×

We gebruiken cookies om LingQ beter te maken. Als u de website bezoekt, gaat u akkoord met onze cookiebeleid.


image

Dutchies to be, Common Dutch verbs #1 - Learn how to conjugate Dutch verbs with many example sentences!! (1)

Common Dutch verbs #1 - Learn how to conjugate Dutch verbs with many example sentences!! (1)

Hoe vaak douch jij?

Ga jij op vakantie?

Welke taal leer jij?

Ja, ik stel steeds ook vragen aan jullie (of aan jou). En als je wilt mag je straks in de reacties antwoord geven op die vragen.

Hallo allemaal, Dutchies to be!

Welkom bij deze video over "frequent Dutch verbs" deel 1.

Ja, veelvoorkomende Nederlandse werkwoorden.

Maar niet allemaal; een selectie. En daarom is dit deel 1.

In dit eerste deel laat ik jullie 20 veelvoorkomende (of frequente) Nederlandse werkwoorden zien.

En we gaan dan kijken naar een paar dingen die heel belangrijk zijn.

Nummer 1 is natuurlijk wat ze betekenen.

Dus we kijken in de context naar de betekenis van de werkwoorden.

Ten tweede kijken we hoe we de werkwoorden vervoegen.

Dus hoe maak je de juiste vorm van het werkwoord?

Nummer drie is dat we ook kort kijken naar wat er gebeurt met de spelling als je ze schrijft.

En als laatste kijken we ook naar de zinsstructuur.

De werkwoorden komen van de lijst die bij de "Dutch for beginners course" hoort.

Ja, hier zie je de lijst en ik heb een selectie gemaakt van werkwoorden van B tot en met M.

Ik ga sommige werkwoorden niet in deze video bespreken omdat ik soms al een aparte video heb gemaakt over sommige werkwoorden

- zoals HEBBEN en ZIJN, of BEDOELEN, BEGRIJPEN en BETEKENEN -

en andere werkwoorden heb ik nu ook overgeslagen omdat die iets moeilijker zijn

en die komen dan in de tweede of de derde video van deze "frequent Dutch verbs" serie.

Maar je kan natuurlijk ook alvast naar de "Dutch for beginners course" gaan

en hier Nederlands met mij leren en alvast oefenen met alle andere werkwoorden.

Nou, laten we dan beginnen!

Maar voordat we daarmee beginnen, wil ik kort de basisregels nog een keer herhalen hoe je een werkwoord in de tegenwoordige tijd kunt vervoegen.

Nou, in het Nederlands hebben wij soms het onderwerp (of het subject) van de zin in het enkelvoud: dat is één persoon (of ding/dier).

En soms in het meervoud: en dat zijn twee of meer personen of dingen of dieren.

Alles wat meervoud is, dus bijvoorbeeld JULLIE, WIJ en ZIJ (alles wat dus meer is dan één)

dat is altijd gewoon de infinitief van het werkwoord, dus het hele werkwoord.

Maar als het onderwerp één persoon is, of één ding/dier (dus enkelvoud), dan moeten we het werkwoord vervoegen.

Als het onderwerp IK is, dan krijgen we de "ik-vorm" (de stam)

en dat is bijna altijd de infinitief - EN.

Dat is de basisregel, want alle andere vormen in het enkelvoud - dus JIJ en JE, U, HIJ, ZIJ/ZE en HET

of bijvoorbeeld "het boek", "de kat"... bla bla bla bla bla...

Alles wat één is, dat krijgt altijd de ik-vorm + T.

Behalve als JIJ of JE achter het werkwoord komt, dan krijg je ook de ik-vorm.

Nou dat zijn de basisregels en nu gaan we kijken hoe dat dan is met deze 20 werkwoorden in zinnen.

Ja, ik wil beginnen met het werkwoord BEGINNEN.

Alle meervoudsvormen zijn gewoon het hele werkwoord, dus bijvoorbeeld:

"Wij beginnen vandaag om 9.00 uur met werken."

"En jullie? Hoe laat beginnen jullie met werken?"

Ja, ik stel steeds ook vragen aan jullie (of aan jou).

En als je wilt, mag je straks in de reacties antwoord geven op die vragen.

Oké, nu gaan we kijken naar IK:

"Ik begin vandaag om 7.00 uur met werken."

Ja, "ik begin".

Dus BEGINNEN min -EN maar ook min een extra N.

We eindigen nooit een woord met twee dezelfde letters!

Dus: "Ik begin om 13.00 uur met werken."

En dan: "Jij begint om 10.00 uur met werken."

Dat is stam + T.

"Begin jij om 10.00 uur met werken?"

Ja, dus als je hebt: "Jij begint om 10.00 uur",

dan heb je dus BEGINT met een T.

Maar als je een vraag maakt, dan gaan JIJ en BEGINT zo,

en BEGINT verliest nu de T, en dan krijg je dus:

"Begin jij vandaag om 10.00 uur met werken?"

Ja! Of bijvoorbeeld: "Hoe laat begin jij met werken?"

Ja, kijk ook geen T. "Hoe laat begin jij?"

