×

LingQをより快適にするためCookieを使用しています。サイトの訪問により同意したと見なされます cookie policy.


image

Een Coquette Vrouw van Carry van Bruggen, Hoofdstuk 22 - 2

Hoofdstuk 22 - 2

Neen -, ze verlangde ook niet in vijandschap met hem te leven, ze zou eerlijk en grootmoedig met hem handelen ten opzichte van het kind, geen valsche munt slaan uit haar positie van ‘verlaten echtgenoote', uit zijn erkend en bewezen ‘overspel' -, maar wel gaf zij er zich met bitterheid rekenschap van, dat hij nu weer - precies als vóór hun huwelijk - een beroep deed op verlichte begrippen, op moderne opvattingen, nadat hij haar al de jaren van hun trouwen de bekrompenste huwelijks-dogmatiek had trachten op te dwingen, omdat zijn mannelijke gemakzucht en aanmatiging zich daarbij het best bevonden. ‘Dat gedonder met dien jongen moet uit zijn' -, ‘hier in mijn huis' -, ‘ik wensch niet belachelijk te worden gemaakt' -, als uit diepten kwamen de kwetsende,smadelijke woorden in haar op, die haar vrijheid hadden gedeukt, haar hoogheid gekrenkt. Nooit had hij zich in oprechte woorden over zijn opvatting van het huwelijk, van hun huwelijk, uitgesproken, zoo vaak zij erop aangedrongen had, dat hij hun rechten, de zijne en de hare omschrijven zou, altijd had hij zich met achteloozen schimp aan dat ‘idiote, nuttelooze theoretiseeren' onttrokken -, in elk conflict was zijn houding het lukraak resultaat van zelfoverschatting, gemakzucht en kleinburgerlijke beduchtheid om opspraak, nimmer van een beginsel of overtuiging geweest -, daaraan en aan niets anders was zij opgeofferd, soms met vlagen van goedgunstigheid of toegeeflijkheid. En nu -, nu behoorde zij plotseling weer ‘modern', verlicht, onbevooroordeeld tegenover huwelijk en scheiding te staan. De klok sloeg twaalf -. Ina schrok op en verbleekte, de toorn trok plotseling uit haar weg en liet haar kil en leeg -, in het volle besef van haar eenzaamheid. De nacht was aangevangen -, er ging geen voetstap meer in de straten -, een zwakke wind voer ritselend door de besneeuwde boomen. Ze moest naar boven gaan en trachten den slaap te vinden naast het leege bed. Zoo zou het morgen toch ook zijn en alle verdere nachten. Een slapte als van hulpeloosheid kwam over haar. Moest zij nu zelf de klok opwinden -, moest zij nu zelf de deur op het nachtslot doen, zelf de hoofdkraan van het gas afsluiten, het vuur inrakelen voor den nacht -, het zolderraam sluiten, Egbert had gisteren nog gezegd, dat er een timmerman bij moest, maar waar woonde een timmerman en wat moest er gedaan worden, het leek alles zoo vreemd en zoo zwaar en alsof ze door die kleine, onnoozele dingen pas tot het rechte besef van haar onverzorgde en onbewaakte eenzaamheid kwam, liet ze het hoofd op de tafel vallen en schreide zachtklaaglijk. Ze bleef zoo liggen -, zonder kracht en lust het hoofd op te heffen -, ze wilde ook niet slapen gaan, zoo maar stil wat blijven suffen, ze streelde met de lippen het ruige, donkere fluweel van het tafelkleed, rook eraan, drukte haar neus erin, alsof ze in die kleine flauwe afleidingen haar gedachten zocht te ontgaan -, maar het baatte niet lang. Ze werd weer geheel wakker en onrustig meteen, ze richtte zich op -, ze wilde nu kalm en verstandig over haar toekomst denken. Voortaan zou ze dus alleen met het kind zijn -, goede vrienden had ze niet -, haar ‘aanbidder' had ze weggestuurd -, haar huwelijk bestond niet langer. Ze zou wel eenzaam, maar ze zou ook heel vrij en heel rustig leven, met het kind. Niet hier in de stad blijven, waar te veel menschen haar kenden, maar ergens in een dorp gaan wonen -, waar de