×

我们使用cookies帮助改善LingQ。通过浏览本网站,表示你同意我们的 cookie 政策.


image

Kruistocht in Spijkerbroek by Beckman Thea, 10 De Karwendel slaat toe

10 De Karwendel slaat toe

De Karwendel slaat toe

De volgende ochtend, bij het morgenkrieken, werd Dolf gewekt door fijne regendruppels op zijn gezicht. Hij vloog overeind en keek bezorgd naar de lucht. Die zat potdicht, terwijl de motregen het nog slapende kamp in dunne nevels hulde.

Spoedig ontstond overal beweging. Anselmus beende met grote passen van kampvuur naar kampvuur en wekte de kinderen. ‘Opstaan... opstaan! We vertrekken. Jeruzalem wacht!' Hij zal Genua bedoelen, dacht Dolf sceptisch.

Opbreken gebeurde snel, het was routine geworden. Binnen een half uur hadden zich grote groepen gevormd, elk met een erkende leider. Alle kinderen, uitgezonderd de kleintjes, droegen pakken met levensmiddelen op de rug en wat ze verder nog bezaten: lichte muziekinstrumenten, gereedschap, een extra hemd of een opgerolde strodeken. Dolf trok zijn windjack aan. De ritssluiting had hij al dagen geleden afgetornd, want die was toch kapot. Nu sloot de jas niet meer, maar hij was met warme schapenwol gevoerd en waterdicht; in de bergen zou hij er nog wel plezier van hebben.

Plotseling ontstond aan de rand van het kamp grote opschudding. Leonardo rende erheen, gevolgd door Dolf en Mariecke.

Daar stond Fredo, met achter hem zeker een achthonderd kinderen, groot en klein door elkaar. Dolf herkende vele ordebewakers, een paar jagers, vissers, zelfs leerlooiers.

Anselmus stond recht voor Fredo en zwaaide met de armen: ‘Je bent gek, Fredo, dat kun je niet doen. Daar in het Noorden is het enkel wildernis!' ‘Nee,' zei Fredo zelfbewust. ‘We gaan niet verder mee. Die wildernis daar kan nooit zo erg zijn als de bergen.' ‘Wat is er aan de hand?' vroeg Dolf.

Fredo wendde zich onmiddellijk tot de grote jongen.

‘We geloven er niet meer in - allang niet meer. Ik heb van boeren uit de omtrek gehoord dat er achter deze bergen helemaal geen zee ligt, maar laagland... De echte kruisvaarders hebben nooit deze route genomen. Dit is de weg naar Jeruzalem niet.' ‘Het is de gemakkelijkste weg naar Genua,' pleitte Anselmus, die niet graag achthonderd kinderen tegelijk zag uitvallen. En wat voor kinderen! Blonde geharde wezens, sterk en veerkrachtig.

‘Gaan jullie terug naar huis?' vroeg Dolf hoopvol.

Natuurlijk was het vaker voorgekomen dat kleine groepen kinderen de moed verloren en omkeerden. Of ze ooit hun tehuis weer bereikt hadden? Niemand kon het zeggen. Maar dit waren niet zomaar een paar kindertjes die de reis te ver vonden: dit waren er honderden! Dit was regelrechte muiterij...

Wat Dolf betrof keerden ze allemaal om. Wat hun in Genua ook te wachten stond, een wonder was het beslist niet. Hij bemoeide zich er nauwelijks mee, al deed het hem goed te zien dat deze kinderen in staat waren zelf een besluit te nemen en er pal achter te staan.

‘Waar willen jullie dan heen?' riep de monnik woedend. ‘In de wildernis zullen jullie ellendig omkomen.' ‘O nee,' zei Fredo kalm. ‘We weten hoe we voor onszelf moeten zorgen.' Dolf knikte.

‘In het noorden ligt het Beierse Woud,' zei hij. ‘En daarboven Bohemen. Dat zijn middengebergten, zwaar bebost. Ik vermoed dat er weinig mensen wonen. Als jullie daar een nederzetting stichten, moet het mogelijk zijn in leven te blijven.' ‘Welja, moedig hem maar aan,' snauwde Anselmus. ‘Fredo, hoe kun je je ordebewakers in de steek laten?' ‘Ze kunnen een andere aanvoerder kiezen,' meende Fredo. ‘De wilde dieren in de wouden zullen jullie verscheuren,' voorspelde Anselmus. ‘We hebben wapens.' Fredo wendde zich zonder meer af en wenkte zijn volgelingen. Het was een lange stoet die daar wegtrok, in tegenovergestelde richting. Dolf wuifde hen hartelijk na. Hij had vertrouwen in Fredo, de zoon van een verarmde ridder. De jongen was sterk, moedig en voorzichtig. Anselmus gromde, scheen iets tegen Dolf te willen zeggen, bedacht zich en liep kwaad weg.

Terugkerend naar hun eigen groep, vroeg Dolf aan Leonardo: ‘Was dat waar je het vannacht over had?' De student knikte.

‘Er broeide allang zoiets. Het vertrouwen in Nicolaas en Anselmus is geschokt.' Dolf stelde voor dat Leonardo het werk van Fredo zou overnemen. Eerst voelde de student daar niet veel voor.

‘Ik ben op weg naar Bologna, niet naar Genua of Jeruzalem,' zei hij. De zaak was dat hij geen ‘vaste' baan wilde hebben, uit angst dat die zijn heerlijke vrijheid zou aantasten. Maar Dolf, koppig als altijd, hield aan en ten slotte gaf Leonardo toe. Hij verzamelde de knokploegen, vertelde hun dat Fredo niet verder meeging en dat ze voortaan onder zijn, Leonardo's, bevel zouden staan. Ze juichten hem toe, want de kinderen waren dol op de student, vooral op zijn knots.

Nicolaas blies op een hoorn: tijd om te verzamelen. Ruim zevenduizend kinderen stelden zich op in lange rijen en trokken langs de beek op de bergmuren af, waar een brede kloof gaapte. Het pad liep recht de kloof in. Groep na groep verdween erin, zingend, hoopvol, Leonardo met een deel van zijn knokploeg in de voorhoede, Dolf met Mariecke en Frank in de achterhoede. De weg die zij volgden, was niet veel meer dan een ezelpad. Ze konden slechts met twee of drie naast elkaar lopen. Er kon nu geen sprake van zijn dat jagersgroepen werden uitgezonden. Vissen in de schuimende beek was uitgesloten. Het water leek zich steeds dieper in de rotsgrond te graven, terwijl het slingerende pad steeg. Bovendien wilde Dolf de kinderen zoveel mogelijk bijeenhouden, groten en kleintjes door elkaar, opdat de ouderen de hummels konden helpen bij het klauteren over rotsblokken en ervoor konden zorgen dat de kleintjes de bergzijde hielden en niet de buitenkant van het pad, zo hoog boven de brullende bergbeek, waar ze gemakkelijk konden uitglijden.

Intussen begon het harder te regenen. Het vee - twee ossen en drie schapen - veroorzaakte spoedig moeilijkheden. Twee uur nadat ze de kloof waren binnengetrokken, moest de eerste os worden afgemaakt, omdat hij een poot brak. Dolf had medelijden met het loeiende, hulpeloze dier dat zich ondanks zijn pijn verzette tegen de messen en bijlen waarmee de kinderen hem trachtten te doden. Eindelijk stierf zijn gebrul weg en konden ze met villen beginnen. Nicolaas stond er zwijgend bij, te trots om te erkennen dat hij ongelijk had gehad toen hij de vorige dag het slachten van de ossen voorkwam. De dode os werd in stukken gehakt en de pakken levensmiddelen werden er nog zwaarder door.

