ze voelde zich al ongelukkig, ze dacht: er komt niets meer... NU heb ik àlles gehad... Dat dacht ze al, voor haar noodlot aankwam... Ze zag het aankomen, en ze had het nog kunnen ontwijken, maar ze ontweek het niet... blind, blind voor alles... Haar noodlot sleepte haar meê... en ze dacht, Marianne, dat het uit was... heel zeker uit... dat zij zoû verdorren als een bloem, een takje, een blad, en dat de stroom haar meê zoû voeren... En toen, Marianne... toen kwam er iets anders... nà die meêsleeping van het Noodlot... toen kwam er een groote openbaring... een heerlijkheid... een extaze... En de kleine ziel zag, dat het dàt was... maar het noodlot verbood haar de heerlijkheid... de extaze in te gaan... En weêr dacht ze...: NU ... nu heb ik heusch alles gehad... Nu... na Dàt... nu kàn er niets meer komen... En toch... toch kwam er nog wat... En na die openbaring... was het geen droom meer, maar was het werkelijkheid, zoo tastbaar... als ze maar zijn kon... voor arme, kleine zielen als zij... Wat er nog kwam, Marianne... Ach, niet veel, maar de kleine ziel heeft ook niet veel noodig: een grein maar, een korrel... een grein van werkelijke waarheid en werkelijkheid... een korreltje... maar dat groot genoeg was als een schat... Want de kleine zielen hebben niet veel noodig... Een grein maar, een korrel... En van die korrel deelde ze, Marianne, dan nog wel wat meê... aan anderen... Mijn kind, dat is het heele geheim... Van die korrel nog overvloed meê te deelen... aan anderen. Maar de korrel krijgt je eerst laat, mijn kind, en om die atoom van waarheid te bezitten... moet je eerst door alles heen... wat droom is...

- En tante... u heeft de korrel?

- O kind, de korrel is zoo klein, zoo klein! Zoo nietig, zoo min, zoo een heel klein korreltje... Maar wijzelve... wat zijn wij... en is de kleine korrel dan niet voldoende...

- Om gelukkig te worden... later... veel later? Na lange... lange jaren...

- Gelukkig... gelukkig... Ja... het geluk van begrijpen, van weten... het geluk van rezignatie... het geluk om aan te nemen zijn eigen kleinheid... en... niet boos en bitter te zijn om de vergissingen... en dankbaar te zijn voor wat mooi was, en licht... en klaar.

- Dankbaar...

- Voor den grooten droom... En honger en dorst te stillen... met dat eenig, eenige korreltje... en niet te verlangen meer naar... den grooten, den grooten droom!

- En er toch dankbaar om te blijven...

- Dat de droom tot ons... heeft willen schijnen... en glimlachen...

- Maar tante... als het geen droom was... maar het eenige brood... om te leven!

- Mijn kind... Wie zal je NU zeggen... wat het eenige brood is... om te leven... Je hebt nu alleen honger naar je droom... en later... veel later...

- Heb ik dan honger gehad... om niets...?

- Misschien...

- Om niets? O, neen...

- Wie weet het...

- Tante... is dan ieder sprookje van het leven zoo wereldwijs bitter... dat de groote droom niets is... en de korrel, later, alles...?

- Ik vrees van wel, kind...

- Ach tante... het zijn alles woorden. Zachte, lieve woorden... Ik begrijp u wel... het is UW sprookje... Maar tot nog toe is het mijne... niets dan de stroom... en het blad...

- En later wordt het misschien... de kleine schat, de korrel... Toen zwegen zij, en Constance dacht:

- Iedere ziel moet eerst door alles heen... door alles heen... wat droom is... Pas heel laat... vindt ze de korrel... zelf... Wat een ander haar meêdeelt van haar korrel... stilt nooit den honger zoo... als de eigen korrel stilt... zelf gevonden...


Hoofdstuk 5 Chapter 5

Marietje zat in de kamer van Marianne en keek uit over den weg... De weg, wit van zon en van stof, verblindde tusschen het groen der boomen, maakte een bocht, en slingerde rondom het station, dat wingerd-bebegroeid schemerde, zoo vlak nabij. Marietje sat in Marianne's room and looked out over the road.... The road, white with sun and dust, dazzled amid the green of the trees, made a turn, and snaked around the station, which shimmered vine-covered, so close by. Een trein juist dreunde aan en zijn donder deed de kleine villa beven in hare muren... Telkens, dat een trein aandreunde, hetzij ophield, hetzij doorstoomde in een nauwlijks verminderden vaart, beefde de kleine villa... A train just approached and its thunder made the small villa tremble within its walls.... Whenever a train approached, either stopping or steaming along at a scarcely reduced speed, the little villa trembled....

