×

We gebruiken cookies om LingQ beter te maken. Als u de website bezoekt, gaat u akkoord met onze cookiebeleid.


image

Kruistocht in Spijkerbroek by Beckman Thea, 6 Het wonder van de broden

6 Het wonder van de broden

Het wonder van de broden deel 1

Eindelijk bereikten ze de stad Rottweil aan de oever van de Neckar. Die stad sloot onmiddellijk haar poorten. De legende van Spiers was blijkbaar nog niet tot hier doorgedrongen. Of misschien hadden de burgers er iets over vernomen en verwierpen ze het verhaal als een verzinsel. Het was een sombere avond, met nu en dan regenvlagen. Alle kinderen verlangden naar warmte, voedsel, beschutting. Niet ver van de stad, op een flauwe helling, sloegen ze hun kamp op. Alleen een kleine delegatie, bestaande uit Nicolaas, Dom Anselmus en Peter, werd toegelaten om met het stadsbestuur te onderhandelen. Dolf was niet meegegaan. Hij was bezig op een ander deel van het kamp en voordat hij bemerkte wat Nicolaas en de monnik van plan waren, waren ze al vertrokken. Alleen Peter had zich bij hen weten aan te sluiten, als vertegenwoordiger van de kinderpelgrims. Anselmus bedacht dat Peters voddige kleren wellicht de burgers tot medelijden zouden bewegen en stond het toe.

Nicolaas pakte het verkeerd aan. Tegenover de schepenen en de domheer zette hij meteen een grote mond op. Aangepord door Dom Anselmus sprak hij van zijn heilige missie. Misschien zou hij indruk gemaakt hebben, als de monnik de zaak niet grondig had bedorven door met dreigementen te komen en van de Rottweilers te eisen dat zij de kinderen, daarbuiten op het veld, zouden voeden. In de naaste omgeving van een grote stad was het met de jacht niets gedaan. In de Donau konden ze geen vis vangen, omdat de visvangst verpacht was aan een aantal boeren. Het kinderleger moest dus teren op de weinige voorraden die er nog waren - en dat was niet genoeg voor achtduizend hongerige monden. Anselmus had de kinderen een avond van overvloed beloofd, omdat hij erop rekende dat de Rottweilers wat scheutiger zouden zijn. Hun afwijzende houding prikkelde de monnik tot onvoorzichtigheden. Hij riep uit: ‘God straft allen die deze kinderen voedsel en hulp weigeren.' Maar de domheer bekeek de monnik nog eens goed en haalde de schouders op.

‘Door bedriegers laten we ons niet bang maken. De brand in Spiers hebben jullie misschien zelf wel aangestoken. Als er onder de kinderen ernstige zieken zijn, dan kunt ge die in de stad laten onderbrengen en wij zullen ze verplegen. Maar als ge meent dat de stad Rottweil zo rijk is dat zij achtduizend kinderen kan voeden, dan vergist ge u. De oogst staat nog op de velden. Die wordt overigens goed bewaakt. Zodra wij merken dat de kinderen die onder uw bevel staan, trachten ons vee of ons graan te stelen, zullen wij de soldaten opdracht geven een regen van pijlen op hen te doen neerdalen. Denk daaraan!' Rottweil was een sterke ommuurde stad, gebouwd op een heuvel, en beheerste het hele dal. Anselmus en Nicolaas begrepen dat er van strooptochten geen sprake kon zijn. Vanuit de torenkamer waar het gesprek plaatsvond, konden zij de akkers en weiden zien - en overal was bewaking. Rottweil lag in een vruchtbare maar onrustige streek; in de heuvels sloop veel geboefte rond dat alleen op afstand kon worden gehouden door veel vertoon van kracht. De woorden van de domheer, bevestigd door de schepenen, bewezen dat die waakzaamheid ook zou worden aangewend tegen de kinderen.

‘Vreest ge dan Gods toorn niet?' probeerde Anselmus nog eenmaal, ofschoon zijn woorden weinig indruk maakten.

‘Nee,' zeiden de vroede vaderen. Ze hadden allang naar de lucht gekeken en ontdekt dat ze deze nacht voor een vernietigend onweer niet bang hoefden te zijn. En morgen zou het kinderleger weer verder trekken. Ze wilden er niets mee te maken hebben.

Peter, de stille intelligente Peter, deed nu opeens zijn mond open. Op eerbiedige toon deelde hij mee dat er onder de kinderen vier kleine zieken waren met hoge koorts.

‘Ik zal opdracht geven dat onze chirurgijn hen bezoekt,' beloofde de domheer. Verlegen maar vasthoudend wees Peter de man erop dat hij had aangeboden de ernstig zieken in de stad op te nemen. Er waren te veel getuigen aanwezig om dat te ontkennen.

‘Goed, laat hen dan maar brengen.' Peter, met een gezicht waarop niets van zijn gevoelens te lezen stond, boog nederig.

Daarna kon de delegatie vertrekken, met lege handen. Dolf luisterde naar Peters verslag over wat er in de torenkamer was gebeurd en was de jongen dankbaar dat hij de belofte had weten af te persen dat ze de zieken in de stad mochten brengen. Want die vier hummels waren er slecht aan toe en Dolf vreesde voor hun leven. Ze gloeiden van koorts, konden nauwelijks iets binnenhouden van de kruidenthee die Frieda hun ingoot. Wat mankeerden zij? Dolf wist het niet. Veel overlevingskansen gaf hij de vier niet, maar hij bedacht dat ze beter in een bed konden sterven dan in de hotsende, schokkende ossenwagen om dan ergens langs de weg te worden begraven.