Ten slotte konden ze weer verder. Het dal werd nauwer, de beek nog woester. Het water sprong sissend en brullend over de rotsblokken, spoot schuimend omhoog als het zich in zijn loop belemmerd voelde, besproeide struiken en mos. Het pad was slecht onderhouden, dikwijls versperd door grote stenen die van de hellingen waren gerold. Soms konden de voorste kinderen die stenen opzijduwen, zodat ze met een plons in de beek stortten. Soms echter waren de steenblokken zo groot als een kast en moesten ze eroverheen klauteren. Nog altijd waren er honderden kinderen die op blote voeten liepen en slecht gekleed waren. Ze huiverden onder de onophoudelijke regenbuien. Het pad bleef stijgen, en het was vooral dit omhoog gaan in een zeer laag tempo dat aan hun krachten knaagde. Om de haverklap stond de hele karavaan stil, omdat ze vooraan weer op een obstakel waren gestuit dat uit de weg moest worden geruimd. Zij die verder achteraan kwamen, werden ongeduldig, drongen op, wilden weten wat er nu weer aan de hand was. Telkens gleden kinderen uit en bezeerden zich aan puntige stenen, aan doornstruiken of ruige takken. Ze haalden hun handen en benen open, soms hun gezicht. De stoet was vele kilometers lang en de leiders konden onmogelijk overal tegelijk zijn. Leonardo, helemaal vooraan, had geen flauw idee van wat er achter hem gebeurde. Dikwijls moest hij zijn knots als hefboom gebruiken om rotsblokken van het pad te wippen. Willem, een stevige jongen met een bijl, hakte overhangende takken weg. Achter de voorhoede kwamen kinderen en nog eens kinderen en nog meer kinderen, flinken en dommen, sterken en zwakken, jongens en meisjes, opgewekt of huilend - maar ze hielpen elkaar, spraken elkaar moed in, wezen elkaar op watervallen aan de overzijde van de kloof, op gevaarlijke losse stenen, op uitsteeksels en blootgewoelde wortels.

Nicolaas, Anselmus en Johannis bevonden zich ongeveer in het midden en spoorden de kindertjes voortdurend ertoe aan op te schieten. ‘Voordat de avond valt, moeten we uit de kloof zijn,' riep Anselmus steeds. ‘Voortmaken, kinderen, we kunnen hier niet de nacht doorbrengen.' Dat begrepen de kinderen ook wel zonder dat hij het herhaalde. Ze wisten alleen niet hoe lang deze kloof zou zijn. Voorlopig was het einde niet te zien. Hoe verder ze kwamen, hoe hoger de bergen rondom hen schenen te worden. En het pad bleef stijgen.

's Middags was er halverwege de stoet een groot gat gevallen. Daar leidde Nicolaas de laatste witte os en het beest had de grootste moeite om vooruit te komen. Een paar jongens en meisjes dreven hem voort met stokken. De os loeide angstig en weigerde telkens verder te gaan. De schapen waren gewilliger dan de os, maar door honger gedreven stonden ze telkens stil om aan de bladeren van struiken te knabbelen. De kloof benauwde Dolf. In zijn eeuw liep hier een goede asfaltweg doorheen, uitgehakt in de bergwanden en hoog boven de beek. Nu was er alleen dit moeilijk begaanbare geitenpad, dat zich om elk rotsachtig uitsteeksel slingerde en soms geheel dreigde te verdwijnen onder bergstortingen die gedurende de winter hadden plaatsgevonden.

De bergen waren angstwekkend steil. Aan de onderzijde waren zij begroeid met wilde struiken, hier en daar een boom, maar hogerop zag je de naakte rots, met scheuren, spleten en smalle watervalletjes. Ze ontmoetten geen mens. Nu en dan zag Dolf hoog op de bergkammen dieren bewegen. Dat moeten gemzen zijn, dacht hij verrast. Boven het nauwe dal cirkelden roofvogels, zo groot als hij ze nooit eerder had gezien. Steenarenden? vroeg hij zich af, denkend aan plaatjes uit vroegere boeken. In de twintigste eeuw waren de arenden bijna uitgeroeid, maar in déze tijd waren ze de heersers van de Alpen.

Carolus kon het niet laten. Hij schoot een pijl op de vogels af, maar die kwam nog niet halverwege en viel machteloos in de beek. ‘Spaar je pijlen,' zei Dolf. ‘We zullen ze nodig hebben.' Het pak met tien pond voedsel op zijn rug woog zwaar. Hij hoopte dat zijn schoenen het deze tocht zouden uithouden. Naast hem trippelde Mariecke. Het pak op haar rug was lichter en bevatte vijf pond koeken. Dolf had ervoor gezorgd dat ze laarsjes van hertenleer kreeg en de sjaal van ruwe schapenwol stond haar erg goed. Ze scheen weinig last te hebben van de regen en de kille wind die door de kloof trok. Licht sprong ze over de keien, handig klauterde ze over de versperringen. Ze scheen geen angst meer te kennen en de hele tocht door de kloof als een vrolijk avontuur te beschouwen. Soms wees ze opgetogen naar een bijzonder woeste rotsformatie, naar een schuimende waterval, naar de nieuwsgierige gemzen die trillend van spanning vanuit de hoogte op het kinderleger neerkeken.

Het viel Dolf op dat Mariecke er een stuk beter uitzag dan enkele weken geleden. Niet meer zo broodmager. Haar gezichtje was ronder geworden, met frisse rode wangen, haar lichtbruine haar krulde en haar grijze ogen schitterden vrolijk. Ze was niet de enige wie het langdurig verblijf in de buitenlucht goed had gedaan. Dolf had vele van de arme verschoppelingen in de laatste weken als het ware zien opbloeien. Ze werden harder, taaier, vooral steviger. Het eiwitrijke voedsel had hun krachten geschonken die zij nooit bezeten hadden, de ongemakken hadden hun spieren gestaald, het verlangen naar Jeruzalem hield hun moreel hoog.

Toch was voor vele kinderen de tocht door de kloof een kwelling. Opgegroeid in het laagland of tussen zacht glooiende heuvels, lieten ze zich schrik aanjagen door de onverbiddelijke bergmuren. Ze wezen angstig naar de cirkelende roofvogels boven hun hoofd. Ze gilden wanneer zware stenen in de beek werden gewipt en met geweld in het water plonsden. Waar ze ook keken zagen ze bergmuren, ontoegankelijk, onbeklimbaar en ijzingwekkend hoog.

Hoevelen van hen vielen in een onbewaakt ogenblik in de razende beek en kwamen jammerlijk om? Hoevelen werden er bedolven toen de achterhoede werd overvallen door een steenlawine, die plotseling van de doorweekte helling schoof, het pad bedolf, op geen vijftig meter van Dolf en Mariecke? Met een paar stevige helpers begonnen ze onmiddellijk te graven en wisten vier kinderen uit de aardhopen te halen, levend en wel, zij het enigszins gehavend. Na lang zoeken vonden ze nog een kind, maar dat was al dood. Lagen er nog meer onder? Ze misten de werktuigen om de steenblokken, de dikke laag modder en zware afgebroken takken opzij te schuiven. Wie er zich nog onder mocht bevinden, voor hem of haar zou toch elke hulp te laat komen. Dolf en Dom Thaddeus, die was komen toesnellen, hielden het graven nog het langst vol. Eindelijk gaven ze het op. Mismoedig kropen de anderen over de versperring heen en zetten hun tocht voort, nog steeds omhoog, in een gedrukte stemming. Dom Thaddeus bleef even achter om te bidden en een kruis van takken op de instorting te plaatsen. Spoedig daarna haalde hij de kinderen weer in.

De kloof was misschien tien kilometer lang. Maar ze hadden er een hele, lange dag voor nodig om er met het kinderleger doorheen te trekken. Toen kwamen ze tot hun opluchting in een breed dal, waar ze meteen hun kamp opsloegen. Uitgeput, ontmoedigd.

De grote bergweide waar ze zich bevonden, bood ruimte genoeg. De Alpen weken hier terug, nog altijd griezelig hoog en naar het zuiden toe steeds hoger wordend, maar hun hellingen waren minder steil en bedekt met wouden. Toen Dolf met de achterhoede van het kinderleger eindelijk uit de kloof kwam, zag hij op de weide de vuren al branden. De tent van Nicolaas stond ook al.

