×

Używamy ciasteczek, aby ulepszyć LingQ. Odwiedzając stronę wyrażasz zgodę na nasze polityka Cookie.


image

Zielenschemering [part 2], Hoofdstuk 8

Hoofdstuk 8

Een week na de begrafenis van mevrouw Van der Welcke keerden Constance en Henri naar Den Haag terug. Constance ging dadelijk naar haar moeder. - Ach, klaagde mevrouw Van Lowe. Je moet me niet meer zoo lang alleen laten. Ik kàn je zoo lang niet meer missen. Het is zoo donker, zoo somber, als jij er niet bent, mijn Cony...! Jawel, ze zijn allen geregeld aangekomen. Maar ze zijn niet zoo als jij... kind. Ze begrijpen me niet meer, schijnt het. En zijn ze dan weg, dan zit ik hier, en ik ben zoo alleen, zoo alleen... Nu zeuren ze, dat ik een juffrouw moet nemen, of Dorine bij me in huis... maar ik WIL niemand in huis. Het is zoo een last. Weêr een mensch meer in huis geeft last. Ik kan niet alles meer nagaan. Ik zit hier maar, aan mijn raam... En de arme mevrouw daar... is dus gestorven... Iederen dag sterven er menschen... Ik begrijp niet waarom ik moet blijven. Ik ben voor niemand van nut meer. Ik zit hier maar, ik geef jullie last: jullie tobben over me... jullie moeten maar geregeld komen... om te zien hoe ik het maak. Ik begrijp niet waarom ik moet leven. Het zoû veel beter zijn, als ik maar dood ging... Er is voor mij niets meer weggelegd... Ik heb geen illuzies meer. Geen enkele. Zelfs je jongen, Cony... wat een idee van hem... om dokter te willen worden... Hoe weet hij nu of hij daarvoor geschikt is...! Het is gelukkig, dat je terug bent. Ik kòn niet meer buiten je. Blijft de oude man daar nu alleen, in het groote huis... net als ik hier alleen ben gebleven?

- Neen, mama, hij blijft niet alleen. Er komt een nicht, u weet wel, de oude freule Van der Welcke...

- Neen, ik herinner me niet. Menschen, namen, dwarrelen me dikwijls.

- Nicht Betsy Van der Welcke...

- Neen, ik herinner me niet...

- Ze komt bij den ouden man. Wij hadden liever een goede juffrouw bij hem gehad - omdat ze al zoo oud is.

- Juffrouw, juffrouw. Jullie willen maar bij iedereen een juffrouw hebben. En de oude man blijft daar dus alleen...

- Neen, mama... er komt de oude nicht.

- Welke oude nicht?

- Nicht Betsy Van der Welcke.

- Wie?

- Nicht Betsy, mama.

- O ja, nicht Betsy. En een juffrouw...?

- Neen, geen juffrouw...

- Nu, dan is hij goed verzorgd... met nicht Betsy en een juffrouw. Beter dan ik, hoor. Ik zit hier maar alleen. - Maar dat is ook niet goed. U moet iemand nemen.

- Ik dank je voor een juffrouw.

- Of Dorine...

- Zoo, jij ook al met Dorine. Neen, ik wil niet Dorine. Ze is me te druk.

- Ze is zoo veel uit.

- Neen, ze is druk... Ach kind, het is niet lief, dat ik het zeg... maar heusch, Dorine is me te druk... Ach kind... als jezelve nog bij me in huis kon komen.

- Maar mama... dat gaat immers niet.

- Ja... met je man... met je kind.

- Neen mama... dat gaat heusch niet.

- Jawel, jawel, dat zoû gaan... Met je man, met je kind... Dan zoû ik over de drukte nog heenstappen.

- Neen mama, heusch, dat gaat niet. Terwijl Dorine...

- Neen, neen... ik wil niet Dorine. Ik wil jou...

- Waarom?

- Ik wil jou... Ik wil Addy... Ik wil jeugd. Het is alles zoo somber om me. Ook Dorine... Dorine is somber... Dus doe je het?

- Mama... heusch...