Bertho en enkele andere gewonden weigerden het kinderkamp te verlaten. Hun kwetsuren genazen goed en ze konden alweer lopen. Dus liet Dolf zijn grote vriend Frank de ossen weer inspannen en de wagen naar de stad rijden, met de vier zieken. Op het laatste moment bedacht hij zich en sprong er ook op. Ze leverden de patiëntjes af bij het hospitium waar de kinderen meteen naar de ziekenzaal werden gebracht en onder de hoede werden gesteld van een lekenbroeder.

‘Breng jij de wagen maar terug naar het kamp,' zei Dolf. ‘Ik wil hier nog wat rondkijken.' ‘Waarom?' vroeg Frank verwonderd. ‘Rottweil is lang niet zo groot en mooi als Keulen.' ‘Dat geloof ik graag, maar ik ben nu hier, niet in Keulen,' lachte Dolf en daar wist Frank geen antwoord op. Dolf sprak de taal nu goed, omdat hij de hele dag niets anders deed. Vol vertrouwen begon hij dus aan zijn toeristische uitstapje door het middeleeuwse Rottweil. De stad was ongeveer zoals hij zich die had voorgesteld. Nauwe kronkelige straten, soms door arcaden met elkaar verbonden. Wijken voor de ambachtslieden die meestentijds op straat hun ambacht uitoefenden onder beschuttende luifels. Het was bijna zeven uur. Vele burgers zaten aan de maaltijd. Toch leken de straten vol: ze waren zo smal dat vier voorbijgangers de indruk wekten van een volksoploop.

Dolf werd aangestaard. Natuurlijk vanwege zijn spijkerbroek, grijze trui en kunststofschoenen, maar ook omdat hij een gezicht had dat niet bij de eeuw paste. Bedelaars trokken aan zijn mouw en vroegen om een aalmoes. Ze zagen er afschuwelijk uit. Verminkt, dikwijls blind of zonder benen... Dolf huiverde en liep snel door. Hij had niets om weg te geven. Al ronddwalend belandde hij in de straat van de juweliers en wapensmeden. Voor de uitstallingen bleef hij geboeid staan. Zijn roestvrij stalen broodmes dat nog altijd in zijn broeksriem stak, had hem in de afgelopen twee weken onschatbare diensten bewezen. Maar was er iets mooiers denkbaar dan zo'n fraai versierde dolk, in een schede van leer? Hij vroeg de smid naar de prijs. Twintig zilverstukken kostte hij. Dolf zuchtte. Hij bezat geen schelling. Of...

Had hij dan niet, in de achterzak van zijn broek, een portemonnee met Hollands geld? Natuurlijk! Hoe kon hij toch zo stom zijn. In veertien dagen had hij er niet meer aan gedacht. Maar wat kon je in Rottweil beginnen met Hollandse guldens, rijksdaalders en kwartjes? Toch trok hij met een groot gebaar de portemonnee uit zijn achterzak, haalde er een van de twee rijksdaalders uit en toonde die aan de wapensmid. Deze lachte honend. Eén zilverstuk - al was het allemachtig groot? Twintig denariën moest hij voor die dolk hebben. Maar de smid had aan het geldstuk toch iets vreemds ontdekt.

‘Waar komt dat geld vandaan?' ‘Uit Holland.' ‘Ik heb nooit Hollandse munten gezien, maar als je wilt wisselen kun je terecht in de volgende straat. Daar woont een oude jood.' Dolf volgde de aanwijzingen en niet lang daarna stond hij in de donkere voorkamer van de wisselaar. Een wild plan begon bij hem op te komen. Niet de dolk wilde hij kopen, maar...

‘Ik wens dit geld te wisselen voor de hier gangbare munt,' zei Dolf en hij legde de twee rijksdaalders en drie guldens op de tafel. De jood boog zich er verwonderd over.

‘Wat is dat voor geld? Ik ken het niet.' ‘Het komt uit Holland.' ‘Wou je beweren dat dit zilver is?' vroeg de man wantrouwig. ‘Nee,' zei Dolf. ‘Zilver is het niet. De alchimisten in Holland hebben een metaal ontdekt dat harder en kostbaarder is dan zilver - zelfs kostbaarder dan goud is het. Graaf Willem heeft drie alchimisten in zijn dienst en zij maken voor hem dit witte wondermetaal. De Graaf heeft er munten van laten slaan die niet kunnen smelten, niet kunnen buigen en niet versneden kunnen worden. In het Noorden worden die munten veel gevraagd. Vooral de Denen komen met scheepsladingen vol huiden en edelstenen de havens van Holland binnenvaren om ze te ruilen voor deze munten.' Geloofde de man het? Hij bestudeerde de rijksdaalders en vooral de beeltenis van de koningin.

‘Wie stelt dat voor?' ‘Santa Juliana, onze beschermvrouwe,' zei Dolf. De vreemde munten, gaaf en oerhard, met in de rand de woorden ‘God zij met ons', lagen te glinsteren in het avondlijke licht. De jood kwam zichtbaar in de verleiding.

‘Ik geef u er tien denariën voor,' zei hij aarzelend nadat hij op de munten had gebeten. Ze wáren hard, daar kon je met het scherpste mes nog geen flintertje afpeuteren. De man stond voor een raadsel. Hoe kwam het armoedige Holland aan zulke wondermunten?