Uit vrees dat het verse vlees van de verongelukte os zou bederven, gaf Dolf de kookploegen bevel er onmiddellijk grote potten soep van te koken. Maar de kinderen waren nauwelijks meer in beweging te krijgen. Al hun energie was verdwenen in de verschrikkelijk kloof. Zonder eten, zonder zich om iets anders te bekommeren dan om het verlangen naar rust, waren velen neergevallen en probeerden te slapen. Dolf en Leonardo, hoewel ook behoorlijk moe na die vreselijke dag, deden wat ze konden om iets van orde te scheppen. Wie nog op zijn benen kon staan, werd overeind gesjord en aan het werk gezet. Menig kind moest gedwongen worden nog te eten.

‘Ze moeten, of ze willen of niet!' schreeuwde Dolf zijn helpers toe. Uitgeputte kleintjes werden hardhandig wakker geschud en kregen soep ingegoten, stukken halfgaar vlees in de mond gepropt. Ze hadden zelfs niet de fut om zich te verzetten. Hilde trok met de ziekenploeg langs de kampvuren, verbond gewonde armen en benen, deelde kruidenthee uit aan hoestende kinderen. Maar de duisternis viel al in.

Met een fakkel in de hand inspecteerde Dolf de bewakers en wat hij zag, verontrustte hem. Velen die de eerste uren van de nacht wachtdienst hadden, waren in slaap gevallen en vergaten op de vuren te letten die aan de buitenzijden van het kamp de wilde dieren op een afstand moesten houden. De kinderen waren gewoon te moe om hun dagelijkse plichten na te komen, de vuren te onderhouden en elkaar af te lossen. Nu de zomer half voorbij was, werd het om een uur of acht al schemerig. Maar ruim zevenduizend kinderen zonder bewaking laten - dat was de goden verzoeken! Dolf rende rond, schudde aan armen en benen, trok jongens en meisjes overeind en snauwde ze af.

‘Wie heeft de eerste wacht? Waarom slapen jullie?' Zijn instinct, gescherpt in de weken van buitenleven, vertelde hem dat dit dal gevaarlijk was. Uit de met wouden bedekte bergflanken stegen ijzingwekkende geluiden op. In de verte huilden wolven die bezig waren zich te verzamelen voor de nachtelijke rooftocht. Uit de wouden klonk het gekrijs van wilde katten, van lynxen, van vogels die in hun slaap verrast werden door een marter. De nacht en de meedogenloze natuur sloegen toe. Alleen de sterken, de slimmen en zij die waakzaam waren, konden in deze wereld overleven. Gold dat niet evenzeer voor de argeloze kindertjes die Dolf onder zijn hoede had? Want zover was het intussen wel gekomen: hij voelde zich volledig verantwoordelijk voor het kinderleger. Elk ongeval, elke dode rekende hij zich aan.

En deze dag had hij zijn portie gehad. De moeizame kilometers door de kloof had hij afgelegd met slechts één gedachte: Ik moet ze er allemaal veilig doorheen krijgen. Maar hij had gefaald. Voor zijn ogen had hij een kind in de beek zien storten, door het water zien meesleuren en te pletter zien slaan tegen de rotsblokken in de bedding. Twee uur lang had hij als een bezetene met zijn handen en een stok in de instorting staan graven om er ten slotte een dood kind uit te halen. Hoeveel er nog onder lagen, kon hij niet raden - hij wist alleen dat ze verloren waren. Hij had huilende kinderen over versperringen geholpen en een os zien sterven. Hij had een slangenbeet uitgezogen, niet zeker wetend of het een giftige slang was geweest die het kind had aangevallen. En waar was dat joch nu? Hij had gevallen kinderen op zijn rug gedragen, weer neergezet en andere kinderen opgeraapt. Hadden ze allemaal het einde van de kloof gehaald? Was er niet één ongemerkt achtergebleven? Hij had het niet kunnen bijhouden. Vijftig, misschien honderd kinderen kende hij bij naam en van gezicht. De duizenden anderen waren gewoon kinderen, toevertrouwd aan zijn zorg. Hij kon ze niet uit elkaar houden, het waren er te veel.

De chaos in het kamp ontstelde hem. De nacht dreigde. Nog altijd was de lucht bewolkt, al regende het niet meer, en het was aardedonker. Het dal ritselde van verborgen leven, van heimelijke gevaren. Hoog oplaaiend vuur zou wilde dieren op een afstand houden, maar de vuren doofden. De vermoeide sprokkelaars hadden maar net genoeg hout bijeengegaard om het voedsel erop te kunnen bereiden. De horden wolven, aangelokt door de geuren van gekookt vlees en afgekloven botten, zwierven in een wijde boog rond het kamp. Soms kon Dolf hun ogen zien oplichten wanneer ze dichterbij kwamen. Strompelend door het kamp hoorde hij een kind gillen, maar voordat hij de plaats had bereikt was het weer stil geworden. Wat was er gebeurd?

Soms suisde een pijl door de lucht, afgeschoten door een van de wachters. Eenmaal hoorde Dolf een getroffen dier jankend wegvluchten. Maar de wakers waren niet talrijk genoeg, ze vielen in slaap of werden niet afgelost. Vermoeidheid en wanhoop begonnen aan Dolfs krachten te knagen. Hij had Mariecke en een aantal kleine kinderen veilig in het midden ondergebracht, niet ver van de tent. En hij wist dat Leonardo niet sliep, maar net als hij deed wat hij kon om de veiligheid te waarborgen. Hij kwam Peter, Frank, Willem en Bertho tegen, ook voorzien van brandende toortsen en met pijlkokers op de rug.

Het zijn altijd dezelfden op wie je kunt rekenen, dacht hij vaag. Wat dat betreft zouden de mensen nooit veranderen - in Dolfs eeuw was het nog precies zo.

En waar was Nicolaas? Die sliep natuurlijk veilig in de tent, omringd door priesters en baronskinderen. Nicolaas vertrouwde op God en was gerust. Dolf kon dat niet - zijn ongeloof zat te diep. Hij was een realist - opgevoed met waarschuwingen:

‘Wees voorzichtig met oversteken...', ‘Ga nooit met vreemde mensen mee, wat ze je ook beloven...' ‘Loop niet onder een hijskraan door...' ‘Raak geen elektriciteitsdraden aan...' Enzovoort. Duizenden waarschuwingen voor gevaren waren in zijn hersens gebrand en hielden hem nu wakker.

Overal stuitte hij op half afgekloven botten met stukken vlees er nog aan. Overal slingerden de pakken gedroogd voedsel. Begrepen de domoren niet dat ze op voedsel uitermate zuinig moesten zijn, dat straks hun leven ervan afhing? Blijkbaar hadden de uitgeputte kinderen hun pakken afgeworpen en waren ze meteen daarna op de grond gezonken, niet in staat nog iets te doen... Zuchtend verzamelde Dolf de bagage, stapelde de pakken op, zette er een geeuwende jongen bij die de wacht moest houden. Maar die jongen zou ook wel weer in slaap vallen, zodra Dolf zich had afgewend. Er viel niet te vechten tegen zoveel moeheid.

De wolven lieten zich niet meer zien. Blijkbaar hadden de pijlen in hun richting en de vlammende toortsen hen verjaagd. Toch kon Dolf het gevoel dat er groot gevaar dreigde, niet van zich afzetten. Hij wist niet wat het was dat hun boven het hoofd hing, maar hij voelde dat er iets broeide waarop niemand rekende, waartegen je je ook nauwelijks kon beschermen.

‘Ga slapen, mijn zoon. God waakt over ons.' Wie zei dat? Dom Thaddeus natuurlijk, die ook nooit in de tent sliep en zich evenzeer verantwoordelijk voelde als Dolf. Alleen had de monnik meer vertrouwen in de Voorzienigheid en maakte zich daarom minder zenuwachtig. Maar hoe kon de man zo gerust zijn? Ook Thaddeus moest die dag kinderen in de beek hebben zien vallen. Hij stond erbij toen Dolf het dode kind onder de bergstorting uit haalde. Hij had gewonden verbonden, een uit de kom geschoten arm gezet! Niemand beter dan Dom Thaddeus wist dat God het waken aan de kinderen zelf overliet.

‘Die verwenste monnik met zijn vroomheid,' foeterde Dolf in stilte. Hij wist dat hij onredelijk was, maar wie wordt niet onrechtvaardig als hij oververmoeid is? Zonder het te beseffen was hij weer bij zijn eigen kampvuurtje aangeland, waar Mariecke een arm naar hem uitstrekte.

