A) Bob gaat op reis.
Hij heeft echter niet veel geld, dus gaat hij altijd naar een goedkope plek.
Hij verlaat altijd het land als hij op reis gaat, dus gaat hij deze keer naar Duitsland.
Bob komt uit Nederland, Duitsland is dus erg dichtbij.
Bob blijft slechts een paar dagen in Duitsland.
Hij gaat in een grote stad verblijven, en hij gaat daar veel foto's maken.
B) Ik was van plan om op reis te gaan.
Ik had echter niet veel geld, dus was ik van plan om naar een goedkope plek te gaan.
Ik verlaat altijd het land als ik op reis ga, dus ging ik deze keer naar Duitsland.
Ik kom uit Nederland, Duitsland is dus erg dichtbij.
Ik zou slechts een paar dagen in Duitsland blijven.
Ik zou in een grote stad verblijven, en ik zou daar veel foto's maken.
Vragen:
Een : Bob gaat op reis.
Wat gaat Bob doen?
Bob gaat op reis.
Twee : Bob heeft niet veel geld.
Tegen welk probleem loopt Bob aan?
Bob heeft niet veel geld.
Drie : Hij gaat naar een goedkope plek.
Wat doet Bob aangezien hij niet veel geld heeft?
Hij gaat naar een goedkope plek.
Vier : Bob verlaat altijd het land als hij op reis gaat.
Wat doet Bob altijd als hij op reis gaat?
Bob verlaat altijd het land als hij op reis gaat.
Vijf : Deze keer ging hij naar Duitsland.
Aangezien hij altijd het land verlaat, waar ging Bob dan naartoe?
Deze keer ging hij naar Duitsland.
Zes : Bob komt uit Nederland.
Waar komt Bob vandaan?
Bob komt uit Nederland.
Zeven : Bob zou slechts een paar dagen in Duitsland blijven.
Hoe lang zou Bob in Duitsland blijven?
Bob zou slechts een paar dagen in Duitsland blijven.
Acht : Hij zou in een grote stad verblijven.
In wat voor stad zou Bob verblijven?
Hij zou in een grote stad verblijven.
Negen : Bob zou daar veel foto's maken.
Wat zou Bob daar doen?
Bob zou daar veel foto's maken.