‘Dat is dan vijftig denariën voor de vijf geldstukken,' zei Dolf koel, hoewel hij drommels goed begrepen had dat de wisselaar het zo niet had bedoeld. ‘Je bent gek!' Dolf richtte zich hoog op, sloeg met zijn hand tegen zijn broodmes en zei bars: ‘Bedenk tegen wie je spreekt, man! Ik ben Rudolf Wega van Amstelveen!' ‘Jawel, edele heer,' zei de oude man, ineenkrimpend. ‘Vergeef me... Ik ben maar een arme jood, edele heer, en er komen weinig handelskaravanen naar Rottweil.' ‘Ga dan ergens anders wonen,' antwoordde Dolf onverschillig. De jood keek droevig naar hem op. Hij was waarachtig kleiner dan de jongen. ‘Ach, edele heer, dat zou ik graag doen. Maar u weet dat het niet mogelijk is.' Droevig schudde hij het grijze hoofd en Dolf vergat even zijn pose van trotse strengheid. Zijn geweten knaagde. In zijn eeuw had men in jaren van waanzin getracht alle joden uit te roeien. Vóór Dolfs geboorte weliswaar, maar niettemin in die zeer beschaafde twintigste eeuw. In deze tijd schenen de joden het ook niet gemakkelijk te hebben en weinig bewegingsvrijheid te genieten. Toch stond hij hier die arme oude man te bedriegen en geld uit de zak te kloppen.

Maar de gedachte aan achtduizend hongerende kinderen buiten de muren maakte Dolf weer spijkerhard.

‘Vertel me eens,' zei hij, met opzet zo grimmig mogelijk, ‘hoeveel broden kan ik in Rottweil kopen voor een denarie?' De jood glimlachte alsof hem iets grappigs was gevraagd. ‘Wel vijftig, edele heer.' ‘Grote broden?' De jood strekte zijn beide armen een behoorlijk eind uit elkaar. ‘Ken je iemand die ze deze nacht nog zal willen bakken?' ‘Gardulf misschien...' aarzelde de wisselaar. ‘Goed, dan zal ik Gardulf mijn munten aanbieden.' Snel legde de man zijn handen over de geldstukken.

‘Ach, edele heer, wat weet Gardulf van geld? Een domme bakker is hij, de kleinzoon van een vreemdeling ook nog.' ‘Doet er niet toe. Ik heb veel, heel veel broden nodig. Man, daarbuiten liggen achtduizend hongerige kinderen rond de kampvuren!' ‘U wilt eten kopen voor die kinderen?' vroeg de wisselaar verbaasd. ‘Waarom dan wel?' ‘Omdat ik minder hardvochtig ben dan de burgers van Rottweil.' De jood scheen dat bijzonder vermakelijk te vinden. Weer boog hij zich voorover en bestudeerde de munten. Dolf zag zijn rug schokken alsof hij een lachbui moest onderdrukken.

‘Is dit al het geld dat u bij u draagt, edele heer?' ‘Ik heb nog wat kleinere munten.' Dubbeltjes, kwartjes en twee stuivers rolden over de tafel. De wisselaar graaide ze snel naar zich toe en bekeek ze. Alle munten toonden de beeltenis van Santa Juliana - dat klopte dus. De bronzen stukken interesseerden de man bijzonder, vooral de gestileerde 5 van de stuivers. ‘Dat is het kromzwaard van Santa Juliana, dat zij beschermend boven het hoofd van het Hollandse volk houdt,' legde Dolf uit. De jood veegde het hoopje geld bijeen en sprak na lang aarzelen: ‘Ik zal u, omdat u zo'n voornaam heer bent en van zo ver komt, voor dit alles bijeen vijftien denariën geven. Daarmee ruïneer ik mij en mijn gezin, maar ik kan u niets weigeren.' ‘Twintig,' zei Dolf onbewogen. Maar zijn hart roffelde.

‘Hoe kunt u, een jonge edelman met zo'n goed hart, een arme jood gewetenloos ruïneren?' klaagde de oude.

Man, hou op, dacht Dolf, ik voel me al zo beroerd dat ik je sta te bedriegen. Maar ik moet...

‘Dan niet,' zei hij hard. ‘Wijs me de weg naar Gardulf.' De wisselaar dácht er niet over de onbekende en toverachtige munten weer uit handen te geven. Hij bleef nog een hele tijd sjacheren, maar Dolf, op wie de verantwoordelijkheid voor het kinderleger zwaar drukte, gaf niets toe.

Zo kreeg hij ten slotte zijn twintig denariën. In een leren zakje, want hij wist niet goed raad met al die zware, zilveren geldstukken. In ruil daarvoor schonk hij de jood zijn nu overbodig geworden portemonnee die nog tamelijk nieuw was en die de wisselaar zielsgelukkig scheen te maken.

Ziezo, en nu naar bakker Gardulf!

Die had allang zijn ovens gedoofd en zat aan de avondmaaltijd. Dolf viel bij hem binnen, sprak een zelfverzonnen zegenwens uit, noemde zijn indrukwekkende naam en bestelde achthonderd van de grootste broden die de bakker maar maken kon. De man moest terstond beginnen met bakken. Rudolf van Amstelveen was bereid er twintig zilveren denariën voor te betalen.

‘Maar dat is eigenlijk beneden de prijs,' jammerde de bakker. ‘En hoe kan ik zoveel broden in één nacht bakken? Straks luidt de avondklok, dan moeten alle vuren gedoofd zijn. Ik heb bovendien maar twee leerlingen, die zijn al naar bed. Heb medelijden, edele heer, dit kunt u mij niet aandoen.' Gardulf was een eigenaardige man met rossig haar, groene ogen en lichte huid. Ook zijn vier kindertjes die geeuwend rondom de tafel zaten, hadden datzelfde haar en die dromerige groene ogen. Dolf vond hen aanbiddelijk.