‘Rudolf...' Hij viel neer en legde zijn hoofd tegen haar knieën. Een kleine, gebruinde hand streelde zijn voorhoofd. Toen sliep hij als een blok.


10 De Karwendel slaat toe 10 Die Karwendelstreiks 10 Τα χτυπήματα του Karwendel 10 The Karwendel strikes 10 Las huelgas de Karwendel 10 Les grèves de Karwendel 10 Karwendel grevleri

De Karwendel slaat toe The Karwendel strikes

De volgende ochtend, bij het morgenkrieken, werd Dolf gewekt door fijne regendruppels op zijn gezicht. The next morning, at the crack of dawn, Dolf was awakened by fine raindrops on his face. Hij vloog overeind en keek bezorgd naar de lucht. He flew upright and looked worriedly at the sky. Die zat potdicht, terwijl de motregen het nog slapende kamp in dunne nevels hulde. It was jammed shut, while the drizzle shrouded the still sleeping camp in thin mists.

Spoedig ontstond overal beweging. Anselmus beende met grote passen van kampvuur naar kampvuur en wekte de kinderen. Anselmus trotted with great strides from campfire to campfire, waking the children. ‘Opstaan... opstaan! We vertrekken. We leave. Jeruzalem wacht!' Jerusalem is waiting! Hij zal Genua bedoelen, dacht Dolf sceptisch. He will mean Genoa, Dolf thought skeptically.

Opbreken gebeurde snel, het was routine geworden. Breaking up happened quickly; it had become routine. Binnen een half uur hadden zich grote groepen gevormd, elk met een erkende leider. Alle kinderen, uitgezonderd de kleintjes, droegen pakken met levensmiddelen op de rug en wat ze verder nog bezaten: lichte muziekinstrumenten, gereedschap, een extra hemd of een opgerolde strodeken. All the children, except the little ones, carried packs of food on their backs and whatever else they owned: light musical instruments, tools, an extra shirt or a rolled-up straw blanket. Dolf trok zijn windjack aan. Dolf put on his windbreaker. De ritssluiting had hij al dagen geleden afgetornd, want die was toch kapot. He had torn off the zipper days ago, because it was broken anyway. Nu sloot de jas niet meer, maar hij was met warme schapenwol gevoerd en waterdicht; in de bergen zou hij er nog wel plezier van hebben. Now the coat did not close, but it was lined with warm sheep's wool and waterproof; in the mountains he would still enjoy it.

Plotseling ontstond aan de rand van het kamp grote opschudding. Leonardo rende erheen, gevolgd door Dolf en Mariecke. Leonardo ran over, followed by Dolf and Mariecke.

Daar stond Fredo, met achter hem zeker een achthonderd kinderen, groot en klein door elkaar. There stood Fredo, with behind him at least eight hundred children, large and small mixed together. Dolf herkende vele ordebewakers, een paar jagers, vissers, zelfs leerlooiers. Dolf recognized many orderlies, a few hunters, fishermen, even tanners.

Anselmus stond recht voor Fredo en zwaaide met de armen: ‘Je bent gek, Fredo, dat kun je niet doen. Anselmus stood right in front of Fredo and waved his arms, "You're crazy, Fredo, you can't do that. Daar in het Noorden is het enkel wildernis!' Up there in the North it's just wilderness! ‘Nee,' zei Fredo zelfbewust. 'No,' Fredo said self-consciously. ‘We gaan niet verder mee. 'We are not going any further with it. Die wildernis daar kan nooit zo erg zijn als de bergen.' That wilderness there can never be as bad as the mountains.' ‘Wat is er aan de hand?' "What's going on? vroeg Dolf. Dolf asked.

Fredo wendde zich onmiddellijk tot de grote jongen. Fredo immediately turned to the big boy.

‘We geloven er niet meer in - allang niet meer. Wir glauben nicht mehr daran - schon seit langem nicht mehr. 'We don't believe in it anymore - not for a long time. Ik heb van boeren uit de omtrek gehoord dat er achter deze bergen helemaal geen zee ligt, maar laagland... De echte kruisvaarders hebben nooit deze route genomen. Dit is de weg naar Jeruzalem niet.' This is not the road to Jerusalem. ‘Het is de gemakkelijkste weg naar Genua,' pleitte Anselmus, die niet graag achthonderd kinderen tegelijk zag uitvallen. 'It's the easiest way to Genoa,' pleaded Anselmus, who was reluctant to see eight hundred children drop out at once. En wat voor kinderen! And what children! Blonde geharde wezens, sterk en veerkrachtig. Blonde hardened creatures, strong and resilient.

‘Gaan jullie terug naar huis?' "Are you guys going back home? vroeg Dolf hoopvol. Dolf asked hopefully.

Natuurlijk was het vaker voorgekomen dat kleine groepen kinderen de moed verloren en omkeerden. Of course, it was more common for small groups of children to lose heart and turn around. Of ze ooit hun tehuis weer bereikt hadden? Whether they had ever reached their home again? Niemand kon het zeggen. No one could tell. Maar dit waren niet zomaar een paar kindertjes die de reis te ver vonden: dit waren er honderden! But these were not just a few little kids who thought the trip was too far: these were hundreds! Dit was regelrechte muiterij... This was outright mutiny....

Wat Dolf betrof keerden ze allemaal om. As for Dolf, they all turned around. Wat hun in Genua ook te wachten stond, een wonder was het beslist niet. Whatever awaited them in Genoa was definitely not a miracle. Hij bemoeide zich er nauwelijks mee, al deed het hem goed te zien dat deze kinderen in staat waren zelf een besluit te nemen en er pal achter te staan. He hardly interfered, although it pleased him to see that these children were capable of making their own decisions and standing firmly behind them.

‘Waar willen jullie dan heen?' riep de monnik woedend. ‘In de wildernis zullen jullie ellendig omkomen.' "In the wilderness you will perish miserably. ‘O nee,' zei Fredo kalm. 'Oh no,' Fredo said calmly. ‘We weten hoe we voor onszelf moeten zorgen.' 'We know how to take care of ourselves.' Dolf knikte. Dolf nodded.

‘In het noorden ligt het Beierse Woud,' zei hij. 'To the north is the Bavarian Forest,' he said. ‘En daarboven Bohemen. 'And up there Bohemia. Dat zijn middengebergten, zwaar bebost. These are middle mountains, heavily forested. Ik vermoed dat er weinig mensen wonen. I suspect few people live there. Als jullie daar een nederzetting stichten, moet het mogelijk zijn in leven te blijven.' If you establish a settlement there, it should be possible to stay alive. ‘Welja, moedig hem maar aan,' snauwde Anselmus. 'Well, encourage him,' snarled Anselmus. ‘Fredo, hoe kun je je ordebewakers in de steek laten?' 'Fredo, how can you abandon your orderlies?' ‘Ze kunnen een andere aanvoerder kiezen,' meende Fredo. 'They can choose another captain,' Fredo mused. ‘De wilde dieren in de wouden zullen jullie verscheuren,' voorspelde Anselmus. 'The wild animals in the forests will tear you apart,' Anselmus predicted. ‘We hebben wapens.' 'We have weapons.' Fredo wendde zich zonder meer af en wenkte zijn volgelingen. Fredo plainly turned away and beckoned to his followers. Het was een lange stoet die daar wegtrok, in tegenovergestelde richting. It was a long procession moving away from there, in the opposite direction. Dolf wuifde hen hartelijk na. Dolf waved warmly after them. Hij had vertrouwen in Fredo, de zoon van een verarmde ridder. He had faith in Fredo, the son of an impoverished knight. De jongen was sterk, moedig en voorzichtig. The boy was strong, courageous and cautious. Anselmus gromde, scheen iets tegen Dolf te willen zeggen, bedacht zich en liep kwaad weg. Anselmus chuckled, seemed to want to say something to Dolf, then changed his mind and walked away angrily.