Want JIJ of JE staat achter het werkwoord en dan heb je ook geen T!

Maar wel als je zegt U:

"Hoe laat begint u met werken?"

"Begint u om 10.00 uur met werken?"

U is de formele (beleefde) vorm van JIJ en JE.

En daar kun je meer over leren in deze video.

Werkwoord 2 is BESTELLEN.

"Ik zit in een café en ik bestel een kopje koffie."

Hier zie je ook weer: BESTELLEN heeft 2 LL, ja.

Dus voor de meervoudsvorm zeggen we:

"Wij bestellen een pizza."

"Die mensen, zij bestellen pasta."

"Wat bestellen jullie"

Ja, maar: "Ik bestel een kopje koffie."

Met 1 L, want we hebben nooit twee keer dezelfde letter.

"Wat bestelt u?" en "Wat bestel jij?"

"Bestel jij een kopje koffie?"

"Nee, jij bestelt een espresso."

"Bestelt u een kopje koffie?"

"U bestelt een espresso."

Ja en: "Max bestelt ook een espresso."

Werkwoord 3 is BETALEN. Ja, met geld betalen.

Nou het meervoud is weer BETALEN:

"Wij betalen voor de koffie."

Maar dan: "Ik betaal ook voor mijn koffie."

En kijk: de infinitief van BETALEN is met 1 A.

Maar nu voor de spelling voor IK is het met 2 AA: "ik betaal".

Waarom dat is, dat kun je zien in deze video.

Nu moet je het onthouden.

Het is een lange klank: "AA" (niet "A").

Dus niet: "Ik betal" (=fout).

Als je 1 A schrijft, krijg je: BETAL:

"Ik betal voor de koffie." (=fout) Nee!

Het is een lange klank, dus je schrijft 2 AA:

"Ik betaal voor de koffie."

"Jij betaalt voor de koffie."

En: "Eva betaalt voor de pizza."

"Betaal jij voor de koffie?"

"Betaalt Eva voor de pizza?"

Dat was BETALEN.

Dan gaan we nu naar BLIJVEN.

BLIJVEN.

"Ik blijf vandaag thuis."

Ik ga niet weg! Nee: "Ik blijf hier, ik blijf thuis."

Blijf....????

De infinitief (BLIJVEN) is met een V, maar waarom heeft nu de ik-vorm een F?

Dat is ook een spellingsregel, die kun je ook leren in deze video.

Ja, een V wordt vaak aan het eind van een woord een F.

We schrijven geen woorden met een V aan het einde.

Dus: "Mijn katten blijven binnen."

"Veggie blijft binnen."

"Blijf jij ook thuis vandaag?"

"Jij blijft thuis vandaag, toch?"

Kijk, je kan soms een vraag maken van een statement:

"Jij blijft thuis vandaag, toch?" met het woordje TOCH.

Dus zo stel je een vraag: "Jij blijft thuis vandaag, toch?"

Oké, dan DANSEN.

Ja DANSEN!

Nou, "Ik dans twee keer per week salsa en bachata."

"Dans jij ook?"

"Dansen jullie ook?"

"Elise danst ook salsa en bachata."

Ja!

Oké heel kort: je kan soms ook beginnen met iets anders op plek 1 en dat kan zijn de tijd.

Dus ik zei: "Ik dans twee keer per week salsa en bachata."

"Twee keer per week dans ik salsa en bachata."

Kijk, de tijd kan op de eerste plek en dan blijft het werkwoord altijd op de tweede plek.

Dit is ook heel belangrijk voor het Nederlands!

Dus net als wanneer je een vraag maakt zoals:

"Hoe vaak dans jij salsa en bachata?"

Wij zeggen dus nooit: "Hoe vaak jij danst salsa en bachata?" (=fout!)

DANS of DANST kan niet op plek 3, die moeten op plek 2!

Ik kan ook niet zeggen:

"Twee keer per week ik dans bachata en salsa" (=fout!)

Nee! Belangrijk is dat het vervoegde werkwoord op plek 2 blijft

en daar kun je meer over leren in deze video.

Dan het werkwoord DENKEN.

"Ik denk de hele dag aan jou."

Ja het is "denken AAN".

"Denk jij ook aan mij?"

En: "Mark denkt aan zijn vriendin."

Dan een leuke: DOUCHEN.

Klinkt grappig in het Engels, een beetje zoals "douche".

Want ik kan zeggen: "Ik douch elke dag."

Klinkt grappig toch? "Ik douch elke dag."

"Hoe vaak douch jij?"

"Jij doucht ook elke dag, toch?"

"Alex doucht maar vier keer per week."

MAAR betekent hier "only": "He only showers four times a week."

"Mijn katten douchen nooit."

Nee, die vinden water niet zo lekker, niet zo leuk!

Dan DRINKEN: "Ik drink een glas water."

"Het meisje drinkt limonade."

"En wat drink jij?" Of: "Wat drinkt u?"

"En wat drinken jullie?"

En naast DRINKEN heb je ook ETEN.

"Ik eet elke ochtend cruesli."

Oké, hier zie je weer: ETEN in de infinitief heeft 1 E:

"Wat eten jullie?" Met 1 E.