‘Toch moet ik je dit aandoen, beste bakker,' zei hij streng. ‘Daarbuiten wachten achtduizend hongerige kinderen, die Gods wrake over de stad zullen uitroepen als zij niet spoedig iets te eten krijgen.' ‘Ach, edele heer, dat verhaal gelooft toch geen mens. Ik heb erover horen spreken hoe een monnik vertelde over Spiers. Maar er wordt ook bij gezegd dat die monnik een bedrieger is...' ‘Halt.' Dolf hief bevelend een hand op. ‘Bakker Gardulf, je hebt gelijk. Maar omwille van één schurk die een onzinnig verhaal vertelt, hoeven achtduizend kinderen toch niet te verhongeren, wel? Kijk!' Hij schudde midden tussen de roodharige kindertjes de zilverstukken uit zijn buidel.

‘Die kun je allemaal in één nacht verdienen, bakker!' Begerig keek de man naar het zilvergeld.

‘Maar mijn knechten zullen onder het werk in slaap vallen. Ze zijn de hele dag in touw geweest. De gildemeester verbiedt ons...' ‘Beste man, ik weet er alles van,' zei Dolf snel. (Dat was niet waar.) ‘Haal ze toch maar uit hun bed, en ik zal je ook komen helpen. Hier, met deze handen. Ze kunnen wat, hoor, als jij me maar vertelt wat ik moet doen.' De bakker keek weer naar het glinsterende geld.

‘Hoe kom ik aan hout?' prevelde hij. ‘Ik zal het nodig hebben voor de oven, een karrenvracht vol.' ‘Binnen een uur heb jij een karrenvracht vol brandhout, daar zorg ik voor.' Het speet Dolf nu dat hij de ossenwagen al had teruggezonden naar het kamp.

‘Luister, bakker Gardulf,' zei hij. ‘Ik zal hier twee zilverstukken achterlaten als bewijs van goede trouw. Ik moet nu even weg om voor het brandhout te zorgen, en dat moet gebeuren voordat de avondklok luidt, dus veel tijd is er niet meer. Begin maar vast met deeg kneden, ik kom zo spoedig mogelijk terug.' Hij schoof de zilverstukken in de beurs en rende weg, een verbouwereerde bakker met zijn gezin achterlatend.


6 Het wonder van de broden 6 Das Wunder mit den Broten 6 Το θαύμα των ψωμιών 6 The miracle of the loaves 6 El milagro de los panes 6 Le miracle des pains 6 パンの奇跡 6 Cud bochenków 6 Somun mucizesi

Het wonder van de broden deel 1

Eindelijk bereikten ze de stad Rottweil aan de oever van de Neckar. Die stad sloot onmiddellijk haar poorten. De legende van Spiers was blijkbaar nog niet tot hier doorgedrongen. Of misschien hadden de burgers er iets over vernomen en verwierpen ze het verhaal als een verzinsel. Ou peut-être que les citoyens en avaient entendu parler et qu'ils ont rejeté l'histoire comme étant une fabrication. Het was een sombere avond, met nu en dan regenvlagen. Alle kinderen verlangden naar warmte, voedsel, beschutting. Niet ver van de stad, op een flauwe helling, sloegen ze hun kamp op. Non loin de la ville, sur une pente douce, ils installent leur campement. Alleen een kleine delegatie, bestaande uit Nicolaas, Dom Anselmus en Peter, werd toegelaten om met het stadsbestuur te onderhandelen. Dolf was niet meegegaan. Hij was bezig op een ander deel van het kamp en voordat hij bemerkte wat Nicolaas en de monnik van plan waren, waren ze al vertrokken. Alleen Peter had zich bij hen weten aan te sluiten, als vertegenwoordiger van de kinderpelgrims. Only Peter had managed to join them, representing the children's pilgrims. Seul Pierre a réussi à se joindre à eux, représentant les enfants pèlerins. Anselmus bedacht dat Peters voddige kleren wellicht de burgers tot medelijden zouden bewegen en stond het toe. Anselm figured that Peter's ragged clothes might move the citizens to pity and allowed it. Anselme pensait que les vêtements en lambeaux de Pierre pourraient susciter la pitié des citoyens et l'autorisa.

Nicolaas pakte het verkeerd aan. Nicholas got it wrong. Tegenover de schepenen en de domheer zette hij meteen een grote mond op. To the aldermen and the vicar he immediately made a big mouth. Aangepord door Dom Anselmus sprak hij van zijn heilige missie. Misschien zou hij indruk gemaakt hebben, als de monnik de zaak niet grondig had bedorven door met dreigementen te komen en van de Rottweilers te eisen dat zij de kinderen, daarbuiten op het veld, zouden voeden. Perhaps he would have made an impression if the monk had not thoroughly spoiled things by coming up with threats and demanding that the Rottweilers feed the children, out there in the field. Il aurait peut-être fait bonne impression si le moine n'avait pas tout gâché en proférant des menaces et en exigeant que les rottweilers nourrissent les enfants, là, dans le champ. In de naaste omgeving van een grote stad was het met de jacht niets gedaan. Dans les environs d'une grande ville, la chasse n'est rien. In de Donau konden ze geen vis vangen, omdat de visvangst verpacht was aan een aantal boeren. Het kinderleger moest dus teren op de weinige voorraden die er nog waren - en dat was niet genoeg voor achtduizend hongerige monden. L'armée naissante doit donc puiser dans le peu de provisions qui lui reste, et cela ne suffit pas pour huit mille bouches affamées. Anselmus had de kinderen een avond van overvloed beloofd, omdat hij erop rekende dat de Rottweilers wat scheutiger zouden zijn. Hun afwijzende houding prikkelde de monnik tot onvoorzichtigheden. Their dismissive attitude encouraged the monk to be imprudent. Hij riep uit: ‘God straft allen die deze kinderen voedsel en hulp weigeren.' Maar de domheer bekeek de monnik nog eens goed en haalde de schouders op.