Terugkerend naar hun eigen groep, vroeg Dolf aan Leonardo: ‘Was dat waar je het vannacht over had?' Returning to their own group, Dolf asked Leonardo, "Was that what you were talking about last night? De student knikte.

‘Er broeide allang zoiets. 'Something like that was brewing for a long time. Het vertrouwen in Nicolaas en Anselmus is geschokt.' Confidence in Nicholas and Anselmus is shaken. Dolf stelde voor dat Leonardo het werk van Fredo zou overnemen. Eerst voelde de student daar niet veel voor. At first, the student didn't feel much like it.

‘Ik ben op weg naar Bologna, niet naar Genua of Jeruzalem,' zei hij. De zaak was dat hij geen ‘vaste' baan wilde hebben, uit angst dat die zijn heerlijke vrijheid zou aantasten. Das Problem war, dass er keinen "festen" Arbeitsplatz haben wollte, weil er befürchtete, dass dies seine wunderbare Freiheit beeinträchtigen würde. The issue was that he did not want a "permanent" job, for fear that it would affect his wonderful freedom. Maar Dolf, koppig als altijd, hield aan en ten slotte gaf Leonardo toe. Aber Dolf, stur wie immer, blieb hartnäckig, und schließlich gab Leonardo nach. But Dolf, stubborn as ever, persisted and finally Leonardo gave in. Hij verzamelde de knokploegen, vertelde hun dat Fredo niet verder meeging en dat ze voortaan onder zijn, Leonardo's, bevel zouden staan. Er versammelte die Schläger und teilte ihnen mit, dass Fredo nicht weitergehen würde und dass sie von nun an unter seinem, Leonardos, Kommando stehen würden. He gathered the knuckleheads together, told them that Fredo was not going any further and that from now on they would be under his, Leonardo's, command. Ze juichten hem toe, want de kinderen waren dol op de student, vooral op zijn knots.

Nicolaas blies op een hoorn: tijd om te verzamelen. Ruim zevenduizend kinderen stelden zich op in lange rijen en trokken langs de beek op de bergmuren af, waar een brede kloof gaapte. Über siebentausend Kinder reihten sich in langen Reihen auf und marschierten entlang des Baches in Richtung der Bergwände, wo sich eine breite Schlucht auftat. Over seven thousand children lined up in long rows and marched along the stream toward the mountain walls, where a wide gorge yawned. Het pad liep recht de kloof in. Der Weg führte direkt in die Schlucht. The path ran straight into the gorge. Groep na groep verdween erin, zingend, hoopvol, Leonardo met een deel van zijn knokploeg in de voorhoede, Dolf met Mariecke en Frank in de achterhoede. De weg die zij volgden, was niet veel meer dan een ezelpad. Die Straße, der sie folgten, war kaum mehr als ein Eselspfad. The road they followed was little more than a donkey trail. Ze konden slechts met twee of drie naast elkaar lopen. Sie konnten nur zu zweit oder zu dritt nebeneinander gehen. Er kon nu geen sprake van zijn dat jagersgroepen werden uitgezonden. There could now be no question of hunter groups being sent out. Vissen in de schuimende beek was uitgesloten. Fishing in the foaming stream was out of the question. Het water leek zich steeds dieper in de rotsgrond te graven, terwijl het slingerende pad steeg. Das Wasser schien sich immer tiefer in den felsigen Boden zu graben, während der gewundene Pfad anstieg. The water seemed to burrow deeper and deeper into the rocky soil as the winding path rose. Bovendien wilde Dolf de kinderen zoveel mogelijk bijeenhouden, groten en kleintjes door elkaar, opdat de ouderen de hummels konden helpen bij het klauteren over rotsblokken en ervoor konden zorgen dat de kleintjes de bergzijde hielden en niet de buitenkant van het pad, zo hoog boven de brullende bergbeek, waar ze gemakkelijk konden uitglijden. Außerdem wollte Dolf die Kinder so weit wie möglich zusammenhalten, die Großen und die Kleinen gemischt, damit die Älteren den Kleinen beim Klettern über die Felsbrocken helfen und darauf achten konnten, dass die Kleinen auf der Bergseite blieben und nicht auf der Außenseite des Weges, so hoch über dem tosenden Bergbach, wo sie leicht ausrutschen konnten.

Intussen begon het harder te regenen. Het vee - twee ossen en drie schapen - veroorzaakte spoedig moeilijkheden. The livestock - two oxen and three sheep - soon caused trouble. Twee uur nadat ze de kloof waren binnengetrokken, moest de eerste os worden afgemaakt, omdat hij een poot brak. Zwei Stunden nachdem sie die Schlucht betreten hatten, musste der erste Ochse eingeschläfert werden, weil er sich ein Bein gebrochen hatte. Dolf had medelijden met het loeiende, hulpeloze dier dat zich ondanks zijn pijn verzette tegen de messen en bijlen waarmee de kinderen hem trachtten te doden. Dolf hatte Mitleid mit dem brüllenden, hilflosen Tier, das sich trotz seiner Schmerzen gegen die Messer und Äxte wehrte, mit denen die Kinder versuchten, es zu töten. Dolf felt sorry for the bellowing, helpless animal that, despite its pain, resisted the knives and axes with which the children tried to kill it. Eindelijk stierf zijn gebrul weg en konden ze met villen beginnen. Endlich verstummte sein Gebrüll und sie konnten mit dem Häuten beginnen. Finally his roar died away and they could begin skinning. Nicolaas stond er zwijgend bij, te trots om te erkennen dat hij ongelijk had gehad toen hij de vorige dag het slachten van de ossen voorkwam. Nicholas schwieg, zu stolz, um zuzugeben, dass er sich geirrt hatte, als er am Vortag die Schlachtung der Ochsen verhinderte. Nicholas stood silently by, too proud to acknowledge that he had been wrong when he prevented the slaughter of the oxen the previous day. De dode os werd in stukken gehakt en de pakken levensmiddelen werden er nog zwaarder door. The dead ox was dismembered and the packs of foodstuffs became even heavier.