- Je wil niet. Ik zie wel, dat je niet wil... Jullie zijn allen egoïst... Zoo zijn kinderen altijd... Ach, waarom leef ik nog...

- Lieve mama, wees redelijk. U zoû Dorine al te druk vinden, en wij... met ons drieën...

- Ja... met jullie drieën...

- En de broêrs... de zusters...

- Wat?

- Ze zouden het niet goed vinden.

- Ze hebben niets goed te vinden.

- En mijn man...

- Wat?

- Mijn man... heusch, het gaat niet...

- Ja... ik zie het wel, dat je niet wilt... Jullie zijn allen egoïst...

Neen, het was niet mogelijk. Constance zag al te voren alle de moeilijkheden: de oude vrouw, die nog altijd des morgens haspelde door het huis, om te zien of alles in orde was... en dan een cigarette van Van der Welcke... een boek van Addy, dat slingerde... honderde kleinigheden... Adolfine, Cateau, Dorine... die zeer zeker niet goed zouden vinden, dat juist zij, Constance, in huis kwam... juist zij... met Van der Welcke... Neen, het was niet mogelijk... om de honderde kleinigheden... en ook... om iets vreemds van kieschheid...: zij wilde niet met haar man, met Van der Welcke - hoe lang dan ook alles geleden was - komen bij mama...

- Nu, dan maar niet, kind, zei bitter de oude vrouw en het hoofd knikte herhaaldelijk, welwetende alle de bitterheden van den eenzamen somberen ouderdom... - Ja, ja... zoo is het... zoo is het altijd... En de oude man... daarginds... blijft... dus alleen...?

Constance's hart kromp toe. Zij zag de glassige oogen van de oude vrouw vaag opslaan naar haar oogen en zij las in den vagen blik het zich niet duidelijk meer herinneren van de dingen, die pas waren gezegd. En terwijl de oogen glassig staarden, treurde de klagende stem, met die inwendige weening, gebroken klank van gebroken snaren, en met een scherpere bitterheid er door heen, zoodat met die stem, met dien blik de oude vrouw plotseling zich verouderde tot de gelijkenis van hare oude zusters... tante Tien... tante Rien.