"Ik eet cruesli."

Dus niet: "Ik et cruesli." (=fout!) Het is een lange klank, dus 2 EE:

"Ik eet cruesli."

"Wat eet jij?"

"Marjan eet 's ochtends niets."

Hier zie je dat je steeds dezelfde vorm hebt voor IK en voor JIJ - voor of na het werkwoord - en voor "Marjan"

want EET eindigt op al een T en je krijgt dus geen extra T.

Dan GAAN.

GAAN is een werkwoord dat niet eindigt op -EN.

Eén van de weinige werkwoorden.

Dus dan haal je de laatste N - en hier een extra A - van het werkwoord af, als je de ik-vorm maakt.

Dus: "Ik ga volgende week op vakantie."

Dus met 1 A.

Maar voor de andere vormen is het weer met 2 AA:

"Veronica gaat naar haar werk" met 2 AA.

"Jij gaat op vakantie" of "Jij gaat naar jouw werk."

"Ga jij op vakantie?"

Ja!

Of: "Gaan jullie op vakantie?"

"Mijn vrienden gaan dit jaar naar België."

Dan HELPEN. "Ik help mijn broertje met zijn huiswerk."

"Help jij soms ook iemand met zijn of haar huiswerk?"

"Mijn ouders helpen mijn broertje ook vaak met zijn huiswerk."

HETEN.

"Hoi, ik heet Kim."

"Hoe heet jij?"

"Mijn katten heten Nala en Veggie."

Hier zie je weer: HETEN met 1 E, maar in het enkelvoud met 2 EE!

Dan HUREN.

"Ik huur een appartement."

"Wat voor woning huur jij?"

"Jij huurt een grote studio, toch?"

"Ingrid huurt een eengezinswoning."

"Wat voor huis huren jullie?"

HUREN is niet hetzelfde als KOPEN.

Dus bijvoorbeeld KOPEN: "Sommige mensen kopen een appartement."

"Ik huur een appartement, ik koop geen appartement."

Dus KOPEN is bijvoorbeeld:

"Ik koop een nieuwe broek."

"Sandra koopt twee jurkjes."

En jij? "Wat koop jij?"

"Wat koopt u?"

"Wat kopen jullie?"

Dan KOKEN:

"Ik kook niet elke avond."

"Anne kookt wel elke avond."

En jullie? "Koken jullie elke avond?"

Oké, dus net hadden we KOPEN:

"Ik koop een broek."

"Hoeveel kost die broek?"

"Die broek kost 89 euro."

Wow!

"En de jurkjes kosten 70 euro per stuk."

Ja, dus dat is KOSTEN.

"Hoeveel geld kost het?"

LEREN: "Ik leer Spaans."

"Anil leert Nederlands."

"Welke taal leer jij?"

"Welke taal leert u?"

"Welke taal leren jullie?"

Ja, nog 3, nog 3 werkwoorden.

We hebben dus LEREN. LEREN is een soort van STUDEREN.

En we hebben LEZEN. En LEZEN is een boek lezen.

"Ik lees een goed boek."

En hier zie je: LEZEN heeft een Z in de infinitief.

Dus: "Wat lezen jullie?"

Of: "Welk boek lezen jullie?" met een Z.

Maar we eindigen woorden nooit op een Z, dus voor de ik-vorm is het LEES met een S:

"Ik lees Honderd jaar eenzaamheid."

"Frank leest de krant", ook met ST.

Want het is de ik-vorm: LEES + T.

"En wat lees jij?",

of "Wat lezen jullie?",

of "Wat leest u?"

Dan LOPEN.

LOPEN.

"Ik loop naar het park."

"Elise loopt met de hond naar het park."

"En veel andere mensen lopen ook in het park."

Ja, oké. En de laatste is MISSEN.

"Ik mis soms mijn overleden opa."

Mijn opa leeft niet meer (hij is overleden/dood).

"Ik mis soms mijn overleden opa."

"En mijn oma mist ook mijn overleden opa, want dat was haar man."

"Mis jij ook iemand?", of "Mist u ook iemand?"

"Missen jullie iemand?"

Oké, nou dit waren 20 werkwoorden en dit was een lange video!

En als je dus een beginner bent en meer Nederlands wilt leren, dan kun je je aanmelden voor de "Dutch for beginners course".

En ik zal snel ook deel 2 maken met andere werkwoorden van de lijst, en die zijn dan van N tot Z, of die zijn iets moeilijker.

Voor nu, als je wilt, geef dus antwoord op de vragen die ik heb gesteld.


Common Dutch verbs #1 - Learn how to conjugate Dutch verbs with many example sentences!! (1) Gebräuchliche niederländische Verben #1 - Lernen Sie, wie man niederländische Verben konjugiert, mit vielen Beispielsätzen!!! (1) Common Dutch verbs #1 - Learn how to conjugate Dutch verbs with many example sentences!!! (1) Общие голландские глаголы #1 - Узнайте, как спрягать голландские глаголы с большим количеством примеров!!! (1) Yaygın Hollandaca fiiller #1 - Birçok örnek cümle ile Hollandaca fiillerin nasıl çekileceğini öğrenin!!! (1)

Hoe vaak douch jij? How often do you shower?