‘Door bedriegers laten we ons niet bang maken. De brand in Spiers hebben jullie misschien zelf wel aangestoken. Als er onder de kinderen ernstige zieken zijn, dan kunt ge die in de stad laten onderbrengen en wij zullen ze verplegen. Maar als ge meent dat de stad Rottweil zo rijk is dat zij achtduizend kinderen kan voeden, dan vergist ge u. De oogst staat nog op de velden. But if you think that the city of Rottweil is so rich that it can feed eight thousand children, you are mistaken. The harvest is still in the fields. Mais si vous pensez que la ville de Rottweil est si riche qu'elle peut nourrir huit mille enfants, vous vous trompez. La récolte est encore dans les champs. Die wordt overigens goed bewaakt. Which, by the way, is well guarded. Zodra wij merken dat de kinderen die onder uw bevel staan, trachten ons vee of ons graan te stelen, zullen wij de soldaten opdracht geven een regen van pijlen op hen te doen neerdalen. As soon as we find that the children under your command try to steal our cattle or our grain, we will order the soldiers to rain down a shower of arrows on them. Denk daaraan!' Rottweil was een sterke ommuurde stad, gebouwd op een heuvel, en beheerste het hele dal. Anselmus en Nicolaas begrepen dat er van strooptochten geen sprake kon zijn. Vanuit de torenkamer waar het gesprek plaatsvond, konden zij de akkers en weiden zien - en overal was bewaking. Rottweil lag in een vruchtbare maar onrustige streek; in de heuvels sloop veel geboefte rond dat alleen op afstand kon worden gehouden door veel vertoon van kracht. De woorden van de domheer, bevestigd door de schepenen, bewezen dat die waakzaamheid ook zou worden aangewend tegen de kinderen.

‘Vreest ge dan Gods toorn niet?' probeerde Anselmus nog eenmaal, ofschoon zijn woorden weinig indruk maakten.

‘Nee,' zeiden de vroede vaderen. 'No,' said the good fathers. Ze hadden allang naar de lucht gekeken en ontdekt dat ze deze nacht voor een vernietigend onweer niet bang hoefden te zijn. En morgen zou het kinderleger weer verder trekken. Ze wilden er niets mee te maken hebben.

Peter, de stille intelligente Peter, deed nu opeens zijn mond open. Op eerbiedige toon deelde hij mee dat er onder de kinderen vier kleine zieken waren met hoge koorts.

‘Ik zal opdracht geven dat onze chirurgijn hen bezoekt,' beloofde de domheer. 'I will order that our surgeon visit them,' the cathedral lord promised. Verlegen maar vasthoudend wees Peter de man erop dat hij had aangeboden de ernstig zieken in de stad op te nemen. Shy but insistent, Peter pointed out to the man that he had offered to take in the seriously ill in town. Er waren te veel getuigen aanwezig om dat te ontkennen. There were too many witnesses present to deny that.

‘Goed, laat hen dan maar brengen.' Peter, met een gezicht waarop niets van zijn gevoelens te lezen stond, boog nederig. Peter, with a face that showed nothing of his feelings, bowed humbly.

Daarna kon de delegatie vertrekken, met lege handen. Dolf luisterde naar Peters verslag over wat er in de torenkamer was gebeurd en was de jongen dankbaar dat hij de belofte had weten af te persen dat ze de zieken in de stad mochten brengen. Dolf listened to Peter's account of what had happened in the tower room and was grateful to the boy for managing to extort the promise that they could bring the sick into the city. Want die vier hummels waren er slecht aan toe en Dolf vreesde voor hun leven. For those four hummels were in bad shape, and Dolf feared for their lives. Ze gloeiden van koorts, konden nauwelijks iets binnenhouden van de kruidenthee die Frieda hun ingoot. Wat mankeerden zij? What were they missing? Dolf wist het niet. Veel overlevingskansen gaf hij de vier niet, maar hij bedacht dat ze beter in een bed konden sterven dan in de hotsende, schokkende ossenwagen om dan ergens langs de weg te worden begraven.

Bertho en enkele andere gewonden weigerden het kinderkamp te verlaten. Hun kwetsuren genazen goed en ze konden alweer lopen. Dus liet Dolf zijn grote vriend Frank de ossen weer inspannen en de wagen naar de stad rijden, met de vier zieken. Dolf demanda donc à son grand ami Frank d'atteler à nouveau les bœufs et de conduire le chariot jusqu'à la ville, en transportant les quatre malades. Op het laatste moment bedacht hij zich en sprong er ook op. Ze leverden de patiëntjes af bij het hospitium waar de kinderen meteen naar de ziekenzaal werden gebracht en onder de hoede werden gesteld van een lekenbroeder. They delivered the little patients to the hospice where the children were immediately taken to the infirmary and placed in the care of a lay brother.

‘Breng jij de wagen maar terug naar het kamp,' zei Dolf. ‘Ik wil hier nog wat rondkijken.' ‘Waarom?' vroeg Frank verwonderd. ‘Rottweil is lang niet zo groot en mooi als Keulen.' ‘Dat geloof ik graag, maar ik ben nu hier, niet in Keulen,' lachte Dolf en daar wist Frank geen antwoord op. Dolf sprak de taal nu goed, omdat hij de hele dag niets anders deed. Vol vertrouwen begon hij dus aan zijn toeristische uitstapje door het middeleeuwse Rottweil. So full of confidence, he began his tourist excursion through medieval Rottweil. De stad was ongeveer zoals hij zich die had voorgesteld. Nauwe kronkelige straten, soms door arcaden met elkaar verbonden. Narrow winding streets, sometimes connected by arcades. Wijken voor de ambachtslieden die meestentijds op straat hun ambacht uitoefenden onder beschuttende luifels. Het was bijna zeven uur. Vele burgers zaten aan de maaltijd. Toch leken de straten vol: ze waren zo smal dat vier voorbijgangers de indruk wekten van een volksoploop. Pourtant, les rues semblaient bondées : elles étaient si étroites que quatre passants donnaient l'impression d'une bousculade.