Marietje verveelde zich. Marietje was bored. Marietje, op kostschool te Brussel, was nu met vacantie een paar weken te Baarn, bij mama en Marianne, en Marietje verveelde zich. Marietje, at boarding school in Brussels, was now on vacation for a few weeks in Baarn, with Mom and Marianne, and Marietje was bored. Het liefst had zij maar willen blijven, op kostschool. Ideally, she would have liked to stay, at boarding school. Niet dat ‘madame' niet een spook was, maar Brussel was ten minste amuzanter dan Baarn, zelfs voor een kostschoolmeisje... Zij vroeg zich af, hoe zij het hier vier weken zoû moeten uithouden... Zij had gerekend op een invitatie van oom en tante Van Naghel, op hun mooie buiten in Overijsel -       fietsen, tennissen met de neven - maar oom had er niet van gerept: oom wilde, dat zij hare vier weken uitzong bij mama, te Baarn... Mijn God, hoe was mama hier toch komen wonen, en wat een huis! Not that 'madame' was not a ghost, but at least Brussels was more amusing than Baarn, even for a boarding school girl.... She wondered how she would last four weeks here.... She had counted on an invitation from uncle and aunt Van Naghel, to their beautiful country house in Overijsel - cycling, playing tennis with the cousins - but uncle had not mentioned it: uncle wanted her to spend her four weeks with mama, in Baarn... My God, how had mama come to live here, and what a house! Het zoû haar nog eens op haar hoofd komen neêrvallen, met dat eeuwige gedonder van de treinen... Zij leefde in den donder van de treinen... Marianne had gezegd, dat het mama niet hinderde, en dat zijzelve zelfs zoo wende aan die treinen, dat, eenmaal, toen er een ongeluk was gebeurd bij Hilversum en de nachttrein van welk-uur-ook-weêr NIET kwam... Marianne was wakker geworden! It would come crashing down on her head again, with that eternal thunder of the trains... She lived in the thunder of the trains... Marianne had said that mom was not bothered, and that she herself even got so used to those trains, that once, when there was an accident at Hilversum and the night train of which hour did NOT come... Marianne had woken up! Neen maar, dàt was sterk, vond Marietje! Nay but, that was strong, thought Marietje! Misschien, dat die treinendonder mama en Marianne nog zouden weêrhouden om heelemaal in te soezen... Want het was hier een leventje, in die kleine villa te Baarn! Perhaps those train bottoms would keep Mama and Marianne from dozing off all over.... For it was life here, in that little villa in Baarn! Kennissen hadden mama noch Marianne, en zij zagen niemand... Rijtuig hadden zij niet: hoe kan je nu buiten wonen en geen rijtuig houden... Al was het maar een duc-je, of zoo een klein pic-nic-karretje, met een poney, maar IETS moest je toch hebben... Het was een dof bestaan, hoor... Het idee van oom Adolf, dat oom absoluut had gewild, dat zij hier vier weken zoû komen       suffen, samen meêsuffen met mama en Marianne... Karel, die kwam niet, de boef; die ging integendeel bij oom... Marietje wist wel: omdat oom hem onder toezicht wilde houden! Neither Mom nor Marianne had acquaintances, and they saw no one.... They didn't have a carriage: how can you live outside and not have a carriage... Even if it was only a duc or a small picnic cart, with a pony, but you had to have something... It was a dull existence... The idea of uncle Adolf, that uncle had absolutely wanted her to come here for four weeks to relax, to relax together with mother and Marianne... Karel, he didn't come, the rascal; on the contrary, he went with uncle... Marietje knew: because uncle wanted to keep him under surveillance! Zij zag zelfs niet haar broêr... O, wat was het vervelend... Wandelingetjes naar de Beukenkom, Soestdijk... een enkelen keer zagen ze als distractie... de Koningin voorbijrijden... Maar rts!... She didn't even see her broêr.... Oh, how tedious it was... Walks to the Beech Creek, Soestdijk.... once in a while they saw as a distraction The Queen riding by... But rts!.... dat was voorbij... en dat was er niet meer... Nu, als zij de Koningin was geweest, ze was nooit op Soestdijk komen zomerverblijven! that was over And that was no more... Now, if she had been the Queen, she had never come to Soestdijk to summer stay! Vier weken... ze hield het niet uit... Ze telde de dagen af... Ze smachtte terug naar Brussel... Er was een jonge neef van ‘madame', en die maakte haar het hof, stilletjes... zelfs met briefjes onder haar servet... Het was heel gewaagd, maar het was amuzant... amuzant... Hij schreef in vurige termen! Four weeks... she couldn't stand it... She counted down the days... She yearned to return to Brussels.... There was a young cousin of "madame," and he was courting her, quietly.... even with bills under her napkin.... It was very daring, but it was amuzant.... amuzant... He wrote in fiery terms! - Ja... als je vergeleek het leven, dat haar zoû wachten, als zij over anderhalf jaar thuis kwam... met dat wat Emilie en Marianne hadden gehad... Partijen aan het Hof... de bals van het Casino met al de chique menschen van Den Haag... de mooie groote diners thuis... dat hadden de zusters toch maar allemaal gehad... Mooie japonnetjes... En zij... wat zoû zij hebben! - Yes... if you compared the life that would await her when she came home in a year and a half... with that which Emilie and Marianne had had... parties at Court... the balls at the Casino with all the fancy people of The Hague... the nice big dinners at home... all that the sisters had had anyway.... Pretty gowns... And she... what would she have! Niets, hoor...       