Ten slotte konden ze weer verder. Schließlich konnten sie wieder weiterziehen. Het dal werd nauwer, de beek nog woester. Het water sprong sissend en brullend over de rotsblokken, spoot schuimend omhoog als het zich in zijn loop belemmerd voelde, besproeide struiken en mos. Das Wasser zischte und rauschte über die Felsen, schäumte auf, wenn es sich in seinem Lauf behindert fühlte, und bespritzte Büsche und Moos. The water hissed and roared over the boulders, foaming up when it felt impeded in its course, spraying bushes and moss. Het pad was slecht onderhouden, dikwijls versperd door grote stenen die van de hellingen waren gerold. Der Weg war schlecht gepflegt und oft durch große Steine blockiert, die die Hänge hinuntergerollt waren. Soms konden de voorste kinderen die stenen opzijduwen, zodat ze met een plons in de beek stortten. Manchmal gelang es den vorderen Kindern, diese Steine zur Seite zu schieben, so dass sie mit einem Platschen in den Bach stürzten. Sometimes the front children were able to push those stones aside so that they plunged into the stream with a splash. Soms echter waren de steenblokken zo groot als een kast en moesten ze eroverheen klauteren. Manchmal waren die Steinblöcke jedoch so groß wie ein Schrank und sie mussten über sie klettern. Sometimes, however, the stone blocks were as big as a closet and they had to scramble over them. Nog altijd waren er honderden kinderen die op blote voeten liepen en slecht gekleed waren. Es gab immer noch Hunderte von Kindern, die barfuß und schlecht gekleidet waren. Ze huiverden onder de onophoudelijke regenbuien. Sie zitterten unter dem unaufhörlichen Regen. Het pad bleef stijgen, en het was vooral dit omhoog gaan in een zeer laag tempo dat aan hun krachten knaagde. Der Weg führte weiter bergauf, und es war vor allem dieses langsame Vorankommen, das an ihren Kräften nagte. The path continued to climb, and it was mostly this going up at a very slow pace that gnawed at their strength. Om de haverklap stond de hele karavaan stil, omdat ze vooraan weer op een obstakel waren gestuit dat uit de weg moest worden geruimd. Immer wieder kam die ganze Karawane zum Stillstand, weil sie vorne auf ein anderes Hindernis gestoßen war, das es zu überwinden galt. Zij die verder achteraan kwamen, werden ongeduldig, drongen op, wilden weten wat er nu weer aan de hand was. Telkens gleden kinderen uit en bezeerden zich aan puntige stenen, aan doornstruiken of ruige takken. Jedes Mal rutschten die Kinder aus und verletzten sich an spitzen Steinen, dornigen Sträuchern oder rauen Ästen. Ze haalden hun handen en benen open, soms hun gezicht. Sie rissen ihre Hände und Beine, manchmal auch ihr Gesicht auf. They pulled open their hands and legs, sometimes their faces. De stoet was vele kilometers lang en de leiders konden onmogelijk overal tegelijk zijn. The procession was many miles long and the leaders could not possibly be everywhere at once. Leonardo, helemaal vooraan, had geen flauw idee van wat er achter hem gebeurde. Leonardo, der ganz vorne stand, hatte keine Ahnung, was hinter ihm geschah. Dikwijls moest hij zijn knots als hefboom gebruiken om rotsblokken van het pad te wippen. Oft musste er seinen Streitkolben als Hebel benutzen, um Felsbrocken vom Weg zu kippen. Willem, een stevige jongen met een bijl, hakte overhangende takken weg. William, a sturdy guy with an axe, chopped away overhanging branches. Achter de voorhoede kwamen kinderen en nog eens kinderen en nog meer kinderen, flinken en dommen, sterken en zwakken, jongens en meisjes, opgewekt of huilend - maar ze hielpen elkaar, spraken elkaar moed in, wezen elkaar op watervallen aan de overzijde van de kloof, op gevaarlijke losse stenen, op uitsteeksels en blootgewoelde wortels. Hinter der Vorhut kamen Kinder und noch mehr Kinder und noch mehr Kinder, helle und stumme, starke und schwache, Jungen und Mädchen, aufgeregt oder weinend - aber sie halfen sich gegenseitig, ermutigten sich, wiesen auf Wasserfälle auf der anderen Seite der Schlucht hin, auf gefährliche lose Steine, Vorsprünge und freiliegende Wurzeln. Behind the vanguard came children and more children and more children, bright and dumb, strong and weak, boys and girls, cheerful or crying - but they helped each other, encouraged each other, pointed out waterfalls on the other side of the gorge, dangerous loose stones, protrusions and exposed roots.

Nicolaas, Anselmus en Johannis bevonden zich ongeveer in het midden en spoorden de kindertjes voortdurend ertoe aan op te schieten. Nicholas, Anselmus and Johannis were roughly in the middle, constantly urging the children to hurry up. ‘Voordat de avond valt, moeten we uit de kloof zijn,' riep Anselmus steeds. ‘Voortmaken, kinderen, we kunnen hier niet de nacht doorbrengen.' Dat begrepen de kinderen ook wel zonder dat hij het herhaalde. Die Kinder haben das verstanden, auch ohne dass er es gesagt hat. Ze wisten alleen niet hoe lang deze kloof zou zijn. Voorlopig was het einde niet te zien. Hoe verder ze kwamen, hoe hoger de bergen rondom hen schenen te worden. Je weiter sie kamen, desto höher schienen die Berge um sie herum zu werden. En het pad bleef stijgen.

's Middags was er halverwege de stoet een groot gat gevallen. Am Nachmittag klaffte auf halber Strecke der Prozession eine große Lücke. Daar leidde Nicolaas de laatste witte os en het beest had de grootste moeite om vooruit te komen. Dort führte Nicholas den letzten weißen Ochsen und das Tier kämpfte sich vorwärts. Een paar jongens en meisjes dreven hem voort met stokken. A few boys and girls drove him forward with sticks. De os loeide angstig en weigerde telkens verder te gaan. De schapen waren gewilliger dan de os, maar door honger gedreven stonden ze telkens stil om aan de bladeren van struiken te knabbelen. De kloof benauwde Dolf. The chasm oppressed Dolf. In zijn eeuw liep hier een goede asfaltweg doorheen, uitgehakt in de bergwanden en hoog boven de beek. In its century, a good asphalt road ran through here, carved into the mountain sides and high above the stream. Nu was er alleen dit moeilijk begaanbare geitenpad, dat zich om elk rotsachtig uitsteeksel slingerde en soms geheel dreigde te verdwijnen onder bergstortingen die gedurende de winter hadden plaatsgevonden. Jetzt gab es nur noch diesen schwer begehbaren Ziegenpfad, der sich um jeden Felsvorsprung schlängelte und manchmal ganz unter den Berghalden zu verschwinden drohte, die im Winter aufgeschüttet worden waren. Now there was only this difficult goat path, winding around every rocky outcrop and sometimes threatening to disappear entirely under mountain dumps that had taken place over the winter.

De bergen waren angstwekkend steil. Aan de onderzijde waren zij begroeid met wilde struiken, hier en daar een boom, maar hogerop zag je de naakte rots, met scheuren, spleten en smalle watervalletjes. Unten waren sie mit wildem Gebüsch bewachsen, hier und da ein Baum, aber weiter oben konnte man den nackten Felsen sehen, mit Rissen, Spalten und schmalen Wasserfällen. Ze ontmoetten geen mens. Nu en dan zag Dolf hoog op de bergkammen dieren bewegen. Dat moeten gemzen zijn, dacht hij verrast. Boven het nauwe dal cirkelden roofvogels, zo groot als hij ze nooit eerder had gezien. Über dem engen Tal kreisten Raubvögel, so groß, wie er sie noch nie gesehen hatte. Steenarenden? vroeg hij zich af, denkend aan plaatjes uit vroegere boeken. fragte er sich und dachte an Bilder aus früheren Büchern. In de twintigste eeuw waren de arenden bijna uitgeroeid, maar in déze tijd waren ze de heersers van de Alpen. Im 20. Jahrhundert standen die Adler kurz vor der Ausrottung, aber zu dieser Zeit waren sie die Herrscher der Alpen.

Carolus kon het niet laten. Carolus couldn't resist. Hij schoot een pijl op de vogels af, maar die kwam nog niet halverwege en viel machteloos in de beek. Er schoss einen Pfeil auf die Vögel, aber der Pfeil erreichte nicht die Hälfte des Weges und fiel hilflos in den Bach. ‘Spaar je pijlen,' zei Dolf. ‘We zullen ze nodig hebben.' Het pak met tien pond voedsel op zijn rug woog zwaar. Der Rucksack mit zehn Pfund Nahrung auf dem Rücken wog schwer. Hij hoopte dat zijn schoenen het deze tocht zouden uithouden. Naast hem trippelde Mariecke. Beside him, Mariecke tripped. Het pak op haar rug was lichter en bevatte vijf pond koeken. Der Rucksack auf ihrem Rücken war leichter und enthielt fünf Pfund Kekse. The pack on her back was lighter and contained five pounds of cookies. Dolf had ervoor gezorgd dat ze laarsjes van hertenleer kreeg en de sjaal van ruwe schapenwol stond haar erg goed. Dolf hatte dafür gesorgt, dass sie Hirschlederstiefel bekam, und der Schal aus roher Schafswolle stand ihr sehr gut. Ze scheen weinig last te hebben van de regen en de kille wind die door de kloof trok. She seemed little bothered by the rain and the chilly wind that swept through the gorge. Licht sprong ze over de keien, handig klauterde ze over de versperringen. Lightly she jumped over the boulders, skillfully clambering over the roadblocks. Ze scheen geen angst meer te kennen en de hele tocht door de kloof als een vrolijk avontuur te beschouwen. She seemed to know no more fear and to regard the whole trip through the gorge as a joyful adventure. Soms wees ze opgetogen naar een bijzonder woeste rotsformatie, naar een schuimende waterval, naar de nieuwsgierige gemzen die trillend van spanning vanuit de hoogte op het kinderleger neerkeken. Sometimes she excitedly pointed to a particularly ferocious rock formation, to a foaming waterfall, to the curious chamois that looked down on the children's army from on high, trembling with excitement.