Dolf werd aangestaard. Dolf was stared at. Natuurlijk vanwege zijn spijkerbroek, grijze trui en kunststofschoenen, maar ook omdat hij een gezicht had dat niet bij de eeuw paste. Bedelaars trokken aan zijn mouw en vroegen om een aalmoes. Ze zagen er afschuwelijk uit. They looked horrible. Verminkt, dikwijls blind of zonder benen... Dolf huiverde en liep snel door. Hij had niets om weg te geven. Al ronddwalend belandde hij in de straat van de juweliers en wapensmeden. Voor de uitstallingen bleef hij geboeid staan. Zijn roestvrij stalen broodmes dat nog altijd in zijn broeksriem stak, had hem in de afgelopen twee weken onschatbare diensten bewezen. Son couteau à pain en acier inoxydable, toujours accroché à sa ceinture, lui a rendu d'inestimables services au cours des deux dernières semaines. Maar was er iets mooiers denkbaar dan zo'n fraai versierde dolk, in een schede van leer? Aber konnte man sich etwas Schöneres vorstellen als einen so schön verzierten Dolch in einer Lederscheide? But was anything more beautiful imaginable than such a beautifully decorated dagger, in a scabbard of leather? Hij vroeg de smid naar de prijs. Twintig zilverstukken kostte hij. Dolf zuchtte. Hij bezat geen schelling. Of...

Had hij dan niet, in de achterzak van zijn broek, een portemonnee met Hollands geld? Natuurlijk! Hoe kon hij toch zo stom zijn. In veertien dagen had hij er niet meer aan gedacht. Maar wat kon je in Rottweil beginnen met Hollandse guldens, rijksdaalders en kwartjes? But what could you start in Rottweil with Dutch guilders, rijksdaalders and quarters? Toch trok hij met een groot gebaar de portemonnee uit zijn achterzak, haalde er een van de twee rijksdaalders uit en toonde die aan de wapensmid. Deze lachte honend. This one laughed honourably. Eén zilverstuk - al was het allemachtig groot? Ein Silberstück - auch wenn es mächtig groß war? One silver piece - even though it was all-powerful? Twintig denariën moest hij voor die dolk hebben. Twenty denarii he had to have for that dagger. Maar de smid had aan het geldstuk toch iets vreemds ontdekt. Aber der Schmied hatte trotzdem etwas Seltsames an der Münze entdeckt. But the blacksmith had discovered something strange about the coin anyway.

‘Waar komt dat geld vandaan?' ‘Uit Holland.' ‘Ik heb nooit Hollandse munten gezien, maar als je wilt wisselen kun je terecht in de volgende straat. Ich habe noch nie holländische Münzen gesehen, aber wenn Sie Wechselgeld wollen, können Sie in die nächste Straße gehen. Daar woont een oude jood.' Dolf volgde de aanwijzingen en niet lang daarna stond hij in de donkere voorkamer van de wisselaar. Een wild plan begon bij hem op te komen. Niet de dolk wilde hij kopen, maar...

‘Ik wens dit geld te wisselen voor de hier gangbare munt,' zei Dolf en hij legde de twee rijksdaalders en drie guldens op de tafel. De jood boog zich er verwonderd over.

‘Wat is dat voor geld? Ik ken het niet.' ‘Het komt uit Holland.' ‘Wou je beweren dat dit zilver is?' vroeg de man wantrouwig. ‘Nee,' zei Dolf. ‘Zilver is het niet. De alchimisten in Holland hebben een metaal ontdekt dat harder en kostbaarder is dan zilver - zelfs kostbaarder dan goud is het. Graaf Willem heeft drie alchimisten in zijn dienst en zij maken voor hem dit witte wondermetaal. De Graaf heeft er munten van laten slaan die niet kunnen smelten, niet kunnen buigen en niet versneden kunnen worden. Le comte a fait frapper des pièces de monnaie qui ne peuvent ni fondre, ni se plier, ni être coupées. In het Noorden worden die munten veel gevraagd. Vooral de Denen komen met scheepsladingen vol huiden en edelstenen de havens van Holland binnenvaren om ze te ruilen voor deze munten.' Geloofde de man het? Hij bestudeerde de rijksdaalders en vooral de beeltenis van de koningin.

‘Wie stelt dat voor?' ‘Santa Juliana, onze beschermvrouwe,' zei Dolf. De vreemde munten, gaaf en oerhard, met in de rand de woorden ‘God zij met ons', lagen te glinsteren in het avondlijke licht. Die seltsamen Münzen, makellos und ursprünglich, mit der Aufschrift "Gott sei mit uns" im Rand, lagen glitzernd im Abendlicht. De jood kwam zichtbaar in de verleiding.

‘Ik geef u er tien denariën voor,' zei hij aarzelend nadat hij op de munten had gebeten. 'I'll give you ten denarii for it,' he said hesitantly after biting down on the coins. Ze wáren hard, daar kon je met het scherpste mes nog geen flintertje afpeuteren. De man stond voor een raadsel. Hoe kwam het armoedige Holland aan zulke wondermunten? How did poverty-stricken Holland obtain such wonder coins?