Zij kwam in Baarn... want, je zoû zien, oom en tante zouden haar NOOIT inviteeren! Nothing, mind you... She came to Baarn... because, you see, uncle and aunt would NEVER invite her! En in Den Haag... wie zoû haar inviteeren in Den Haag? And in The Hague... who would invite her to The Hague? Den heelen winter in Baarn... o God, neen: ze moest absoluut maken, dat ze, eenmaal thuis, geïnviteerd werd in Den Haag! The whole winter in Baarn ... Oh God, no: she absolutely had to make sure, once home, that she was invited to The Hague! Oma had een groot huis... maar die hield niet van logé's; tante Adolfine... ajakkes: dat vond ze een rommelzooi... daar zoû ze niet eens willen komen; oom Gerrit... neen, die had te veel kinderen, daar hield ze niet van - en die had geen logeerkamer ook; oom Karel, daar was niet aan te denken... neen, je hadt alleen tante Constance - maar die zag ook al niemand, en oom en tante Ruyvenaer, maar die hadden geen chique kennissen: niets dan Indische menschen... Neen, het was heel vervelend, hoor, maar ze zag geen invitatie in het vooruitzicht... Maar dàt beloofde ze zich: zoo gauw mogelijk te trouwen... en goed ook: een man met een hoop geld! Grandma had a big house... but she didn't like sleepovers; Aunt Adolfine.... ajakkes: she thought that was a mess... she wouldn't even go there; uncle Gerrit... No, he had too many children, she didn't like that - and he didn't have a guest room either; uncle Karel, she couldn't think of... No, you only had Aunt Constance - but she didn't see anyone either, and Uncle and Aunt Ruyvenaer, but they didn't have any posh acquaintances: nothing but Indian people... No, it was very annoying, but she didn't see an invitation in prospect... But this she promised herself: to marry as soon as possible... and well: a man with a lot of money! Het was een mooie boel: papa en mama voedden je op als een rijk kind, en was je dan een jong meisje... dan lieten ze je wegsterven in Baarn! It was a nice lot: mom and dad raised you as a rich kid, and then when you were a young girl ... then they let you die away in Baarn! Ze zag er gelukkig goed uit... en ze zoû wel een mooi figuur krijgen, dacht ze... en dan trouwde ze een hoop geld...! She happily looked good and she would get a nice figure, she thought.... And then she married a lot of money...! Het kwam er maar op       aan: praktiesch te zijn, dat was de heele kwestie. It just came down to being practical, that was the whole point. Er WAREN nog wel rijke mannen. There WERE still rich men. Maar ZIJ , ze zoû uit haar oogen zien en niet doen als Emilie, die getrouwd was, uit vergissing en bij toeval, dacht ze, en die Eduard had aangenomen, net als je een cavalier voor een wals aanneemt... En ook niet doen als Marianne, die verliefd was geworden op haar oom! But SHE , she would see out of her eyes and not act like Emilie, who had married, by mistake and by accident, she thought, and who had taken on Edward, just as you take on a cavalier for a waltz.... Nor do as Marianne, who had fallen in love with her uncle! Neen, hoor... zij beloofde het zich wel degelijk: was ze dan eenmaal opgevoed als een rijk kind... dan zoû ze ook maken, dat ze geld trouwde, nu ze geen rijk meisje meer was... want buiten geld was er niets... Op een titel of een naam zoû ze niet zien: kwam er een rijke pummel om haar... dan was die ook goed, hoor... Maar een mooi huis... mooie japonnen... en een rijtuig... en byou's... dat moest ze hebben... en dat zoû ze hebben later... want zonder dat had de wereld geen waarde. Nay, hear... she did promise herself: once she was raised as a rich child... then she would make herself married with money, now that she was no longer a rich girl... for outside money there was nothing... She wouldn't look for a title or a name: if a rich man came to her... that was good too, you know... But a beautiful house... beautiful dresses... and a carriage... and byou's... that she had to have... and she would have that later... because without that the world had no value. Je te versuffen in Baarn in dat aangedonder van de treinen, dat de muren van de villa deed beven, als zoû het heele huis neêrstorten op je hoofd... dat nooit: dat beloofde ze zich: nooit! To be dazed in Baarn in that droning of the trains, that made the walls of the villa tremble, as if the whole house would fall down on your head... that never: that she promised herself: never!

