×

We use cookies to help make LingQ better. By visiting the site, you agree to our cookie policy.

image

Dutchies to be, Common Dutch verbs #1 - Learn how to conjugate Dutch verbs with many example sentences!! (1)

Common Dutch verbs #1 - Learn how to conjugate Dutch verbs with many example sentences!! (1)

Hoe vaak douch jij?

Ga jij op vakantie?

Welke taal leer jij?

Ja, ik stel steeds ook vragen aan jullie (of aan jou). En als je wilt mag je straks in de reacties antwoord geven op die vragen.

Hallo allemaal, Dutchies to be!

Welkom bij deze video over "frequent Dutch verbs" deel 1.

Ja, veelvoorkomende Nederlandse werkwoorden.

Maar niet allemaal; een selectie. En daarom is dit deel 1.

In dit eerste deel laat ik jullie 20 veelvoorkomende (of frequente) Nederlandse werkwoorden zien.

En we gaan dan kijken naar een paar dingen die heel belangrijk zijn.

Nummer 1 is natuurlijk wat ze betekenen.

Dus we kijken in de context naar de betekenis van de werkwoorden.

Ten tweede kijken we hoe we de werkwoorden vervoegen.

Dus hoe maak je de juiste vorm van het werkwoord?

Nummer drie is dat we ook kort kijken naar wat er gebeurt met de spelling als je ze schrijft.

En als laatste kijken we ook naar de zinsstructuur.

De werkwoorden komen van de lijst die bij de "Dutch for beginners course" hoort.

Ja, hier zie je de lijst en ik heb een selectie gemaakt van werkwoorden van B tot en met M.

Ik ga sommige werkwoorden niet in deze video bespreken omdat ik soms al een aparte video heb gemaakt over sommige werkwoorden

- zoals HEBBEN en ZIJN, of BEDOELEN, BEGRIJPEN en BETEKENEN -

en andere werkwoorden heb ik nu ook overgeslagen omdat die iets moeilijker zijn

en die komen dan in de tweede of de derde video van deze "frequent Dutch verbs" serie.

Maar je kan natuurlijk ook alvast naar de "Dutch for beginners course" gaan

en hier Nederlands met mij leren en alvast oefenen met alle andere werkwoorden.

Nou, laten we dan beginnen!

Maar voordat we daarmee beginnen, wil ik kort de basisregels nog een keer herhalen hoe je een werkwoord in de tegenwoordige tijd kunt vervoegen.

Nou, in het Nederlands hebben wij soms het onderwerp (of het subject) van de zin in het enkelvoud: dat is één persoon (of ding/dier).

En soms in het meervoud: en dat zijn twee of meer personen of dingen of dieren.

Alles wat meervoud is, dus bijvoorbeeld JULLIE, WIJ en ZIJ (alles wat dus meer is dan één)

dat is altijd gewoon de infinitief van het werkwoord, dus het hele werkwoord.

Maar als het onderwerp één persoon is, of één ding/dier (dus enkelvoud), dan moeten we het werkwoord vervoegen.

Als het onderwerp IK is, dan krijgen we de "ik-vorm" (de stam)

en dat is bijna altijd de infinitief - EN.

Dat is de basisregel, want alle andere vormen in het enkelvoud - dus JIJ en JE, U, HIJ, ZIJ/ZE en HET

of bijvoorbeeld "het boek", "de kat"... bla bla bla bla bla...

Alles wat één is, dat krijgt altijd de ik-vorm + T.

Behalve als JIJ of JE achter het werkwoord komt, dan krijg je ook de ik-vorm.

Nou dat zijn de basisregels en nu gaan we kijken hoe dat dan is met deze 20 werkwoorden in zinnen.

Ja, ik wil beginnen met het werkwoord BEGINNEN.

Alle meervoudsvormen zijn gewoon het hele werkwoord, dus bijvoorbeeld:

"Wij beginnen vandaag om 9.00 uur met werken."

"En jullie? Hoe laat beginnen jullie met werken?"

Ja, ik stel steeds ook vragen aan jullie (of aan jou).

En als je wilt, mag je straks in de reacties antwoord geven op die vragen.

Oké, nu gaan we kijken naar IK:

"Ik begin vandaag om 7.00 uur met werken."

Ja, "ik begin".

Dus BEGINNEN min -EN maar ook min een extra N.

We eindigen nooit een woord met twee dezelfde letters!

Dus: "Ik begin om 13.00 uur met werken."

En dan: "Jij begint om 10.00 uur met werken."

Dat is stam + T.

"Begin jij om 10.00 uur met werken?"

Ja, dus als je hebt: "Jij begint om 10.00 uur",

dan heb je dus BEGINT met een T.

Maar als je een vraag maakt, dan gaan JIJ en BEGINT zo,

en BEGINT verliest nu de T, en dan krijg je dus:

"Begin jij vandaag om 10.00 uur met werken?"

Ja! Of bijvoorbeeld: "Hoe laat begin jij met werken?"