lucht zuiver was en een goede school voor den jongen. En dan werken, natuurlijk werken -, om het kind. En de geheele zorg, de geheele verantwoordelijkheid op zich nemen voor zijn groei, zijn ontwikkeling, zijn toekomst -, daarin ook vrij zijn, zonder inmenging en tegenwerking van buiten -, dat het kind haar liefhebben en vereeren en zich aan haar hechten zou. Dan zou ze misschien de liefde, de vereering, de gehechtheid van anderen -, waaruit zij alleen teleurstelling had geoogst, beter kunnen missen. En als de menschen zagen, dat ze hen missen kon, dan kwamen ze wellicht vanzelf naar haar toe -, zóó ging het altijd, zoo had ze het ervaren, het vanavond nog van Rudolf gezien. En als Egbert bemerkte, dat ze ook nu nog edel en grootmoedig wilde zijn, dat zij voor het eigen onderhoud en voor het kind wilde werken, om hem niet te bezwaren, dat zij hem den jongen zou gunnen, dat zij zonder vijandschap tegenover Nesje zou staan -, ertoe meewerken dat zij spoedig scheiden konden en hij met Nesje trouwen -, dan zou hij toch eindelijk wel erkennen dat er iets beters in haar stak, dan hij had gezien. Ze wilde ook geen vrienden meer. Geen mannen, die haar het hof maakten, haar omstrikten met vleierij. Ze zou zich wapenen tegen de bekoring van het avontuurlijke, van het meeslepend-onverwachte -, tegen elke bekoring zou ze zich wapenen. Dan zou ze ook Charley en Hugo wellicht weer terugwinnen. Ze zou vrij en sterk en onbewogen met haar kind aan de hand tusschen de menschen gaan, al haar verheven en edele voornemens zou ze verwezenlijken. Ze had zich opgericht en keek met wijde oogen in de suizende lamp, een nieuwe hoop, die ze uit alle kracht in zichzelf aanblies, deed haar het oogenblik vergeten. Toen werd in de nachtelijke stilte, in het huis van den simpelen muzikant, een zacht gestommel en gekraak door den muur heen hoorbaar -, en Ina begreep dat de oude man was opgestaan en zich in donker op den tast naar de piano begaf. Nog een oogenblik van gespannen wachten, en het spel ving aan, onzeker en zwak, zoo zonder eenige samenhang en vastheid van bedoeling -, als hij die speelde van het heele leven met alle orde en wet en regel afstand gedaan -, en in die tastende, zwakke verwarring zoo eindeloos droefgeestig...., als ze het nooit had vernomen voor nu in dit vreemde uur van middernacht. Werelden van smachtend vragen, zeeën van weemoed braken ineens als naar alle kanten open...., het leven wierp zijn dagelijksche gedaante af en toonde zich in een trillenden, somberen, geheimvollen gloed als van koper -, het landschap van haar eigen toekomst, zooals ze het even te voren had gezien, klaar en koel, met de uren en de jaren als in rij en gelid, alle dingen nuchter en duidelijk als onder kleurloos middaglicht - leek plotseling verwijd, vol duisternissen en geheimen. Alle zekerheid verdween, alle kracht en zelfvertrouwen slonken uit haar weg, haar heele wezen gaf trillend een weerklank als een zware galm, op de muziek, waarin vleermuisvleugels sidderend schenen om te ruischen. Het was zoo zoet en bang, het leek de veege nood en de weeke angst, de eindelooze klaagzang van hemel en aarde tezamen om het dolen in nacht en duistere verlatenheid - in zich te omvatten. Vertwijfeling greep haar beet...., ze voelde het ijdele en waardelooze van voornemen en besluit -, ze beschikte niet over zichzelf en haar eigen toekomst - leven en toekomst had ze uit handen te geven aan datzelfde Onbekende, dat ook in haar werkte en waaraan ze in de bitterste afhankelijkheid overgeleverd was.... Carry van Bruggen, Een coquette vrou