Marianne was binnengekomen in de kamer, die haar eigen boudoir was en met een serre in den tuin uitkwam: de aardigste kamer van       het huis; beneden was alleen nog maar een kleine salon en een sombere eetkamer. Marianne had entered the room, which was her own boudoir and opened into the garden with a conservatory: the nicest room in the house; downstairs there was only a small parlor and a gloomy dining room. Marietje, in gedachten verloren, keek over den zonne-stoffigen witten weg. Marietje, lost in thought, looked across the sun-dusty white road.

- Marietje, vroeg Marianne. - Marietje, Marianne asked. Willen we niet wat wandelen? Don't we want to do some walking?

- Beukenkom? - Beech bowl? vroeg Marietje kwijnend. Marietje asked languidly.

- Neen, verder... - Nay, further...

- Soestdijk? - Soestdijk?

- Neen, verder nog, het Overbosch in, de hei op, als je wilt. - Nay, further still, into the Overbosch, onto the moor, if you please.

- Ik dank je wel, het is me te warm, te stoffig en te zonnig... Kunnen we niet eens het karretje huren, dan zal ik je mennen. - I thank you, it's too hot, too dusty and too sunny for me.... Can't we even rent the cart, then I'll drive you.

- Dat loopt nog al op, Marietje; we kunnen het niet iederen morgen nemen... - That adds up, Marietje; we can't take it every morning....

- Iederen morgen! - Every morning! bromde Marietje. hummed Marietje. Notabene! Notabene! Iederen morgen... Nu, laten we dan maar hier zitten kijken... Every morning... Now, then, let's sit here and watch....

- Waarom maak je geen muziek... schilder je niet. - Why don't you make music... don't paint.

- Merci, dat doe ik al op school... Talenten heb ik niet... - Merci, I already do that at school.... Talents I don't have...

- Lees dan... - Then read...

- Ajakkes neen! - Ajakkes no! Leesboeken, die ik amuzant vind, mag ik niet lezen... en die ik lezen mag, vind ik niet amuzant... Het is de schuld       van mijn ondankbaren leeftijd. Reading books, which I find amuzant, I may not read.... And those I may read, I do not find amusing.... It is the fault of my ungrateful age. Waarom ben je ook niet in een tennis-club... Also, why aren't you in a tennis club....

- Ja - het spijt me... Ik zal zeker maken, dat ik er het volgend jaar in een ben. - Yes - I'm sorry... I will definitely make, that I will be there in one next year.

- Het volgende jaar... lang en hard. - The next year ... long and hard. Je hadt het nu moeten maken... je wist toch, dat je je zuster wachtte en dat er hier in Baarn niet heel veel ressources voor haar zijn... Maar alle gedachte smelt hier weg, met te kijken naar dien witten weg, die me mijn oogen nog bederft op den koop toe... O, kind, hoe hoû jij het hier uit... na Den Haag! You should have made it now.... You knew you were waiting for your sister and that there are not many resources for her here in Baarn... But all thought melts away here, looking at that white road, which still spoils my eyes... Oh, child, how do you manage... After The Hague! Verlang je niet naar Den Haag, terug? Don't you long for The Hague, back?

- Ach neen, Marietje... - Ah no, Marietje ...

- Maar wat doe je hier den heelen winter... - But what do you do here all winter....

- Niets, Marietje... - Nothing, Marietje...

- Jawel, ik weet het heel goed. - Yep, I know it very well. Je bent vroom geworden. You have become pious. Je werkt voor de arme menschen. You work for the poor people.

- Ik heb twee arme families, voor wie ik wel eens wat maak... - I have two poor families for whom I sometimes make something....

- Zie je wel... ik wist het wel. - You see... I knew it. Nu, laten we dan in Godsnaam weêr hemmetjes naaien. Now, for God's sake let's sew shirts again.

- Ach neen, Marietje, neen... - Ah no, Marietje, no....

- Jawel. - Yep. Geef hier je hemmetjes... We zullen ze naaien... Give your shirts here... We will sew them...

Marianne had zich geïnstalleerd, en Marietje,       van louter verveling, nam ook een ‘hemmetje'. Marianne had installed herself, and Marietje, from sheer boredom, also took a "hemming". Maar zij naaide er niet aan... But she didn't sew to it....

- Verbeeld je, dat wij zulk goed droegen, Marianne! - Imagine if we wore such good, Marianne! Het zoû mijn vel openscheuren... O jé, daar heb je weêr een trein... Wat een donder, wat een donder! It would tear open my skin... Oh dear, there's another train... What a thunder, what a thunder! Ben je niet bang, dat het huis in-een stort? Aren't you afraid, that the house will collapse?

- Neen... - Nay...

- Hoû je van dat lawaai? - Hoû you from that noise?

- Ja... Je went er aan... - Yes... You get used to it...

- Je zoû er bij in slaap kunnen vallen, hè? - You could fall asleep to it, couldn't you?

- Ja... het wiegt je... - Yes... it rocks you...

Marietje schaterde.

- O, Marianne, wat ben je toch sentimenteel... GEWORDEN , zoû tante Cateau nadrukkelijk zeggen... - Oh, Marianne, how sentimental you are.... HAVE BEEN , Aunt Cateau would say emphatically....

En stilletjes dacht zij: And silently she thought:

- Neen, hoor, zoo ben ik niet... om op mijn oom verliefd te worden voor niets... Ik, ik trouw geld, een heele boel... - Nay, hear, so am I not... to fall in love with my uncle for nothing... I, I marry money, a lot of it...

Maar zij zeide niets, zag uit over den zonne-stoffigen weg. But she said nothing, looked out over the sun-dusty road. Een paar menschen kwamen van het station af. A few people came down from the station.