Ga jij op vakantie? Do you go on vacation?

Welke taal leer jij? Which language are you learning?

Ja, ik stel steeds ook vragen aan jullie (of aan jou). En als je wilt mag je straks in de reacties antwoord geven op die vragen. Yes, I will repeatedly ask questions to you all (or to you). And if you want, you can answer those questions in the comments later.

Hallo allemaal, Dutchies to be! Hello all, Dutchies to be!

Welkom bij deze video over "frequent Dutch verbs" deel 1. Welcome to this video about "frequent Dutch verbs" part 1.

Ja, veelvoorkomende Nederlandse werkwoorden. Yes, common Dutch verbs.

Maar niet allemaal; een selectie. En daarom is dit deel 1. But not all; a selection. And that's why this is part 1.

In dit eerste deel laat ik jullie 20 veelvoorkomende (of frequente) Nederlandse werkwoorden zien. In this first part, I'll show you 20 common (or frequent) Dutch verbs.

En we gaan dan kijken naar een paar dingen die heel belangrijk zijn. And we're going to look at a few things that are really important.

Nummer 1 is natuurlijk wat ze betekenen. Number 1 is of course what they mean.

Dus we kijken in de context naar de betekenis van de werkwoorden. So we look at the meaning of the verbs in context.

Ten tweede kijken we hoe we de werkwoorden vervoegen. Second, we look at how we conjugate the verbs.

Dus hoe maak je de juiste vorm van het werkwoord? So how do you make the correct form of the verb?

Nummer drie is dat we ook kort kijken naar wat er gebeurt met de spelling als je ze schrijft. Number three is that we also briefly look at what happens to the spelling when you write them.

En als laatste kijken we ook naar de zinsstructuur. Finally, we also look at sentence structure.

De werkwoorden komen van de lijst die bij de "Dutch for beginners course" hoort. The verbs are from the list that belongs to the "Dutch for beginners course".

Ja, hier zie je de lijst en ik heb een selectie gemaakt van werkwoorden van B tot en met M. Yes, here's the list and I've made a selection of verbs from B to M.

Ik ga sommige werkwoorden niet in deze video bespreken omdat ik soms al een aparte video heb gemaakt over sommige werkwoorden I'm not going to discuss some verbs in this video because sometimes I've already made a separate video about some verbs

- zoals HEBBEN en ZIJN, of BEDOELEN, BEGRIJPEN en BETEKENEN - - like HEBBEN and ZIJN, or BEDOELEN, BEGRIJPEN and BETEKENEN -

en andere werkwoorden heb ik nu ook overgeslagen omdat die iets moeilijker zijn and other verbs I have now skipped as they are a bit more difficult

en die komen dan in de tweede of de derde video van deze "frequent Dutch verbs" serie. and they come up in the second or third video of this "frequent Dutch verbs" series.

Maar je kan natuurlijk ook alvast naar de "Dutch for beginners course" gaan But of course you can also go to the "Dutch for beginners course"

en hier Nederlands met mij leren en alvast oefenen met alle andere werkwoorden. and learn Dutch with me and practice with all the other verbs.

Nou, laten we dan beginnen! Well, let's get started then!

Maar voordat we daarmee beginnen, wil ik kort de basisregels nog een keer herhalen hoe je een werkwoord in de tegenwoordige tijd kunt vervoegen. But before we get into that, let me briefly reiterate the basic rules of how to conjugate a verb in the present tense.

Nou, in het Nederlands hebben wij soms het onderwerp (of het subject) van de zin in het enkelvoud: dat is één persoon (of ding/dier). Well, in Dutch we sometimes have the subject of the sentence in the singular form: that is one person (or thing/animal).

En soms in het meervoud: en dat zijn twee of meer personen of dingen of dieren. And sometimes in the plural form: and that is two or more persons or things or animals.

Alles wat meervoud is, dus bijvoorbeeld JULLIE, WIJ en ZIJ (alles wat dus meer is dan één) Everything that is plural, so for example JULLIE (you all), WIJ (we) and ZIJ (they) (so, everything that is more than one)

dat is altijd gewoon de infinitief van het werkwoord, dus het hele werkwoord. that is always just the infinitive of the verb, so the whole verb.

Maar als het onderwerp één persoon is, of één ding/dier (dus enkelvoud), dan moeten we het werkwoord vervoegen. But if the subject is one person, or one thing/animal (so singular), then we have to conjugate the verb.

Als het onderwerp IK is, dan krijgen we de "ik-vorm" (de stam) If the subject is IK (I), then we get the "ik-vorm", "de stam" (the root)

en dat is bijna altijd de infinitief - EN. and that's almost always the infinitive - EN.

Dat is de basisregel, want alle andere vormen in het enkelvoud - dus JIJ en JE, U, HIJ, ZIJ/ZE en HET That's the basic rule, because all other singular forms - so JIJ ​​and JE (you informal), U (you formal), HIJ (he), ZIJ/ZE (she) and HET (it)

of bijvoorbeeld "het boek", "de kat"... bla bla bla bla bla... or for example "het boek" (the book), "de kat" (the cat)... blah blah blah blah...