Ja, kijk ook geen T. "Hoe laat begin jij?"

Want JIJ of JE staat achter het werkwoord en dan heb je ook geen T!

Maar wel als je zegt U:

"Hoe laat begint u met werken?"

"Begint u om 10.00 uur met werken?"

U is de formele (beleefde) vorm van JIJ en JE.

En daar kun je meer over leren in deze video.

Werkwoord 2 is BESTELLEN.

"Ik zit in een café en ik bestel een kopje koffie."

Hier zie je ook weer: BESTELLEN heeft 2 LL, ja.

Dus voor de meervoudsvorm zeggen we:

"Wij bestellen een pizza."

"Die mensen, zij bestellen pasta."

"Wat bestellen jullie"

Ja, maar: "Ik bestel een kopje koffie."

Met 1 L, want we hebben nooit twee keer dezelfde letter.

"Wat bestelt u?" en "Wat bestel jij?"

"Bestel jij een kopje koffie?"

"Nee, jij bestelt een espresso."

"Bestelt u een kopje koffie?"

"U bestelt een espresso."

Ja en: "Max bestelt ook een espresso."

Werkwoord 3 is BETALEN. Ja, met geld betalen.

Nou het meervoud is weer BETALEN:

"Wij betalen voor de koffie."

Maar dan: "Ik betaal ook voor mijn koffie."

En kijk: de infinitief van BETALEN is met 1 A.

Maar nu voor de spelling voor IK is het met 2 AA: "ik betaal".

Waarom dat is, dat kun je zien in deze video.

Nu moet je het onthouden.

Het is een lange klank: "AA" (niet "A").

Dus niet: "Ik betal" (=fout).

Als je 1 A schrijft, krijg je: BETAL:

"Ik betal voor de koffie." (=fout) Nee!

Het is een lange klank, dus je schrijft 2 AA:

"Ik betaal voor de koffie."

"Jij betaalt voor de koffie."

En: "Eva betaalt voor de pizza."

"Betaal jij voor de koffie?"

"Betaalt Eva voor de pizza?"

Dat was BETALEN.

Dan gaan we nu naar BLIJVEN.

BLIJVEN.

"Ik blijf vandaag thuis."

Ik ga niet weg! Nee: "Ik blijf hier, ik blijf thuis."

Blijf....????

De infinitief (BLIJVEN) is met een V, maar waarom heeft nu de ik-vorm een F?

Dat is ook een spellingsregel, die kun je ook leren in deze video.

Ja, een V wordt vaak aan het eind van een woord een F.

We schrijven geen woorden met een V aan het einde.

Dus: "Mijn katten blijven binnen."

"Veggie blijft binnen."

"Blijf jij ook thuis vandaag?"

"Jij blijft thuis vandaag, toch?"

Kijk, je kan soms een vraag maken van een statement:

"Jij blijft thuis vandaag, toch?" met het woordje TOCH.

Dus zo stel je een vraag: "Jij blijft thuis vandaag, toch?"

Oké, dan DANSEN.

Ja DANSEN!

Nou, "Ik dans twee keer per week salsa en bachata."

"Dans jij ook?"

"Dansen jullie ook?"

"Elise danst ook salsa en bachata."

Ja!

Oké heel kort: je kan soms ook beginnen met iets anders op plek 1 en dat kan zijn de tijd.

Dus ik zei: "Ik dans twee keer per week salsa en bachata."

"Twee keer per week dans ik salsa en bachata."

Kijk, de tijd kan op de eerste plek en dan blijft het werkwoord altijd op de tweede plek.

Dit is ook heel belangrijk voor het Nederlands!

Dus net als wanneer je een vraag maakt zoals:

"Hoe vaak dans jij salsa en bachata?"

Wij zeggen dus nooit: "Hoe vaak jij danst salsa en bachata?" (=fout!)

DANS of DANST kan niet op plek 3, die moeten op plek 2!

Ik kan ook niet zeggen:

"Twee keer per week ik dans bachata en salsa" (=fout!)

Nee! Belangrijk is dat het vervoegde werkwoord op plek 2 blijft

en daar kun je meer over leren in deze video.

Dan het werkwoord DENKEN.

"Ik denk de hele dag aan jou."

Ja het is "denken AAN".

"Denk jij ook aan mij?"

En: "Mark denkt aan zijn vriendin."

Dan een leuke: DOUCHEN.

Klinkt grappig in het Engels, een beetje zoals "douche".

Want ik kan zeggen: "Ik douch elke dag."

Klinkt grappig toch? "Ik douch elke dag."

"Hoe vaak douch jij?"

"Jij doucht ook elke dag, toch?"

"Alex doucht maar vier keer per week."

MAAR betekent hier "only": "He only showers four times a week."

"Mijn katten douchen nooit."

Nee, die vinden water niet zo lekker, niet zo leuk!

Dan DRINKEN: "Ik drink een glas water."