- Daar heb je de passage van Baarn! - There you have the passage of Baarn! spotte Marietje. scoffed Marietje. De groote distractie van den dag. The great distraction of the day. Drie burgermannen en een scheeve juffrouw. Three middle-class men and a shifty miss. Oom Paul zoû zeggen: drie en een halve atoom       van menschelijke ellende... Nog een burgervrouw en nog een juffrouw... Twee dames... Kijk, waarachtig, twee dames... Groote goedheid... het is tante Constance... en het is Emilie! Uncle Paul would say: three and a half atoms of human misery.... Another civilian woman and another miss.... Two ladies... Look, verily, two ladies... Great goodness... it's aunt Constance... and it's Emilie! ! - Neen... ! - Nay... - Ja ja... het zijn tante Constance en Emilie... - Yes yes... it's Aunt Constance and Emilie.... Hoera! Hooray! ! En Marietje, van louter dolheid over de onverwachte distractie, wierp het ‘hemmetje' hoog op, zoodat het in de gaskroon bleef hangen en snelde den tuin door, den weg op. ! And Marietje, from sheer madness at the unexpected distraction, threw the "shirt" high up, so that it stuck in the gas crown, and rushed through the garden, out onto the road. Zij gooide van vroolijkheid haar been in de lucht. She threw her leg in the air with glee.

- Tante!... - Auntie!... Emilie! Emilie! hoorde Marianne, die volgde, Marietje gillen buiten zichzelve. Marianne, who followed, heard Marietje scream beside herself.

Aan het hek van de villa omhelsde Marietje woest tante en zuster, troonde ze binnen, bedankte ze persoonlijk voor de verrassing, die zij haar aandeden, voor de distractie, die zij haar brachten... At the gate of the villa, Marietje furiously embraced Auntie and Sister, enthroned them inside, thanked them personally for the surprise, which they did to her, for the distraction, which they brought her....

- En oom Ernst? - And Uncle Ernst? vroeg Marianne. Marianne asked. Arme oom Ernst. Poor Uncle Ernst. Wij hebben een brief van Francis... We have a letter from Francis...

Constance vertelde haar, hoe hij was in Nunspeet, niet heel rustig, omdat hij het geheele huis doorzocht naar geketende zielen, die jammerden en hem smeekten om hulp. Constance told her, how he was in Nunspeet, not very calm, as he searched the whole house for chained souls, who wailed and begged him for help.

- Gaat dat nooit over? - Does that never go away? vroeg Marianne,       met tranen. Marianne asked, with tears. Tante... wordt hij nooit beter... Auntie... he will never get better...

- De dokter heeft alle hoop, dat die hallucinaties niet blijven... - The doctor has every hope, that these hallucinations won't continue....

Marietje had zich van Emilie meester gemaakt. Marietje had taken control of Emilie.

- En jij bent maar in Parijs? - And you're only in Paris? Met Henri? With Henri? Wat voeren jullie daar uit? What are you performing there? Biecht eens op? Confess? Inviteeren jullie me niet? Aren't you inviting me? Heb je geen logeerkamer? Don't have a guest room? Pas op, ik kom in eens van Brussel aanvluchten! Watch out, I'm coming flying in from Brussels! Verbeeld je als ik het deê! Imagine if I deê it!

Maar zij waren gegaan door de eetkamer en vonden Bertha in den salon. But they had gone through the dining room and found Bertha in the parlor. Zij zat aan het raam, keek op... She sat at the window, looked up....

- Mama, zei Marianne. - Mama, Marianne said. Hier zijn tante Constance en Emilie... Here are Aunt Constance and Emilie....

Bertha stond maar even op, kuste haar zuster, haar dochter, viel dadelijk terug in haar stoel. Bertha only stood up for a moment, kissed her sister, her daughter, promptly fell back into her chair. Zij scheen ternauwernood verwonderd ze onverwachts te zien... Zij vroeg ternauwernood naar mama, naar Ernst, naar Henri... Zij scheen als vastgeketend aan haar plaats bij dat raam, van waar zij tuurde in de schaduwen van het geboomte. She seemed narrowly surprised to see them unexpectedly.... She barely asked about Mama, about Ernst, about Henri... She seemed chained to her place at that window, from which she peered into the shadows of the trees. Zij was mager geworden, haar blik staarde treurig vaag, en in haar zwarte japon maakte zij een indruk van moede, belangelooze gelatenheid. She had grown thin, her gaze stared sadly vague, and in her black gown she made an impression of tired, disinterested resignation. Zij sprak nauwlijks enkele woorden, als of het heel       natuurlijk was, dat Constance, Emilie daar zaten... She spoke scarcely a few words, as if it were quite natural that Constance, Emilie were sitting there....

- Mama, Henri laat u heel veel liefs zeggen, zei Emilie. - Mama, Henri makes you say lots of love, Emilie said.

Bertha glimlachte even, knipte zacht met de oogen, dat het goed was, dat het heel aardig was van Henri... Zij vroeg verder niets. Bertha smiled for a moment, blinked softly with her eyes, that it was good, that it was very nice of Henri.... She asked nothing further.

- Ik kom van Ernst, Bertha, zei Constance. - I come from Ernst, Bertha, said Constance. Ik heb hem naar Nunspeet gebracht met den dokter... Gisteren heb ik hem weêr opgezocht... en omdat ik nu toch ambulant ben, ben ik eens naar Baarn gekomen om je te zien... I took him to Nunspeet with the doctor.... Yesterday I visited him again... and since I am itinerant now anyway, I came to Baarn once to see you....

- Het is lief van je, zei Bertha vaag, en nam Constance's hand. - It's sweet of you, Bertha said vaguely, and took Constance's hand. Is het erg met Ernst? Is it bad with Ernst? We hebben een brief van Francis. We have a letter from Francis.