Het was door een donkeren, zwaren regen, dat Constance terug naar huis ging, en zij repte zich onder de parapluie, van wier punten de rechte stralen dropen. Dezer dagen bleef haar een sombere angst van huivering bij, doorglimpt met vreemde voorgedachte en voorgevoelen - en sedert zij te Driebergen was geweest, waar de stervende oude vrouw haar geroepen had, kon zij zich niet loswikkelen als ware het alles een tooverweb, waarin zij zich verwarde. O, wat zoû er toch dreigen, nu de oude vrouw ginds gestorven was! Wat voor verandering zoû er met dag na dag, met somberen dag na somberen dag opdoemen in haar kleine leven, in de kleine levens om haar... Voor zich, na haar late naleven, had zij gevonden als een kleine, kostbare korrel, een grein van levenswijsheid - heel weinig, o zoo weinig - en zij dacht niet aan háarzelve, omdat zij meende, dat wat er nog komen zoû in haar eigen leven, zij met levenswijsheid nu dragen zoû kunnen - soms zelfs dacht zij dan zich het ergste, dat haar gebeuren kon: de plotselinge dood van Addy... Dan misschien alleen... zoû die korrel niet voldoende zijn om dàt met wijsheid te dragen... Maar verder... Zij was verder niet bang meer voor het leven. En toch, wat voor huiveringen omdrongen en hulden haar dezer dagen in dat tooverweb van veel denken en vreezen voor toekomst? Zoû het dan toch om zich zijn of zoû het zijn om anderen? Zoû het zijn om ziekte... om ruïne... om ongeval... een catastrofe... zoû het zijn om dood... Zoû het zijn om Addy... of zoû het zijn om haar moeder? O, voorbereid wilde zij zijn, op alles... maar wat... wat zoû zijn...? En huiverde het alleen zoo somber, als een schemering om haar heen - met alleen die spectrale voorgedachten en voorgevoelens van wat komen zoû... omdat het zoo somber van dagen was, omdat het altijd regende uit noodlotzware luchten...? Waarom zoû het haar met deze dagen somberder zijn om haar ziel dan om andere, misschien honderde, duizende andere menschen... Was het niet om den weêrschijn van dien somberen winter om en in haar, en zoû die weêrschijn niet somberen om alle menschen heen, die nu liepen als zij, onder druipende parapluies, of - als schimmen - met de bleeke gezichten voor de vensters uitzagen in den al weêr nachtenden dag... O, hoe was het àlles groot en reusachtig, en hoe waren zij àllen klein! Te denken, dat als misschien de zon scheen, zij geheel anders zoû denken en voelen! Te denken, dat zij wellicht iets huiverends raadde van dagen en dingen, die doemen zouden, en te denken, dat zij wellicht niets raadde... Hoe speelden de menschen soms met hun gevoeligheid, hun sensitiviteit... Hoe maakten ze soms zich niet wijs, dat zij onzienlijke dingen gezien, dat zij het diepste geheim hebben voorspeld... O neen, zij wist niets te voorspellen, zij zag niets onzienlijks... maar toch, al redeneerde zij nog zoo verstandelijk, een huivering bleef om haar, kil, - alsof zij uit Driebergen iets van den dood in zich meê had gevoerd, of zijn schaduw haar volgen bleef, in huizen, en over straten... Was het alleen, omdat het regende...? Nu was zij blijde thuis te zijn, zich te kunnen uitkleeden, in haar peignoir zich te warmen bij het vuur... Hoor, wat huilde de wind om het huis, door de laan heen, de wind, die van verre aanstreek, en die wegwiekte naar verre wolklanden: naar al wat ver, wijd, geheimzinnig is, en uitspanselwijd - boven huizen klein als doozen - boven menschen, als insecten klein... Hoe reusachtig was de wind... Hoe dikwijls had zij niet zoo geluisterd naar den wind, haar reusachtigen Hollandschen wind, als of hij allerlei dingen tot haar zoû voeren... of, haar kleinte niet achtende, strijken zoû over haar heen...! Wat konden er gebeuren voor treurige dingen...? Addy onverwachts thuis gebracht... een ongeluk met zijn fiets... overreden door een automobiel... vermoord... Henri haar zeggende... dat zij geruïneerd waren... hij gedwongen te werken voor zijn brood... hij, die nooit, na een gebroken carrière, had werken gekund... Een felle brand... in huis... of bij mama... Mama... stervende... O, wat waren dat alle gedachten van huivering, en duister ongeluk, en van sterven, van sterven altijd... Iets met een van de broêrs, de zusters, hun kinderen... Toch - niettegenstaande alles - hield zij van hen allen - waren zij altijd de broêrs en zusters. Toch, trots alles wat er geweest was van misverstand, disharmonie, wrok, alles klein en onbeduidend, hield zij van hen allen - voelde zij zich van hun bloed... O, wat was zij alleen...! En misschien... heel gauw zoû zij haar leven lang zoo alleen moeten zijn... zonder mama, dood; zonder Henri, dood... Addy dood...

Zij staarde in het vuur, en in den rossen gloed rilde zij, hield de angstige huivering haar in scherpe klauwen... Maar een bel rinkelde luid... en zij voelde een schok door haar schudden, nerveus; haar adem was bijna een kreet... Brachten zij Addy dood thuis...? ? Truitje opende... gelukkig, zij hoorde zijn stem... Zij zonk terug in haar stoel... open ging de deur... en hij stond op den drempel... lachte. - Ik durf niet binnen komen, moesje... ik ben kletsnat... ik ga me eerst verkleeden... Neen maar... wat een weêr...

Zij glimlachte... hij sloot de deur... en het was sterker dan zijzelve: zij snikte... Toen hij na een kwartier binnenkwam, frisch, gezond, glimlachende, vond hij haar, in tranen.

- Wat is er, mamaatje...

- Ik weet het niet, kind...

- Waarom huil je dan... Toch niet om niets...