Hoofdstuk 22 - 2 Chapter 22 - 2 Bölüm 22 - 2

Neen -, ze verlangde ook niet in vijandschap met hem te leven, ze zou eerlijk en grootmoedig met hem handelen ten opzichte van het kind, geen valsche munt slaan uit haar positie van ‘verlaten echtgenoote', uit zijn erkend en bewezen ‘overspel' -, maar wel gaf zij er zich met bitterheid rekenschap van, dat hij nu weer - precies als vóór hun huwelijk - een beroep deed op verlichte begrippen, op moderne opvattingen, nadat hij haar al de jaren van hun trouwen de bekrompenste huwelijks-dogmatiek had trachten op te dwingen, omdat zijn mannelijke gemakzucht en aanmatiging zich daarbij het best bevonden. ‘Dat gedonder met dien jongen moet uit zijn' -, ‘hier in mijn huis' -, ‘ik wensch niet belachelijk te worden gemaakt' -, als uit diepten kwamen de kwetsende,smadelijke woorden in haar op, die haar vrijheid hadden gedeukt, haar hoogheid gekrenkt. Nooit had hij zich in oprechte woorden over zijn opvatting van het huwelijk, van hun huwelijk, uitgesproken, zoo vaak zij erop aangedrongen had, dat hij hun rechten, de zijne en de hare omschrijven zou, altijd had hij zich met achteloozen schimp aan dat ‘idiote, nuttelooze theoretiseeren' onttrokken -, in elk conflict was zijn houding het lukraak resultaat van zelfoverschatting, gemakzucht en kleinburgerlijke beduchtheid om opspraak, nimmer van een beginsel of overtuiging geweest -, daaraan en aan niets anders was zij opgeofferd, soms met vlagen van goedgunstigheid of toegeeflijkheid. En nu -, nu behoorde zij plotseling weer ‘modern', verlicht, onbevooroordeeld tegenover huwelijk en scheiding te staan. De klok sloeg twaalf -. Ina schrok op en verbleekte, de toorn trok plotseling uit haar weg en liet haar kil en leeg -, in het volle besef van haar eenzaamheid. De nacht was aangevangen -, er ging geen voetstap meer in de straten -, een zwakke wind voer ritselend door de besneeuwde boomen. Ze moest naar boven gaan en trachten den slaap te vinden naast het leege bed. Zoo zou het morgen toch ook zijn en alle verdere nachten. Een slapte als van hulpeloosheid kwam over haar. Moest zij nu zelf de klok opwinden -, moest zij nu zelf de deur op het nachtslot doen, zelf de hoofdkraan van het gas afsluiten, het vuur inrakelen voor den nacht -, het zolderraam sluiten, Egbert had gisteren nog gezegd, dat er een timmerman bij moest, maar waar woonde een timmerman en wat moest er gedaan worden, het leek alles zoo vreemd en zoo zwaar en alsof ze door die kleine, onnoozele dingen pas tot het rechte besef van haar onverzorgde en onbewaakte eenzaamheid kwam, liet ze het hoofd op de tafel vallen en schreide zachtklaaglijk. Ze bleef zoo liggen -, zonder kracht en lust het hoofd op te heffen -, ze wilde ook niet slapen gaan, zoo maar stil wat blijven suffen, ze streelde met de lippen het ruige, donkere fluweel van het tafelkleed, rook eraan, drukte haar neus erin, alsof ze in die kleine flauwe afleidingen haar gedachten zocht te ontgaan -, maar het baatte niet lang. Ze werd weer geheel wakker en onrustig meteen, ze richtte zich op -, ze wilde nu kalm en verstandig over haar toekomst denken. Voortaan zou ze dus alleen met het kind zijn -, goede vrienden had ze niet -, haar ‘aanbidder' had ze weggestuurd -, haar huwelijk bestond niet langer. Ze zou wel eenzaam, maar ze zou ook heel vrij en heel rustig leven, met het kind. Niet hier in de stad blijven, waar te veel menschen haar kenden, maar ergens in een dorp gaan wonen -, waar de lucht zuiver was en een goede school voor den jongen. En