- De dokter heeft veel hoop... - The doctor has high hopes...

- Ja... zei Bertha nu, alsof dat van zelve sprak. - Yes... said Bertha now, as if that spoke of itself. Het zal wel overgaan... It will pass...

En zij scheen moê zooveel te hebben gezegd, zoodat zij verder zweeg. And she seemed tired of having said as much, so she remained silent.

- U blijft natuurlijk lunchen, tante, vroeg Marianne later, met Constance alleen. - You will stay for lunch, of course, Auntie, Marianne asked later, with Constance alone.

- Ja, kind, als ik mag. - Yes, child, if I may.

- Blijft u van nacht... - Are you staying from night...

- In het hôtel. - In the hôtel.

- Het spijt me, dat we geen logeerkamer       hebben... Emilie kan wel bij ons slapen, dan slaap ik op den divan... Ik moet even kijken naar het lunch nu. - I'm sorry, we don't have a guest room ... Emilie can sleep with us, I'll sleep on the couch... I have to check on lunch now.

- Kind, maak geen omslag. - Child, don't make a cover.

- Neen tante, maar ik moet toch kijken... U begrijpt met ons drieën: we eten heel eenvoudig. - No aunt, but I still have to look.... You understand with the three of us: we eat very simply.

Zij kreeg een kleur, en Constance begreep, dat er aan tafel niet meer was die gemakkelijke overdaad van vroeger. She got a color, and Constance understood, that at the table there was no longer that easy excess of the past.

Met een glimlach van weemoed zagen zij elkander aan. With a smile of wistfulness, they looked at each other. Plotseling wierp Marianne zich in Constance's armen... Suddenly Marianne threw herself into Constance's arms....

- Mijn lief kind... Hoe gaat het met je... - My dear child... How are you...

- Goed, tante... - Well, aunt...

- Je ziet er niet goed uit... Kindje, wat ben je mager geworden... En wat ziet je gezichtje getrokken... En die wangen... ze zijn niets meer... Gaat het hier niet, kind? - You don't look good... Child, how thin you've grown.... And how drawn your face looks.... And those cheeks... They're nothing anymore... Aren't you all right here, child?

- Jawel, tante... - Yes, aunt...

- Zeg het mij eerlijk... gaat het niet... in Baarn? - Tell me honestly... does it not work... in Baarn?

- Jawel, jawel, tante... - Yes, yes, aunt....

- Verlang je naar Den Haag? - Are you longing for The Hague?

- Verlangen... ach neen... - Desire... ah no...

- Maar toch wel een beetje... - But still a little...

- Neen... neen. - Nay... no. Haar oogen stonden vol tranen; zij snikte nu op Constance's schouder. Her eyes were full of tears; she sobbed now on Constance's shoulder.

- Tante... vergeef me... ik moest niet zoo zijn... - Auntie... forgive me... I didn't have to be like this...

- Mijn lief kind... zeg me... zeg me... - My dear child... tell me... tell me...

- Neen tante... er is niets... Ik schaam me, maar... ik weet het niet...: bij u... laat ik me gaan... omdat ik voel, dat u wel van me houdt... een beetje... en dat u niet boos op me is... en dat u me vergeeft... - No aunt... there's nothing... I'm ashamed, but... I don't know...: with you... I let myself go. because I feel that you do love me... a little... and that you are not angry with me... and that you forgive me...

- Ik heb niets te vergeven, Marianne... - I have nothing to forgive, Marianne....

- Jawel tante... o jawel... O, vergeef me, vergeef me! - Yes aunt... oh yes... Oh, forgive me, forgive me! Zeg me, dat u me vergeeft... Tell me, that you forgive me....

- Mijn kind, hoe leef je hier... - My child, how do you live here....

- Stil, tante... maar ik verlang niets anders... Ik probeer een beetje nuttig te zijn... voor mama... en... voor anderen... Ik heb wat arme menschen, voor wie ik zorg... Maar ik kan niet veel doen, ik heb niet veel... Vroeger... u weet, mama deed veel goed... zoo tusschen haar drukte door: ik probeer het nu te doen... Maar het is moeilijk... en ondankbaar... Enfin... er is anders niets, dan een beetje te zijn... te doen voor anderen... Maar... soms... is het me heel zwaar... - Quiet, auntie... but I desire nothing else... I try to be a little useful for mom... and... for others... I have some poor people, for whom I care.... But I can't do much, I don't have much.... Before... you know, mama did a lot of good... so in between her busyness: I'm trying to do it now.... But it's hard... and ungrateful... Anyway... there's nothing else but being a little To do for others... But... sometimes... it's very hard for me...

- Kind, mijn kind... - Child, my child...

- Ja, soms is het me heel zwaar... Ik       ben nog zoo jong... en het is me, alsof ik wel afgerekend heb met alles... voor altijd... - Yes, sometimes it is very hard for me.... I'm so young... and it's me, like I've settled everything... forever...

- Neen kind, neen, o neen... Als je wist! - No child, no, oh no.... If you knew! Je bent nog een kind, Marianne... Het leven, het leven komt later... You're still a child, Marianne ... Life, life comes later....