Het viel Dolf op dat Mariecke er een stuk beter uitzag dan enkele weken geleden. Niet meer zo broodmager. Haar gezichtje was ronder geworden, met frisse rode wangen, haar lichtbruine haar krulde en haar grijze ogen schitterden vrolijk. Ze was niet de enige wie het langdurig verblijf in de buitenlucht goed had gedaan. She was not the only one whose prolonged stay in the outdoors had done her good. Dolf had vele van de arme verschoppelingen in de laatste weken als het ware zien opbloeien. Dolf had seen many of the poor outcasts blossom, so to speak, in the last few weeks. Ze werden harder, taaier, vooral steviger. Het eiwitrijke voedsel had hun krachten geschonken die zij nooit bezeten hadden, de ongemakken hadden hun spieren gestaald, het verlangen naar Jeruzalem hield hun moreel hoog. The protein-rich food had given them strength they had never possessed, the discomforts had steeled their muscles, the longing for Jerusalem kept their morale high.

Toch was voor vele kinderen de tocht door de kloof een kwelling. Opgegroeid in het laagland of tussen zacht glooiende heuvels, lieten ze zich schrik aanjagen door de onverbiddelijke bergmuren. Raised in the lowlands or among gently rolling hills, they were frightened by the unrelenting mountain walls. Ze wezen angstig naar de cirkelende roofvogels boven hun hoofd. They pointed anxiously at the circling birds of prey overhead. Ze gilden wanneer zware stenen in de beek werden gewipt en met geweld in het water plonsden. Waar ze ook keken zagen ze bergmuren, ontoegankelijk, onbeklimbaar en ijzingwekkend hoog.

Hoevelen van hen vielen in een onbewaakt ogenblik in de razende beek en kwamen jammerlijk om? How many of them fell into the raging stream in an unguarded moment and perished miserably? Hoevelen werden er bedolven toen de achterhoede werd overvallen door een steenlawine, die plotseling van de doorweekte helling schoof, het pad bedolf, op geen vijftig meter van Dolf en Mariecke? How many were buried when the rear guard was beset by a rock slide, suddenly sliding down the sodden slope, bedding the path, less than fifty yards from Dolf and Mariecke? Met een paar stevige helpers begonnen ze onmiddellijk te graven en wisten vier kinderen uit de aardhopen te halen, levend en wel, zij het enigszins gehavend. With a few sturdy helpers, they immediately began digging and managed to pull four children out of the earth mounds, alive and well, if somewhat battered. Na lang zoeken vonden ze nog een kind, maar dat was al dood. Lagen er nog meer onder? Ze misten de werktuigen om de steenblokken, de dikke laag modder en zware afgebroken takken opzij te schuiven. They lacked the tools to push aside the stone blocks, thick layer of mud and heavy broken branches. Wie er zich nog onder mocht bevinden, voor hem of haar zou toch elke hulp te laat komen. Whoever might still be among them, for him or her any help would still be too late. Dolf en Dom Thaddeus, die was komen toesnellen, hielden het graven nog het langst vol. Dolf and Dom Thaddeus, who had come rushing over, kept digging the longest. Eindelijk gaven ze het op. Mismoedig kropen de anderen over de versperring heen en zetten hun tocht voort, nog steeds omhoog, in een gedrukte stemming. Dejectedly, the others crawled over the barricade and continued their trek, still up, in a depressed mood. Dom Thaddeus bleef even achter om te bidden en een kruis van takken op de instorting te plaatsen. Spoedig daarna haalde hij de kinderen weer in. Soon after, he caught up with the children again.

De kloof was misschien tien kilometer lang. Maar ze hadden er een hele, lange dag voor nodig om er met het kinderleger doorheen te trekken. Toen kwamen ze tot hun opluchting in een breed dal, waar ze meteen hun kamp opsloegen. Uitgeput, ontmoedigd.

De grote bergweide waar ze zich bevonden, bood ruimte genoeg. De Alpen weken hier terug, nog altijd griezelig hoog en naar het zuiden toe steeds hoger wordend, maar hun hellingen waren minder steil en bedekt met wouden. The Alps soaked back here, still eerily high and getting higher and higher to the south, but their slopes were less steep and covered with forests. Toen Dolf met de achterhoede van het kinderleger eindelijk uit de kloof kwam, zag hij op de weide de vuren al branden. De tent van Nicolaas stond ook al.

Uit vrees dat het verse vlees van de verongelukte os zou bederven, gaf Dolf de kookploegen bevel er onmiddellijk grote potten soep van te koken. Maar de kinderen waren nauwelijks meer in beweging te krijgen. Al hun energie was verdwenen in de verschrikkelijk kloof. Zonder eten, zonder zich om iets anders te bekommeren dan om het verlangen naar rust, waren velen neergevallen en probeerden te slapen. Without food, without caring about anything but the desire for rest, many had fallen down and tried to sleep. Dolf en Leonardo, hoewel ook behoorlijk moe na die vreselijke dag, deden wat ze konden om iets van orde te scheppen. Wie nog op zijn benen kon staan, werd overeind gesjord en aan het werk gezet. Those who could still stand on their feet were lashed upright and put to work. Menig kind moest gedwongen worden nog te eten. Many a child had to be forced to eat still.

‘Ze moeten, of ze willen of niet!' 'They have to, whether they want to or not!' schreeuwde Dolf zijn helpers toe. Uitgeputte kleintjes werden hardhandig wakker geschud en kregen soep ingegoten, stukken halfgaar vlees in de mond gepropt. Exhausted little ones were harshly shaken awake and poured soup, pieces of half-cooked meat stuffed into their mouths. Ze hadden zelfs niet de fut om zich te verzetten. Hilde trok met de ziekenploeg langs de kampvuren, verbond gewonde armen en benen, deelde kruidenthee uit aan hoestende kinderen. Maar de duisternis viel al in.

Met een fakkel in de hand inspecteerde Dolf de bewakers en wat hij zag, verontrustte hem. With torch in hand, Dolf inspected the guards and what he saw troubled him. Velen die de eerste uren van de nacht wachtdienst hadden, waren in slaap gevallen en vergaten op de vuren te letten die aan de buitenzijden van het kamp de wilde dieren op een afstand moesten houden. Many on guard duty for the first hours of the night had fallen asleep and forgot to pay attention to the fires that were supposed to keep the wild animals at bay on the outer sides of the camp. De kinderen waren gewoon te moe om hun dagelijkse plichten na te komen, de vuren te onderhouden en elkaar af te lossen. The children were just too tired to fulfill their daily duties, maintain the fires and relieve each other. Nu de zomer half voorbij was, werd het om een uur of acht al schemerig. Now that summer was half over, it was getting dusk at about eight o'clock. Maar ruim zevenduizend kinderen zonder bewaking laten - dat was de goden verzoeken! But leaving over seven thousand children unguarded - that was asking the gods! Dolf rende rond, schudde aan armen en benen, trok jongens en meisjes overeind en snauwde ze af. Dolf ran around, shaking arms and legs, pulling boys and girls upright and snapping them off.

‘Wie heeft de eerste wacht? Waarom slapen jullie?' Zijn instinct, gescherpt in de weken van buitenleven, vertelde hem dat dit dal gevaarlijk was. His instinct, honed in the weeks of outdoor living, told him this valley was dangerous. Uit de met wouden bedekte bergflanken stegen ijzingwekkende geluiden op. Chilling sounds rose from the forest-covered mountainsides. In de verte huilden wolven die bezig waren zich te verzamelen voor de nachtelijke rooftocht. Uit de wouden klonk het gekrijs van wilde katten, van lynxen, van vogels die in hun slaap verrast werden door een marter. De nacht en de meedogenloze natuur sloegen toe. Night and relentless nature struck. Alleen de sterken, de slimmen en zij die waakzaam waren, konden in deze wereld overleven. Only the strong, the smart and those who were vigilant could survive in this world. Gold dat niet evenzeer voor de argeloze kindertjes die Dolf onder zijn hoede had? Was that not equally true of the unsuspecting little children in Dolf's care? Want zover was het intussen wel gekomen: hij voelde zich volledig verantwoordelijk voor het kinderleger. For it had come to this: he felt completely responsible for the children's army. Elk ongeval, elke dode rekende hij zich aan. Every accident, every death he charged.