Alles wat één is, dat krijgt altijd de ik-vorm + T. Everything that is one always gets the "ik-vorm" + T.

Behalve als JIJ of JE achter het werkwoord komt, dan krijg je ook de ik-vorm. Unless JIJ or JE comes after the verb, then you also get the "ik-vorm".

Nou dat zijn de basisregels en nu gaan we kijken hoe dat dan is met deze 20 werkwoorden in zinnen. Well those are the basic rules and now we're going to see what it's like with these 20 verbs in sentences.

Ja, ik wil beginnen met het werkwoord BEGINNEN. Yes, I want to start with the verb BEGINNEN (to begin/start).

Alle meervoudsvormen zijn gewoon het hele werkwoord, dus bijvoorbeeld: All plurals are just the whole verb, so for example,

"Wij beginnen vandaag om 9.00 uur met werken." "We start work today at 9:00 AM."

"En jullie? Hoe laat beginnen jullie met werken?" "And you? What time do you start work?"

Ja, ik stel steeds ook vragen aan jullie (of aan jou). Yes, I will repeatedly ask questions to you all (or to you).

En als je wilt, mag je straks in de reacties antwoord geven op die vragen. And if you want, you can answer those questions in the comments later.

Oké, nu gaan we kijken naar IK: Okay, now we're going to look at IK:

"Ik begin vandaag om 7.00 uur met werken." "I start work today at 7:00 AM."

Ja, "ik begin". Yes, "ik begin".

Dus BEGINNEN min -EN maar ook min een extra N. So BEGINNEN minus -EN but also minus an extra N.

We eindigen nooit een woord met twee dezelfde letters! We never end a word with two of the same letters!

Dus: "Ik begin om 13.00 uur met werken." So, "Ik begin om 13.00 uur met werken."

En dan: "Jij begint om 10.00 uur met werken." And then: "You start work at 10 a.m.."

Dat is stam + T. That's: stam + T.

"Begin jij om 10.00 uur met werken?" "Do you start work at 10 a.m.?"

Ja, dus als je hebt: "Jij begint om 10.00 uur", Yeah, so if you have, "Jij begint om 10.00 uur",

dan heb je dus BEGINT met een T. then you get BEGIN with a T.

Maar als je een vraag maakt, dan gaan JIJ en BEGINT zo, But if you make a question, JIJ and BEGIN go like this,

en BEGINT verliest nu de T, en dan krijg je dus: and BEGINT now loses the T, and so you get :

"Begin jij vandaag om 10.00 uur met werken?" "Begin jij vandaag om 10.00 uur met werken?"

Ja! Of bijvoorbeeld: "Hoe laat begin jij met werken?" Yes! Or for example: "What time do you start working?"

Ja, kijk ook geen T. "Hoe laat begin jij?" Yeah, see, here there isn't a T either. "Hoe laat begin jij?"

Want JIJ of JE staat achter het werkwoord en dan heb je ook geen T! Because JIJ or JE are behind the verb and then you don't have a T either!

Maar wel als je zegt U: But if you say to U

"Hoe laat begint u met werken?" "Hoe laat begint u met werken?"

"Begint u om 10.00 uur met werken?" "Begint u om 10.00 uur met werken?"

U is de formele (beleefde) vorm van JIJ en JE. U is the formal (polite) form of JIJ and JE.

En daar kun je meer over leren in deze video. And you can learn more about that in this video.

Werkwoord 2 is BESTELLEN. Verb 2 is BESTELLEN (to order).

"Ik zit in een café en ik bestel een kopje koffie." "I'm in a cafe and I order a cup of coffee."

Hier zie je ook weer: BESTELLEN heeft 2 LL, ja. Here you see again: BESTELLEN has 2 LL, yes.

Dus voor de meervoudsvorm zeggen we: So for the plural, we say,

"Wij bestellen een pizza." "We order a pizza."

"Die mensen, zij bestellen pasta." "Those people, they order pasta."

"Wat bestellen jullie" "What do you order?"

Ja, maar: "Ik bestel een kopje koffie." Yes, but: "I order a cup of coffee."

Met 1 L, want we hebben nooit twee keer dezelfde letter. With 1 L, because we never have the same letter twice.

"Wat bestelt u?" en "Wat bestel jij?" "What do you order?" (formal/polite) and "What do you order?" (informal)

"Bestel jij een kopje koffie?" "Are you ordering a cup of coffee?" (informal)

"Nee, jij bestelt een espresso." "No, you order an espresso." (informal)

"Bestelt u een kopje koffie?" "Are you ordering a cup of coffee?" (formal)

"U bestelt een espresso." "You order an espresso." (formal)

Ja en: "Max bestelt ook een espresso." Yes and: "Max orders an espresso too."

Werkwoord 3 is BETALEN. Ja, met geld betalen. Verb 3 is BETALEN (to pay). Yes, to pay with money.