- Voor mij komt het niet, tante... O vergeef me... Ik schaam me... Ik WIL zoo niet spreken... maar met u... juist met u... omdat u van me houdt... kan ik me niet inhouden... O zeg me, dat u me vergeeft: zeg het, zèg het. - For me it will not come, aunt.... O forgive me... I'm ashamed... I don't WANT to talk like this... but with you... just with you... because you love me... I can't restrain myself... O tell me that you forgive me: say it, say it.

- Mijn kind... als het je dan iets goeds kan zijn, dat ik zeg, ook al heb ik niets te vergeven: ik vergeef je... Ik vergeef je. - My child... if it can be anything good to you then, that I say, even though I have nothing to forgive: I forgive you.... I forgive you.

- O dank, dank u, tante... O, u is goed, u is lief. - Oh thank you, thank you, auntie.... Oh, you are good, you are sweet. U begrijpt. You understand. U begrijpt... You understand.

- Ja, mijn kind, ik begrijp... Maar het eigenlijke... dat komt later. - Yes, my child, I understand... But the actual... that comes later.

- Neen, er komt niets... Er kan ook niets komen... - Nay, nothing will come... Nothing can come either...

- Kan er niets komen? - Can't anything come?

- Neen... hoe zoû het kunnen... - Nay... how could it be...

- Als je moed en kracht hadt, Marianne, te strijden... zoû je ook hopen, op later. - If you had courage and strength, Marianne, to fight ... you would hope, too, for later.

- Maar moed en kracht... tante... heb ik niet... Wat ben ik? - But courage and strength... aunt... I don't have... What am I? Ik ben niets... Er is een groote, groote stroom... dat ruischt       en vloeit... voert alles, alles meê, als een overstrooming. I am nothing... There is a great, great stream that rushes and flows... carries everything, everything with it, like an overflow. En dan is er... een takje, een blad... Dat ben ik, tante... Hoe kan ik... And then there's ... a twig, a leaf... That's me, Auntie... How can I...

- Dat is een sprookje, kind... Wil ik je een ander sprookje vertellen? - That's a fairy tale, child.... Do I want to tell you another fairy tale?

- Ja tante... - Yes aunt...

- Kom dan hier zitten tegen me aan... Leg je hoofd op mijn schouder... Zoo, hoor nu mijn sprookje... Er was eens een ziel, een kleine, als die van jou, Marianne... Een heele kleine: ze beteekende niets, zoo weinig... Ze wist van niets, het was of ze blind liep... eerst door een droom van heel veel teêrs en fijns en kinderlijks... Er was water... er waren bloemen... er was een ver licht, dat ze te gemoet ging... Toen ze verder ging, was het geen woud meer... maar een paleis... en alles van wereldsche waan... alles schitterde om de kleine ziel... van ijdelheid... Maar die ijdelheid was even goed droom als het water en de bloemen, en de kleine ziel... vergiste zich al... voor de tweede maal... Blind ook liep ze door dien droom van ijdelheid en ze dacht, dat ze ZAG ... al die schittering... Ze gaf zich weg, Marianne... alles wat ze had, gaf ze weg aan wie haar nog meer zoû kunnen laten schitteren...       alles wat ze had, gaf ze weg... om niets... om zelfbedrog... En ze voelde zich al ongelukkig, ze dacht: er komt niets meer... NU heb ik àlles gehad... Dat dacht ze al, voor haar noodlot aankwam... Ze zag het aankomen, en ze had het nog kunnen ontwijken, maar ze ontweek het niet... blind, blind voor alles... Haar noodlot sleepte haar meê... en ze dacht, Marianne, dat het uit was... heel zeker uit... dat zij zoû verdorren als een bloem, een takje, een blad, en dat de stroom haar meê zoû voeren... En toen, Marianne... toen kwam er iets anders... nà die meêsleeping van het Noodlot... toen kwam er een groote openbaring... een heerlijkheid... een extaze... En de kleine ziel zag, dat het dàt was... maar het noodlot verbood haar de heerlijkheid... de extaze in te gaan... En weêr dacht ze...: NU ... nu heb ik heusch alles gehad... Nu... na Dàt... nu kàn er niets meer komen... En toch... toch kwam er nog wat... En na die openbaring... was het geen droom meer, maar was het werkelijkheid, zoo tastbaar... als ze maar zijn kon... voor arme, kleine zielen als zij... Wat er nog kwam, Marianne... Ach, niet veel, maar de kleine ziel heeft ook niet veel noodig: een grein maar, een korrel...       een grein van werkelijke waarheid en werkelijkheid... een korreltje... maar dat groot genoeg was als een schat... Want de kleine zielen hebben niet veel noodig... Een grein maar, een korrel... En van die korrel deelde ze, Marianne, dan nog wel wat meê... aan anderen... Mijn kind, dat is het heele geheim... Van die korrel nog overvloed meê te deelen... aan anderen. - Then come sit here against me.... Lay your head on my shoulder... Zoo, now hear my fairy tale.... Once there was a soul, a tiny one, like yours, Marianne... A very small one: it meant nothing, so little... She knew nothing, it was as if she walked blind first through a dream of many teens and fine and childlike.... There was water... there were flowers... there was a distant light, which she went towards.... When she went on, it was no longer a forest... but a palace... and all of worldly delusion... all glittered about the little soul Of vanity... But that vanity was as good a dream as the water and the flowers, and the little soul was already mistaken for the second time... Blind also she walked through that dream of vanity, and she thought, she SAGED ... all that brilliance... She gave herself away, Marianne ... everything she had, she gave away to whoever else could make her shine... All she had, she gave away for nothing for self-deception... And already she felt unhappy, she thought: nothing more will come.... NOW I've had àll... She thought that even before her fate arrived.... She saw it coming, and she could have avoided it, but she didn't avoid it.... blind, blind to everything... Her fate dragged her along.... and she thought, Marianne, that it was over... definitely out. that she would wither away like a flower, a twig, a leaf, and that the stream would take her away... And then, Marianne. then something else happened... after the dragging of Fate... there was a great revelation... a glory... an ecstasy... And the little soul saw that it was that... but fate forbade her to enter the glory... the ecstasy... And again she thought...: NOW... Now I've really had everything... Now... After that... Now nothing more can come... And yet ... Still something came. And after that revelation... it was no longer a dream, it was reality, as tangible... as tangible as it could be for poor little souls like her... What came next, Marianne... Ah, not much, but the little soul doesn't need much either: just a grain, a grain... a grain of real truth and reality... a grain... but that was big enough as a treasure.... For the little souls do not need much.... Just a grain, just a grain.... And of that grain, Marianne, she shared some... to others... My child, that's the whole secret... To share some of that grain... to others. Maar de korrel krijgt je eerst laat, mijn kind, en om die atoom van waarheid te bezitten... moet je eerst door alles heen... wat droom is... But the grain gets you first late, my child, and to possess that atom of truth you must first pass through all which is dream...