‘Dat is dan vijftig denariën voor de vijf geldstukken,' zei Dolf koel, hoewel hij drommels goed begrepen had dat de wisselaar het zo niet had bedoeld. Das sind dann fünfzig Denare für die fünf Münzen", sagte Dolf kühl, obwohl er durchaus verstand, dass der Wechsler es nicht so gemeint hatte. 'That's fifty denarii for the five coins, then,' Dolf said coolly, although he duly understood that the exchanger had not meant it that way. ‘Je bent gek!' Dolf richtte zich hoog op, sloeg met zijn hand tegen zijn broodmes en zei bars: ‘Bedenk tegen wie je spreekt, man! Dolf richtete sich auf, schlug mit der Hand auf sein Brotmesser und sagte streng: "Denk daran, mit wem du sprichst, Mann! Dolf raised himself high, slapped his hand against his bread knife and said sternly, "Think who you're talking to, man! Ik ben Rudolf Wega van Amstelveen!' ‘Jawel, edele heer,' zei de oude man, ineenkrimpend. ‘Vergeef me... Ik ben maar een arme jood, edele heer, en er komen weinig handelskaravanen naar Rottweil.' ‘Ga dan ergens anders wonen,' antwoordde Dolf onverschillig. De jood keek droevig naar hem op. Hij was waarachtig kleiner dan de jongen. ‘Ach, edele heer, dat zou ik graag doen. Maar u weet dat het niet mogelijk is.' Droevig schudde hij het grijze hoofd en Dolf vergat even zijn pose van trotse strengheid. He shook his gray head sadly, and Dolf momentarily forgot his pose of proud sternness. Zijn geweten knaagde. His conscience gnawed. In zijn eeuw had men in jaren van waanzin getracht alle joden uit te roeien. In his century, years of madness had sought to exterminate all the Jews. Vóór Dolfs geboorte weliswaar, maar niettemin in die zeer beschaafde twintigste eeuw. Before Dolf's birth, admittedly, but nevertheless in that very civilized twentieth century. In deze tijd schenen de joden het ook niet gemakkelijk te hebben en weinig bewegingsvrijheid te genieten. Toch stond hij hier die arme oude man te bedriegen en geld uit de zak te kloppen.

Maar de gedachte aan achtduizend hongerende kinderen buiten de muren maakte Dolf weer spijkerhard. But the thought of eight thousand starving children outside the walls made Dolf spike again.

‘Vertel me eens,' zei hij, met opzet zo grimmig mogelijk, ‘hoeveel broden kan ik in Rottweil kopen voor een denarie?' De jood glimlachte alsof hem iets grappigs was gevraagd. ‘Wel vijftig, edele heer.' 'Well fifty, noble sir.' ‘Grote broden?' De jood strekte zijn beide armen een behoorlijk eind uit elkaar. The Jew stretched both his arms quite a distance apart. ‘Ken je iemand die ze deze nacht nog zal willen bakken?' 'Do you know anyone who will want to bake them this night?' ‘Gardulf misschien...' aarzelde de wisselaar. ‘Goed, dan zal ik Gardulf mijn munten aanbieden.' Snel legde de man zijn handen over de geldstukken.

‘Ach, edele heer, wat weet Gardulf van geld? 'Ah, noble sir, what does Gardulf know about money? Een domme bakker is hij, de kleinzoon van een vreemdeling ook nog.' ‘Doet er niet toe. 'Doesn't matter. Ik heb veel, heel veel broden nodig. Man, daarbuiten liggen achtduizend hongerige kinderen rond de kampvuren!' ‘U wilt eten kopen voor die kinderen?' vroeg de wisselaar verbaasd. ‘Waarom dan wel?' ‘Omdat ik minder hardvochtig ben dan de burgers van Rottweil.' 'Because I am less callous than the citizens of Rottweil.' De jood scheen dat bijzonder vermakelijk te vinden. The Jew seemed to find that particularly entertaining. Le Juif a semblé trouver cela particulièrement amusant. Weer boog hij zich voorover en bestudeerde de munten. Il se penche à nouveau et étudie les pièces. Dolf zag zijn rug schokken alsof hij een lachbui moest onderdrukken. Dolf saw his back jerk as if to suppress a fit of laughter.

‘Is dit al het geld dat u bij u draagt, edele heer?' 'Is this all the money you carry, noble sir?' ‘Ik heb nog wat kleinere munten.' Dubbeltjes, kwartjes en twee stuivers rolden over de tafel. Doubles, quarters and two nickels rolled across the table. De wisselaar graaide ze snel naar zich toe en bekeek ze. The changer quickly grabbed them and looked at them. Alle munten toonden de beeltenis van Santa Juliana - dat klopte dus. De bronzen stukken interesseerden de man bijzonder, vooral de gestileerde 5 van de stuivers. ‘Dat is het kromzwaard van Santa Juliana, dat zij beschermend boven het hoofd van het Hollandse volk houdt,' legde Dolf uit. De jood veegde het hoopje geld bijeen en sprak na lang aarzelen: ‘Ik zal u, omdat u zo'n voornaam heer bent en van zo ver komt, voor dit alles bijeen vijftien denariën geven. The Jew swept the pile of money together and, after hesitating for a long time, spoke, "I will give you, since you are such a distinguished gentleman and come from so far, for all this together fifteen denarii. Daarmee ruïneer ik mij en mijn gezin, maar ik kan u niets weigeren.' By doing so I will ruin me and my family, but I cannot refuse you anything. ‘Twintig,' zei Dolf onbewogen. Maar zijn hart roffelde.

‘Hoe kunt u, een jonge edelman met zo'n goed hart, een arme jood gewetenloos ruïneren?' klaagde de oude.

Man, hou op, dacht Dolf, ik voel me al zo beroerd dat ik je sta te bedriegen. Maar ik moet...