"Het meisje drinkt limonade."

"En wat drink jij?" Of: "Wat drinkt u?"

"En wat drinken jullie?"

En naast DRINKEN heb je ook ETEN.

"Ik eet elke ochtend cruesli."

Oké, hier zie je weer: ETEN in de infinitief heeft 1 E:

"Wat eten jullie?" Met 1 E.

"Ik eet cruesli."

Dus niet: "Ik et cruesli." (=fout!) Het is een lange klank, dus 2 EE:

"Ik eet cruesli."

"Wat eet jij?"

"Marjan eet 's ochtends niets."

Hier zie je dat je steeds dezelfde vorm hebt voor IK en voor JIJ - voor of na het werkwoord - en voor "Marjan"

want EET eindigt op al een T en je krijgt dus geen extra T.

Dan GAAN.

GAAN is een werkwoord dat niet eindigt op -EN.

Eén van de weinige werkwoorden.

Dus dan haal je de laatste N - en hier een extra A - van het werkwoord af, als je de ik-vorm maakt.

Dus: "Ik ga volgende week op vakantie."

Dus met 1 A.

Maar voor de andere vormen is het weer met 2 AA:

"Veronica gaat naar haar werk" met 2 AA.

"Jij gaat op vakantie" of "Jij gaat naar jouw werk."

"Ga jij op vakantie?"

Ja!

Of: "Gaan jullie op vakantie?"

"Mijn vrienden gaan dit jaar naar België."

Dan HELPEN. "Ik help mijn broertje met zijn huiswerk."

"Help jij soms ook iemand met zijn of haar huiswerk?"

"Mijn ouders helpen mijn broertje ook vaak met zijn huiswerk."

HETEN.

"Hoi, ik heet Kim."

"Hoe heet jij?"

"Mijn katten heten Nala en Veggie."

Hier zie je weer: HETEN met 1 E, maar in het enkelvoud met 2 EE!

Dan HUREN.

"Ik huur een appartement."

"Wat voor woning huur jij?"

"Jij huurt een grote studio, toch?"

"Ingrid huurt een eengezinswoning."

"Wat voor huis huren jullie?"

HUREN is niet hetzelfde als KOPEN.

Dus bijvoorbeeld KOPEN: "Sommige mensen kopen een appartement."

"Ik huur een appartement, ik koop geen appartement."

Dus KOPEN is bijvoorbeeld:

"Ik koop een nieuwe broek."

"Sandra koopt twee jurkjes."

En jij? "Wat koop jij?"

"Wat koopt u?"

"Wat kopen jullie?"

Dan KOKEN:

"Ik kook niet elke avond."

"Anne kookt wel elke avond."

En jullie? "Koken jullie elke avond?"

Oké, dus net hadden we KOPEN:

"Ik koop een broek."

"Hoeveel kost die broek?"

"Die broek kost 89 euro."

Wow!

"En de jurkjes kosten 70 euro per stuk."

Ja, dus dat is KOSTEN.

"Hoeveel geld kost het?"

LEREN: "Ik leer Spaans."

"Anil leert Nederlands."

"Welke taal leer jij?"

"Welke taal leert u?"

"Welke taal leren jullie?"

Ja, nog 3, nog 3 werkwoorden.

We hebben dus LEREN. LEREN is een soort van STUDEREN.

En we hebben LEZEN. En LEZEN is een boek lezen.

"Ik lees een goed boek."

En hier zie je: LEZEN heeft een Z in de infinitief.

Dus: "Wat lezen jullie?"

Of: "Welk boek lezen jullie?" met een Z.

Maar we eindigen woorden nooit op een Z, dus voor de ik-vorm is het LEES met een S:

"Ik lees Honderd jaar eenzaamheid."

"Frank leest de krant", ook met ST.

Want het is de ik-vorm: LEES + T.

"En wat lees jij?",

of "Wat lezen jullie?",

of "Wat leest u?"

Dan LOPEN.

LOPEN.

"Ik loop naar het park."

"Elise loopt met de hond naar het park."

"En veel andere mensen lopen ook in het park."

Ja, oké. En de laatste is MISSEN.

"Ik mis soms mijn overleden opa."

Mijn opa leeft niet meer (hij is overleden/dood).

"Ik mis soms mijn overleden opa."

"En mijn oma mist ook mijn overleden opa, want dat was haar man."

"Mis jij ook iemand?", of "Mist u ook iemand?"

"Missen jullie iemand?"

Oké, nou dit waren 20 werkwoorden en dit was een lange video!

En als je dus een beginner bent en meer Nederlands wilt leren, dan kun je je aanmelden voor de "Dutch for beginners course".

En ik zal snel ook deel 2 maken met andere werkwoorden van de lijst, en die zijn dan van N tot Z, of die zijn iets moeilijker.

Voor nu, als je wilt, geef dus antwoord op de vragen die ik heb gesteld.

Learn languages from TV shows, movies, news, articles and more! Try LingQ for FREE