Nou het meervoud is weer BETALEN: Well, the plural is again BETALEN:

"Wij betalen voor de koffie." "We pay for the coffee."

Maar dan: "Ik betaal ook voor mijn koffie." But then: "I also pay for my coffee."

En kijk: de infinitief van BETALEN is met 1 A. And look: the infinitive of BETALEN is with 1 A.

Maar nu voor de spelling voor IK is het met 2 AA: "ik betaal". But now for the spelling for IK it is with 2 AA: "Ik betaal".

Waarom dat is, dat kun je zien in deze video. You can see why in this video.

Nu moet je het onthouden. Now you have to remember it.

Het is een lange klank: "AA" (niet "A"). It is a long sound: "AA" (not "A").

Dus niet: "Ik betal" (=fout). So not: "Ik betal" (=incorrect).

Als je 1 A schrijft, krijg je: BETAL: If you write 1 A, you get: BETAL:

"Ik betal voor de koffie." (=fout) Nee! "Ik betal voor de koffie." (=incorrect) No!

Het is een lange klank, dus je schrijft 2 AA: It's a long sound, so you write 2 AA,

"Ik betaal voor de koffie." "Ik betaal voor de koffie."

"Jij betaalt voor de koffie." "You pay for the coffee."

En: "Eva betaalt voor de pizza." And: "Eva pays for the pizza."

"Betaal jij voor de koffie?" "Do you pay for the coffee?"

"Betaalt Eva voor de pizza?" "Is Eva paying for the pizza?"

Dat was BETALEN. That was BETALEN.

Dan gaan we nu naar BLIJVEN. Now let's go to BLIJVEN (to stay).

BLIJVEN. BLIJVEN.

"Ik blijf vandaag thuis." "I'm staying home today."

Ik ga niet weg! Nee: "Ik blijf hier, ik blijf thuis." I'm not leaving! No: "I stay here, I stay at home."

Blijf....???? Blijf....????

De infinitief (BLIJVEN) is met een V, maar waarom heeft nu de ik-vorm een F? The infinitive (BLIJVEN) is with a V, but why does the "ik-vorm" have an F?

Dat is ook een spellingsregel, die kun je ook leren in deze video. That is also a spelling rule, which you can learn in this video.

Ja, een V wordt vaak aan het eind van een woord een F. Yes, a V often turns into an F at the end of a word.

We schrijven geen woorden met een V aan het einde. We don't write words with a V at the end.

Dus: "Mijn katten blijven binnen." So, "My cats stay inside."

"Veggie blijft binnen." "Veggie stays inside."

"Blijf jij ook thuis vandaag?" "Are you staying at home today too?"

"Jij blijft thuis vandaag, toch?" "You're staying home today, right?"

Kijk, je kan soms een vraag maken van een statement: See, you can sometimes make a question out of a statement:

"Jij blijft thuis vandaag, toch?" met het woordje TOCH. "Jij blijft thuis vandaag, toch?" with the word TOCH ("right").

Dus zo stel je een vraag: "Jij blijft thuis vandaag, toch?" So that's how you ask a question: "Jij blijft vandaag thuis, toch?"

Oké, dan DANSEN. Okay, then DANSEN (to dance).

Ja DANSEN! Yes, DANSEN!

Nou, "Ik dans twee keer per week salsa en bachata." Well, "I dance salsa and bachata twice a week."

"Dans jij ook?" "Do you dance too?" (sing, informal)

"Dansen jullie ook?" "Do you dance too?" (plural)

"Elise danst ook salsa en bachata." "Elise also dances salsa and bachata."

Ja! Yes!

Oké heel kort: je kan soms ook beginnen met iets anders op plek 1 en dat kan zijn de tijd. Okay, very briefly: sometimes you can also start with something else in place 1 and that can be time.

Dus ik zei: "Ik dans twee keer per week salsa en bachata." So I said, "Ik dans twee keer per week salsa en bachata."

"Twee keer per week dans ik salsa en bachata." "Twee keer per week dans ik salsa en bachata."

Kijk, de tijd kan op de eerste plek en dan blijft  het werkwoord altijd op de tweede plek. Look, the time can be in the first place and then the verb always stays in the second place.

Dit is ook heel belangrijk voor het Nederlands! This is also very important for Dutch!

Dus net als wanneer je een vraag maakt zoals: So just like when you ask a question like,

"Hoe vaak dans jij salsa en bachata?" "How often do you dance salsa and bachata?"

Wij zeggen dus nooit: "Hoe vaak jij danst salsa en bachata?" (=fout!) So we never say: "Hoe vaak jij danst salsa en bachata?" (=wrong!)

DANS of DANST kan niet op plek 3, die moeten op plek 2! DANS or DANST cannot be in place 3, they have to be in place 2!

Ik kan ook niet zeggen: Nor can I say:

"Twee keer per week ik dans bachata en salsa" (=fout!) "Twee keer per week ik dans bachata en salsa" (=incorrect!)

Nee! Belangrijk is dat het vervoegde werkwoord op plek 2 blijft No! It is important that the conjugated verb stays in position 2

en daar kun je meer over leren in deze video. and you can learn more about that in this video.