En deze dag had hij zijn portie gehad. De moeizame kilometers door de kloof had hij afgelegd met slechts één gedachte: Ik moet ze er allemaal veilig doorheen krijgen. Maar hij had gefaald. Voor zijn ogen had hij een kind in de beek zien storten, door het water zien meesleuren en te pletter zien slaan tegen de rotsblokken in de bedding. Before his eyes he had seen a child plunge into the stream, dragged along by the water and smashed against the rocks in the bed. Twee uur lang had hij als een bezetene met zijn handen en een stok in de instorting staan graven om er ten slotte een dood kind uit te halen. For two hours he had stood like a madman digging into the collapse with his hands and a stick, finally pulling out a dead child. Hoeveel er nog onder lagen, kon hij niet raden - hij wist alleen dat ze verloren waren. How many were still underneath, he could not guess - he only knew they were lost. Hij had huilende kinderen over versperringen geholpen en een os zien sterven. Hij had een slangenbeet uitgezogen, niet zeker wetend of het een giftige slang was geweest die het kind had aangevallen. He had sucked out a snake bite, not sure if it had been a poisonous snake that had attacked the child. En waar was dat joch nu? Hij had gevallen kinderen op zijn rug gedragen, weer neergezet en andere kinderen opgeraapt. Hadden ze allemaal het einde van de kloof gehaald? Had they all made it to the end of the gap? Was er niet één ongemerkt achtergebleven? Hij had het niet kunnen bijhouden. He hadn't been able to keep up. Vijftig, misschien honderd kinderen kende hij bij naam en van gezicht. Fifty, maybe a hundred children he knew by name and face. De duizenden anderen waren gewoon kinderen, toevertrouwd aan zijn zorg. Hij kon ze niet uit elkaar houden, het waren er te veel. He couldn't tell them apart; there were too many of them.

De chaos in het kamp ontstelde hem. The chaos in the camp appalled him. De nacht dreigde. The night was threatening. Nog altijd was de lucht bewolkt, al regende het niet meer, en het was aardedonker. Still the sky was overcast, though it was no longer raining, and it was pitch black. Het dal ritselde van verborgen leven, van heimelijke gevaren. Hoog oplaaiend vuur zou wilde dieren op een afstand houden, maar de vuren doofden. High blazing fires would keep wild animals at bay, but the fires died out. De vermoeide sprokkelaars hadden maar net genoeg hout bijeengegaard om het voedsel erop te kunnen bereiden. De horden wolven, aangelokt door de geuren van gekookt vlees en afgekloven botten, zwierven in een wijde boog rond het kamp. Soms kon Dolf hun ogen zien oplichten wanneer ze dichterbij kwamen. Sometimes Dolf could see their eyes light up as they approached. Strompelend door het kamp hoorde hij een kind gillen, maar voordat hij de plaats had bereikt was het weer stil geworden. Stumbling through the camp, he heard a child scream, but before he reached the place, it had gone quiet again. Wat was er gebeurd?

Soms suisde een pijl door de lucht, afgeschoten door een van de wachters. Eenmaal hoorde Dolf een getroffen dier jankend wegvluchten. Maar de wakers waren niet talrijk genoeg, ze vielen in slaap of werden niet afgelost. Vermoeidheid en wanhoop begonnen aan Dolfs krachten te knagen. Fatigue and despair began to gnaw at Dolf's strength. Hij had Mariecke en een aantal kleine kinderen veilig in het midden ondergebracht, niet ver van de tent. En hij wist dat Leonardo niet sliep, maar net als hij deed wat hij kon om de veiligheid te waarborgen. And he knew that Leonardo was not asleep, but like him was doing what he could to ensure safety. Hij kwam Peter, Frank, Willem en Bertho tegen, ook voorzien van brandende toortsen en met pijlkokers op de rug. He encountered Peter, Frank, Willem and Bertho, also carrying burning torches and carrying quivers of arrows.

Het zijn altijd dezelfden op wie je kunt rekenen, dacht hij vaag. Wat dat betreft zouden de mensen nooit veranderen - in Dolfs eeuw was het nog precies zo. In that respect, people would never change - in Dolf's century it was still exactly the same.

En waar was Nicolaas? Die sliep natuurlijk veilig in de tent, omringd door priesters en baronskinderen. Nicolaas vertrouwde op God en was gerust. Dolf kon dat niet - zijn ongeloof zat te diep. Hij was een realist - opgevoed met waarschuwingen:

‘Wees voorzichtig met oversteken...', 'Be careful crossing...' ‘Ga nooit met vreemde mensen mee, wat ze je ook beloven...' 'Never go with strange people, no matter what they promise you...' ‘Loop niet onder een hijskraan door...' 'Don't walk under a crane...' ‘Raak geen elektriciteitsdraden aan...' 'Don't touch electrical wires...' Enzovoort. And so on. Duizenden waarschuwingen voor gevaren waren in zijn hersens gebrand en hielden hem nu wakker.

Overal stuitte hij op half afgekloven botten met stukken vlees er nog aan. Overal slingerden de pakken gedroogd voedsel. Everywhere the packs of dried food swung. Begrepen de domoren niet dat ze op voedsel uitermate zuinig moesten zijn, dat straks hun leven ervan afhing? Didn't the fools understand that they had to be extremely frugal on food, that soon their lives depended on it? Blijkbaar hadden de uitgeputte kinderen hun pakken afgeworpen en waren ze meteen daarna op de grond gezonken, niet in staat nog iets te doen... Zuchtend verzamelde Dolf de bagage, stapelde de pakken op, zette er een geeuwende jongen bij die de wacht moest houden. Apparently the exhausted children had shed their packs and sank to the ground immediately afterwards, unable to do anything more.... Sighing, Dolf gathered the luggage, stacked the packs, put a yawning boy on guard. Maar die jongen zou ook wel weer in slaap vallen, zodra Dolf zich had afgewend. But that boy would fall asleep again, too, once Dolf had turned away. Er viel niet te vechten tegen zoveel moeheid. There was no fighting so much fatigue.

De wolven lieten zich niet meer zien. The wolves did not show themselves again. Blijkbaar hadden de pijlen in hun richting en de vlammende toortsen hen verjaagd. Toch kon Dolf het gevoel dat er groot gevaar dreigde, niet van zich afzetten. Still, Dolf could not shake off the feeling that great danger was imminent. Hij wist niet wat het was dat hun boven het hoofd hing, maar hij voelde dat er iets broeide waarop niemand rekende, waartegen je je ook nauwelijks kon beschermen. He did not know what it was that hung over their heads, but he felt that something was brewing that no one counted on, against which you could hardly protect yourself either.

‘Ga slapen, mijn zoon. God waakt over ons.' Wie zei dat? Dom Thaddeus natuurlijk, die ook nooit in de tent sliep en zich evenzeer verantwoordelijk voelde als Dolf. Alleen had de monnik meer vertrouwen in de Voorzienigheid en maakte zich daarom minder zenuwachtig. Maar hoe kon de man zo gerust zijn? Ook Thaddeus moest die dag kinderen in de beek hebben zien vallen. Thaddeus also had to have seen children fall into the creek that day. Hij stond erbij toen Dolf het dode kind onder de bergstorting uit haalde. Hij had gewonden verbonden, een uit de kom geschoten arm gezet! He had bandaged wounded, dislocated arm set! Niemand beter dan Dom Thaddeus wist dat God het waken aan de kinderen zelf overliet.

‘Die verwenste monnik met zijn vroomheid,' foeterde Dolf in stilte. Hij wist dat hij onredelijk was, maar wie wordt niet onrechtvaardig als hij oververmoeid is? He knew he was being unreasonable, but who doesn't become unjust when they are overtired? Zonder het te beseffen was hij weer bij zijn eigen kampvuurtje aangeland, waar Mariecke een arm naar hem uitstrekte. Without realizing it, he had returned to his own campfire, where Mariecke extended an arm to him.

‘Rudolf...' Hij viel neer en legde zijn hoofd tegen haar knieën. Een kleine, gebruinde hand streelde zijn voorhoofd. Toen sliep hij als een blok. Then he slept like a log.