- En tante... u heeft de korrel? - And Auntie... you have the grit?

- O kind, de korrel is zoo klein, zoo klein! - O child, the grain is so small, so small! Zoo nietig, zoo min, zoo een heel klein korreltje... Maar wijzelve... wat zijn wij... en is de kleine korrel dan niet voldoende... So tiny, so little, so tiny a grain.... But we ourselves... what are we... and isn't the little grain enough...

- Om gelukkig te worden... later... veel later? - To become happy... later... much later? Na lange... lange jaren... After long... long years...

- Gelukkig... gelukkig... Ja... het geluk van begrijpen, van weten... het geluk van rezignatie... het geluk om aan te nemen zijn eigen kleinheid... en... niet boos en bitter te zijn om de vergissingen... en dankbaar te zijn voor wat mooi was, en licht... en klaar. - Fortunately... lucky... Yes... the happiness of understanding, of knowing... the happiness of rezignation... the happiness of assuming one's own smallness.... and... not to be angry and bitter for the mistakes... and to be grateful for what was beautiful, and light and ready.

- Dankbaar... - Grateful...

- Voor den grooten droom... En honger en       dorst te stillen... met dat eenig, eenige korreltje... en niet te verlangen meer naar... den grooten, den grooten droom! - For the great dream... And hunger and thirst to be satisfied With that single, single grain and long no more for... the great, the great dream!

- En er toch dankbaar om te blijven... - And yet remain grateful for it....

- Dat de droom tot ons... heeft willen schijnen... en glimlachen... - That the dream to us Has wished to shine And smile...

- Maar tante... als het geen droom was... maar het eenige brood... om te leven! - But Auntie... if it were not a dream... but the only bread... to live!

- Mijn kind... Wie zal je NU zeggen... wat het eenige brood is... om te leven... Je hebt nu alleen honger naar je droom... en later... veel later... - My child... Who will tell you NOW... What is the only bread... To live... You only hunger for your dream now... and later... much later...

- Heb ik dan honger gehad... om niets...? - Have I been hungry then.... for nothing...?

- Misschien... - Maybe...

- Om niets? - For nothing? O, neen... Oh, no...

- Wie weet het... - Who knows...

- Tante... is dan ieder sprookje van het leven zoo wereldwijs bitter... dat de groote droom niets is... en de korrel, later, alles...? - Auntie... then is every fairy tale of life so worldly bitter That the great dream is nothing.... and the grain, later, everything...?

- Ik vrees van wel, kind... - I fear so, child...

- Ach tante... het zijn alles woorden. - Ah aunt... it's all words. Zachte, lieve woorden... Ik begrijp u wel... het is UW sprookje... Maar tot nog toe is het mijne... niets dan de stroom... en het blad... Soft, sweet words... I do understand you... it's YOUR fairy tale... But so far mine has been nothing but the stream... And the leaf...

- En later wordt het misschien... de kleine schat, de korrel...       Toen zwegen zij, en Constance dacht: - And later it might become the little treasure, the grain.... Then they were silent, and Constance thought:

- Iedere ziel moet eerst door alles heen... door alles heen... wat droom is... Pas heel laat... vindt ze de korrel... zelf... Wat een ander haar meêdeelt van haar korrel... stilt nooit den honger zoo... als de eigen korrel stilt... zelf gevonden... - Every soul has to go through everything first.... through everything... which is dream... Only very late does it find the grain itself... What another tells her of her grain... never soothes hunger... as its own grain quenches... itself found...