Dan het werkwoord DENKEN. Then the verb DENKEN (to think).

"Ik denk de hele dag aan jou." "I think about you all day."

Ja het is "denken AAN". Yes it is "denken AAN".

"Denk jij ook aan mij?" "Do you also think of me?"

En: "Mark denkt aan zijn vriendin." And: "Mark is thinking about his girlfriend."

Dan een leuke: DOUCHEN. Then a fun one: DOUCHEN (to shower).

Klinkt grappig in het Engels, een beetje zoals "douche". Sounds funny in English, kind of like "douche".

Want ik kan zeggen: "Ik douch elke dag." Because I can say, "I shower every day."

Klinkt grappig toch? "Ik douch elke dag." Sounds funny right? "Ik douch elke dag."

"Hoe vaak douch jij?" "How often do you shower?"

"Jij doucht ook elke dag, toch?" "You shower every day too, don't you?"

"Alex doucht maar vier keer per week." "Alex only showers four times a week."

MAAR betekent hier "only": "He only showers four times a week." MAAR here means "only": "He only showers four times a week."

"Mijn katten douchen nooit." "My cats never shower."

Nee, die vinden water niet zo lekker, niet zo leuk! No, they don't like water very much!

Dan DRINKEN: "Ik drink een glas water." Then DRINKEN (to drink): "I am drinking a glass of water."

"Het meisje drinkt limonade." "The girl is drinking lemonade."

"En wat drink jij?" Of: "Wat drinkt u?" "And what are you drinking?" (informal) Or, "What are you drinking?" (formal/polite)

"En wat drinken jullie?" "And what do you drink?" (plural)

En naast DRINKEN heb je ook ETEN. And besides DRINKEN you also have ETEN (to eat).

"Ik eet elke ochtend cruesli." "I eat granola every morning."

Oké, hier zie je weer: ETEN in de infinitief heeft 1 E: Okay, here you see again: ETEN in the infinitive has 1 E:

"Wat eten jullie?" Met 1 E. "Wat eten jullie?" With 1 E.

"Ik eet cruesli." "Ik eet cruesli."

Dus niet: "Ik et cruesli." (=fout!) Het is een lange klank, dus 2 EE: So not: "I et cruesli." (=wrong!) It is a long sound, so 2 EE:

"Ik eet cruesli." "Ik eet cruesli."

"Wat eet jij?" "Wat eet jij?"

"Marjan eet 's ochtends niets." "Marjan doesn't eat anything in the morning."

Hier zie je dat je steeds dezelfde vorm hebt voor IK en voor JIJ - voor of na het werkwoord - en voor "Marjan" Here you see that you always have the same form for IK and for JIJ - before or after the verb - and for "Marjan"

want EET eindigt op al een T en je krijgt dus geen extra T. because EET already ends in a T and you do not get an extra T.

Dan GAAN. Then GAAN (to go).

GAAN is een werkwoord dat niet eindigt op -EN. GAAN is a verb that does not end in -EN.

Eén van de weinige werkwoorden. One of the few verbs.

Dus dan haal je de laatste N - en hier een extra A - van het werkwoord af, als je de ik-vorm maakt. So then you take the last N - and here an extra A - from the verb, when you make the "ik-vorm".

Dus: "Ik ga volgende week op vakantie." So, "I'm going on vacation next week."

Dus met 1 A. So with 1 A.

Maar voor de andere vormen is het weer met 2 AA: But for the other shapes it's again with 2 AA:

"Veronica gaat naar haar werk" met 2 AA. "Veronica goes to work" with 2 AA.

"Jij gaat op vakantie" of "Jij gaat naar jouw werk." "You're going on vacation" or "You're going to work."

"Ga jij op vakantie?" "Do you go on vacation?"

Ja! Yes!

Of: "Gaan jullie op vakantie?" Or: "Are you going on vacation?"

"Mijn vrienden gaan dit jaar naar België." "My friends are going to Belgium this year."

Dan HELPEN. "Ik help mijn broertje met zijn huiswerk." Then HELPEN (to help). "I help my brother with his homework."

"Help jij soms ook iemand met zijn of haar huiswerk?" "Do you sometimes help someone with his or her homework?"

"Mijn ouders helpen mijn broertje ook vaak met zijn huiswerk." "My parents often help my brother with his homework."

HETEN. HETEN ("to be named").

"Hoi, ik heet Kim." "Hi, my name is Kim/I am named Kim."

"Hoe heet jij?" "What's your name/What are you named?"

"Mijn katten heten Nala en Veggie." "My cats are called/named Nala and Veggie."

Hier zie je weer: HETEN met 1 E, maar in het enkelvoud met 2 EE! Here you see again: HETEN with 1 E, but in the singular with 2 EE!

Dan HUREN. Then HUREN (to rent).

"Ik huur een appartement." "I'm renting an apartment."

"Wat voor woning huur jij?" "What kind of house do you rent?"

"Jij huurt een grote studio, toch?" "You rent a big studio, right?"

"Ingrid huurt een eengezinswoning." "Ingrid rents a single-family home."

"Wat voor huis huren jullie?" "What kind of house do you rent?"