dan werken, natuurlijk werken -, om het kind. En de geheele zorg, de geheele verantwoordelijkheid op zich nemen voor zijn groei, zijn ontwikkeling, zijn toekomst -, daarin ook vrij zijn, zonder inmenging en tegenwerking van buiten -, dat het kind haar liefhebben en vereeren en zich aan haar hechten zou. Dan zou ze misschien de liefde, de vereering, de gehechtheid van anderen -, waaruit zij alleen teleurstelling had geoogst, beter kunnen missen. En als de menschen zagen, dat ze hen missen kon, dan kwamen ze wellicht vanzelf naar haar toe -, zóó ging het altijd, zoo had ze het ervaren, het vanavond nog van Rudolf gezien. En als Egbert bemerkte, dat ze ook nu nog edel en grootmoedig wilde zijn, dat zij voor het eigen onderhoud en voor het kind wilde werken, om hem niet te bezwaren, dat zij hem den jongen zou gunnen, dat zij zonder vijandschap tegenover Nesje zou staan -, ertoe meewerken dat zij spoedig scheiden konden en hij met Nesje trouwen -, dan zou hij toch eindelijk wel erkennen dat er iets beters in haar stak, dan hij had gezien. Ze wilde ook geen vrienden meer. Geen mannen, die haar het hof maakten, haar omstrikten met vleierij. Ze zou zich wapenen tegen de bekoring van het avontuurlijke, van het meeslepend-onverwachte -, tegen elke bekoring zou ze zich wapenen. Dan zou ze ook Charley en Hugo wellicht weer terugwinnen. Ze zou vrij en sterk en onbewogen met haar kind aan de hand tusschen de menschen gaan, al haar verheven en edele voornemens zou ze verwezenlijken. Ze had zich opgericht en keek met wijde oogen in de suizende lamp, een nieuwe hoop, die ze uit alle kracht in zichzelf aanblies, deed haar het oogenblik vergeten. Toen werd in de nachtelijke stilte, in het huis van den simpelen muzikant, een zacht gestommel en gekraak door den muur heen hoorbaar -, en Ina begreep dat de oude man was opgestaan en zich in donker op den tast naar de piano begaf. Nog een oogenblik van gespannen wachten, en het spel ving aan, onzeker en zwak, zoo zonder eenige samenhang en vastheid van bedoeling -, als hij die speelde van het heele leven met alle orde en wet en regel afstand gedaan -, en in die tastende, zwakke verwarring zoo eindeloos droefgeestig...., als ze het nooit had vernomen voor nu in dit vreemde uur van middernacht. Werelden van smachtend vragen, zeeën van weemoed braken ineens als naar alle kanten open...., het leven wierp zijn dagelijksche gedaante af en toonde zich in een trillenden, somberen, geheimvollen gloed als van koper -, het landschap van haar eigen toekomst, zooals ze het even te voren had gezien, klaar en koel, met de uren en de jaren als in rij en gelid, alle dingen nuchter en duidelijk als onder kleurloos middaglicht - leek plotseling verwijd, vol duisternissen en geheimen. Alle zekerheid verdween, alle kracht en zelfvertrouwen slonken uit haar weg, haar heele wezen gaf trillend een weerklank als een zware galm, op de muziek, waarin vleermuisvleugels sidderend schenen om te ruischen. Het was zoo zoet en bang, het leek de veege nood en de weeke angst, de eindelooze klaagzang van hemel en aarde tezamen om het dolen in nacht en duistere verlatenheid - in zich te omvatten. Vertwijfeling greep haar beet...., ze voelde het ijdele en waardelooze van voornemen en besluit -, ze beschikte niet over zichzelf en haar eigen toekomst - leven en toekomst had ze uit handen te geven aan datzelfde Onbekende, dat ook in haar werkte en waaraan ze in de bitterste afhankelijkheid overgeleverd was.... Carry van Bruggen, Een coquette vrou