A) Arend gaat zijn kamer opruimen.
Hij heeft veel te doen.
Eerst gaat hij zijn vieze kleren op een hoop gooien.
Dan gaat hij zijn kleren wassen in de wasmachine.
Hij gaat ook onder zijn bed opruimen.
Hij gaat veel speelgoed onder zijn bed vinden.
Hij gaat al zijn speelgoed in de kast leggen.
Uiteindelijk gaat hij zijn bureau opruimen.
En zijn huiswerk op zijn bureau leggen.
Hij denkt dat zijn moeder erg blij gaat zijn.
B) Ik ruimde mijn kamer op.
Ik had veel te doen.
Eerst gooide ik mijn vieze kleren op een hoop.
Daarna waste ik mijn kleren in de wasmachine.
Ik ruimde ook onder mijn bed op.
Ik vond veel speelgoed onder mijn bed.
Ik legde al het speelgoed in de kast.
Uiteindelijk ruimde ik mijn bureau op.
En legde mijn huiswerk op mijn bureau.
Ik dacht dat mijn moeder erg blij zou zijn.
Vragen:
Een : Arend gaat zijn kamer opruimen.
Wat gaat Arend doen?
Hij gaat zijn kamer opruimen.
Twee : Arend heeft veel te doen.
Heeft hij maar een paar dingen te doen?
Nee, hij heeft niet maar een paar dingen te doen.
Hij heeft veel te doen.
Drie : Eerst gaat hij zijn vieze kleren op een hoop gooien.
Wat gaat hij eerst doen?
Eerst gaat hij zijn vieze kleren op een hoop gooien.
Vier : Dan gaat hij zijn kleren wassen in de wasmachine.
Wat gaat hij dan doen?
Dan gaat hij zijn kleren wassen in de wasmachine.
Vijf : Arend gaat ook onder zijn bed opruimen.
Wat gaat Arend nog meer doen?
Arend gaat ook onder zijn bed opruimen.
Zes : Arend vond veel speelgoed onder zijn bed.
Wat vond Arend onder zijn bed?
Hij vond veel speelgoed onder zijn bed.
Zeven : Arend legde al het speelgoed in de kast.
Waar legde hij het speelgoed?
Hij legde al het speelgoed in de kast.
Acht : Uiteindelijk ruimde Arend zijn bureau op en legde hij zijn huiswerk erop.
Wat deed Arend als laatste?
Uiteindelijk ruimde Arend zijn bureau op en legde hij zijn huiswerk erop.
Negen : Arend dacht dat zijn moeder erg blij zou zijn.
Wat zou zijn moeder er volgens hem van vinden?
Arend dacht dat zijn moeder erg blij zou zijn.