HUREN is niet hetzelfde als KOPEN. HUREN is not the same as KOPEN (to buy).

Dus bijvoorbeeld KOPEN: "Sommige mensen kopen een appartement." So for example KOPEN: "Some people buy an apartment."

"Ik huur een appartement, ik koop geen appartement." "I'm renting an apartment, I'm not buying an apartment."

Dus KOPEN is bijvoorbeeld: So KOPEN is, for example,

"Ik koop een nieuwe broek." "I'm buying new pants."

"Sandra koopt twee jurkjes." "Sandra buys two dresses."

En jij? "Wat koop jij?" And what about you? "What are you buying?" (informal)

"Wat koopt u?" "What do you buy?" (formal/polite)

"Wat kopen jullie?" "What do you buy?" (plural)

Dan KOKEN: Then KOKEN (to cook):

"Ik kook niet elke avond." "I don't cook every night."

"Anne kookt wel elke avond." "Anne does cook every night."

En jullie? "Koken jullie elke avond?" And what about you all? "Do you cook every night?" (plural)

Oké, dus net hadden we KOPEN: Okay, so we just had KOPEN ("to buy"),

"Ik koop een broek." "I'm buying pants."

"Hoeveel kost die broek?" "How much do those pants cost?"

"Die broek kost 89 euro." "These pants cost 89 euros."

Wow! wow!

"En de jurkjes kosten 70 euro per stuk." "And the dresses cost 70 euros each."

Ja, dus dat is KOSTEN. Yes, so that's KOSTEN ("to cost").

"Hoeveel geld kost het?" "How much money does it cost?"

LEREN: "Ik leer Spaans." LEREN ("to learn"): "I'm learning Spanish."

"Anil leert Nederlands." "Anil learns Dutch."

"Welke taal leer jij?" "What language are you learning?" (informal)

"Welke taal leert u?" "What language are you learning?" (formal)

"Welke taal leren jullie?" "What language are you learning?" (plural)

Ja, nog 3, nog 3 werkwoorden. Yes, 3 more, 3 more verbs.

We hebben dus LEREN. LEREN is een soort van STUDEREN. So we have LEREN. And LEREN is a kind of STUDEREN ("to study").

En we hebben LEZEN. En LEZEN is een boek lezen. And we have LEZEN. And LEZEN is like reading a book.

"Ik lees een goed boek." "I'm reading a good book."

En hier zie je: LEZEN heeft een Z in de infinitief. And here you see: LEZEN has a Z in the infinitive.

Dus: "Wat lezen jullie?" So, "What do you read?"

Of: "Welk boek lezen jullie?" met een Z. Or: "What book do you read?" with a Z.

Maar we eindigen woorden nooit op een Z, dus voor de ik-vorm is het LEES met een S: But we never end words with a Z, so for the "ik-vorm" it's LEES with an S:

"Ik lees Honderd jaar eenzaamheid." "I read One Hundred Years of Solitude."

"Frank leest de krant", ook met ST. "Frank reads the newspaper", also with ST.

Want het is de ik-vorm: LEES + T. Because it is the "ik-vorm": LEES + T.

"En wat lees jij?", "And what do you read?", (informal)

of "Wat lezen jullie?", or "What do you read?", (plural)

of "Wat leest u?" or "What do you read?" (formal)

Dan LOPEN. Then LOPEN ("to walk").

LOPEN. LOPEN.

"Ik loop naar het park." "I'm walking to the park."

"Elise loopt met de hond naar het park." "Elise is walking with the dog to the park."

"En veel andere mensen lopen ook in het park." "And a lot of other people are walking in the park too."

Ja, oké. En de laatste is MISSEN. Yes, okay. And the last one is MISSEN (to miss).

"Ik mis soms mijn overleden opa." "Sometimes I miss my deceased grandfather."

Mijn opa leeft niet meer (hij is overleden/dood). My grandfather is no longer alive (he is deceased/dead).

"Ik mis soms mijn overleden opa." "Sometimes I miss my deceased grandfather."

"En mijn oma mist ook mijn overleden opa, want dat was haar man." "And my grandmother also misses my deceased grandfather, because that was her husband."

"Mis jij ook iemand?", of "Mist u ook iemand?" "Do you miss someone too?" (informal), or "Do you miss someone too?" (formal)

"Missen jullie iemand?" "Do you miss someone?" (plural)

Oké, nou dit waren 20 werkwoorden en dit was een lange video! Okay, well these were 20 verbs and this was a long video!

En als je dus een beginner bent en meer Nederlands wilt leren, dan kun je je aanmelden voor de "Dutch for beginners course". And if you are a beginner and want to learn more Dutch, you can sign up for the "Dutch for beginners course".

En ik zal snel ook deel 2 maken met andere werkwoorden van de lijst, en die zijn dan van N tot Z, of die zijn iets moeilijker. And I'll soon do part 2 with other verbs on the list, and those are from N to Z, or they're a little more difficult.

Voor nu, als je wilt, geef dus antwoord op de vragen die ik heb gesteld. For now, if you want, answer the questions I have asked.