‘Dan niet,' zei hij hard. ‘Wijs me de weg naar Gardulf.' 'Show me the way to Gardulf.' De wisselaar dácht er niet over de onbekende en toverachtige munten weer uit handen te geven. The exchanger did not think twice about releasing the unknown and magical coins. Hij bleef nog een hele tijd sjacheren, maar Dolf, op wie de verantwoordelijkheid voor het kinderleger zwaar drukte, gaf niets toe. He continued to scarper for quite some time, but Dolf, on whom the responsibility for the children's army weighed heavily, conceded nothing. Il continua à se défiler pendant un certain temps, mais Dolf, sur qui pesait la responsabilité de l'armée des enfants, n'admettait rien.

Zo kreeg hij ten slotte zijn twintig denariën. That's how he finally got his twenty denarii. In een leren zakje, want hij wist niet goed raad met al die zware, zilveren geldstukken. In a leather pouch, because he didn't know how to handle all those heavy, silver coins. In ruil daarvoor schonk hij de jood zijn nu overbodig geworden portemonnee die nog tamelijk nieuw was en die de wisselaar zielsgelukkig scheen te maken. In return, he gave the Jew his now redundant wallet, which was still fairly new and seemed to make the exchanger soulful.

Ziezo, en nu naar bakker Gardulf! Behold, and now to baker Gardulf!

Die had allang zijn ovens gedoofd en zat aan de avondmaaltijd. Dolf viel bij hem binnen, sprak een zelfverzonnen zegenwens uit, noemde zijn indrukwekkende naam en bestelde achthonderd van de grootste broden die de bakker maar maken kon. Dolf dropped in on him, uttered a self-made blessing wish, called his impressive name and ordered eight hundred of the largest loaves of bread the baker could make. De man moest terstond beginnen met bakken. Rudolf van Amstelveen was bereid er twintig zilveren denariën voor te betalen.

‘Maar dat is eigenlijk beneden de prijs,' jammerde de bakker. 'But that's actually below the price,' moaned the baker. ‘En hoe kan ik zoveel broden in één nacht bakken? 'And how can I bake so many loaves in one night? Straks luidt de avondklok, dan moeten alle vuren gedoofd zijn. Ik heb bovendien maar twee leerlingen, die zijn al naar bed. Heb medelijden, edele heer, dit kunt u mij niet aandoen.' Have pity, noble sir, you cannot do this to me. Gardulf was een eigenaardige man met rossig haar, groene ogen en lichte huid. Gardulf was a peculiar man with ruddy hair, green eyes and light skin. Ook zijn vier kindertjes die geeuwend rondom de tafel zaten, hadden datzelfde haar en die dromerige groene ogen. His four little children who sat yawning around the table also had that same hair and those dreamy green eyes. Dolf vond hen aanbiddelijk.

‘Toch moet ik je dit aandoen, beste bakker,' zei hij streng. 'Yet I must do this to you, dear baker,' he said sternly. ‘Daarbuiten wachten achtduizend hongerige kinderen, die Gods wrake over de stad zullen uitroepen als zij niet spoedig iets te eten krijgen.' 'Out there wait eight thousand hungry children, who will cry out God's vengeance on the city if they don't get something to eat soon.' ‘Ach, edele heer, dat verhaal gelooft toch geen mens. Ik heb erover horen spreken hoe een monnik vertelde over Spiers. Maar er wordt ook bij gezegd dat die monnik een bedrieger is...' ‘Halt.' Dolf hief bevelend een hand op. ‘Bakker Gardulf, je hebt gelijk. Maar omwille van één schurk die een onzinnig verhaal vertelt, hoeven achtduizend kinderen toch niet te verhongeren, wel? Kijk!' Hij schudde midden tussen de roodharige kindertjes de zilverstukken uit zijn buidel. He shook the silver coins from his pouch in the midst of the red-headed children.

‘Die kun je allemaal in één nacht verdienen, bakker!' Begerig keek de man naar het zilvergeld.

‘Maar mijn knechten zullen onder het werk in slaap vallen. 'But my servants will fall asleep under the work. Ze zijn de hele dag in touw geweest. They have been busy all day. De gildemeester verbiedt ons...' ‘Beste man, ik weet er alles van,' zei Dolf snel. (Dat was niet waar.) ‘Haal ze toch maar uit hun bed, en ik zal je ook komen helpen. 'Get them out of bed anyway, and I'll come help you too. Hier, met deze handen. Ze kunnen wat, hoor, als jij me maar vertelt wat ik moet doen.' De bakker keek weer naar het glinsterende geld. The baker looked again at the glittering money.

‘Hoe kom ik aan hout?' "How do I get wood? prevelde hij. ‘Ik zal het nodig hebben voor de oven, een karrenvracht vol.' ‘Binnen een uur heb jij een karrenvracht vol brandhout, daar zorg ik voor.' Het speet Dolf nu dat hij de ossenwagen al had teruggezonden naar het kamp.

‘Luister, bakker Gardulf,' zei hij. ‘Ik zal hier twee zilverstukken achterlaten als bewijs van goede trouw. Ik moet nu even weg om voor het brandhout te zorgen, en dat moet gebeuren voordat de avondklok luidt, dus veel tijd is er niet meer. Begin maar vast met deeg kneden, ik kom zo spoedig mogelijk terug.' Commencez à pétrir la pâte, je reviendrai dès que possible. Hij schoof de zilverstukken in de beurs en rende weg, een verbouwereerde bakker met zijn gezin achterlatend. He shoved the silver pieces into the purse and ran away, leaving behind a bewildered baker and his family. Il glisse les pièces d'argent dans la bourse et s'enfuit, laissant derrière lui un boulanger déconcerté et sa famille.