- Ja... om niets... Om niets... geloof ik...

Zij klemde hem tegen zich aan... Zij deelde hem meê hoe het huiverde om haar heen... Zij was heel zenuwachtig... en zij zeide hem, ze dacht, dat er iets gebeuren ging... groote treurigheid... onheil... ongeval... zij wist niet wat...

Zij stortte hare angstige ziel bij hem uit, kruipende in zijn armen...

- Het is te gek, Addy... ik zal kalmer zien te worden.

Onder zijn blik werd zij kalmer... O, wat had hij heerlijke oogen... Als zij in ze keek, werd zij kalmer...

- Addy... je oogen...

- Wat, moesje...?

- Ze worden helderder van kleur... wel ern- stig als altijd... maar ze worden helderder...

- Wat vindt je nu weêr in mijn oogen...

- Ze zijn grijs geworden...

- Wel neen...

- Ja, ze worden grijs... Blauwgrijs...

Hij lachte haar een beetje uit. Zij bleef met haar hoofd op zijn schouder, zag in zijn oogen. Zij werd heel kalm, in een laatsten, diepen zucht...

- Mijn kind... hoor... hoe het waait...

- Ja, mama...

- Soms ben ik bang voor den wind...

- En soms houdt u van den wind.

- Ja...

- Je bent een heel zenuwachtig moedertje...

- Zoû het niet zijn... Addy... dat ik zoo vreemd ben... om een voorgevoelen...

- Voorgevoelen...?

- Hecht je er aan...?

- Ik weet niet... Ik heb ze niet...

- Ben je erg pozitief, Addy... of...

- Ik weet niet, mama...

- Neen, je bent niet pozitief... Het is zoo vreemd: je hebt een fluide... die pozitieve menschen niet hebben kunnen... Je kalmeert... Als ik tegen je aanlig, word ik kalmer... Hoor, hoor, hoe het waait!

- Ja... het stormt... Laten we er samen naar luisteren, mama... Misschien hooren wij iets... in den storm.

Zij zag hem in zijn oogen. Zijn oogen lachten. Zij wist niet of hij ernst sprak, schertste.

- Ja... zeide zij, en kroop dichter in zijn arm, voelende, dat zij hem nog had, hem nog niet had verloren. Laten we hooren naar den storm... of wij iets hooren... in den wind...

En zij bleven stil, zonder woorden. De lampen waren niet op, alleen het haardvuur danste met weêrschijn en met schaduw over de wanden der kamer... De wind zwiepte aan van heel ver, uit geheimzinnige wolkenluchten. Hij gierde om het huis, joeg langs de vensters huilende boven het dak, sloeg-uit zijn vlerken, klapperde verder... Zijn huilschreeuw, als een spoor, liet hij achter door de regenruischende luchten...

Bij den vonk van hun vuur, aanvoelende hun beider zielen klein, luisterden zij aandachtig... Hij glimlachte... Haar oogen staarden groot.

Hoofdstuk 8 Κεφάλαιο 8 Chapter 8

Een week na de begrafenis van mevrouw Van der Welcke keerden Constance en Henri naar Den Haag terug. A week after Mrs. Van der Welcke's funeral, Constance and Henri returned to The Hague. Constance ging dadelijk naar haar moeder. Constance went straight to her mother. - Ach, klaagde mevrouw Van Lowe. - Ah, complained Mrs. Van Lowe. Je moet me niet meer zoo lang alleen laten. You shouldn't leave me alone for so long anymore. Ik kàn je zoo lang niet meer missen. I can't miss you for so long. Het is zoo donker, zoo somber, als jij er niet bent, mijn Cony...! It's so dark, so gloomy, when you're not here, my Cony...! Jawel, ze zijn allen geregeld aangekomen. Yep, they all arrived regularly. Maar ze zijn niet zoo als jij... kind. But they are not like your child. Ze begrijpen me niet meer, schijnt het. They don't understand me anymore, it seems. En zijn ze dan weg, dan zit ik hier, en ik ben zoo alleen, zoo alleen... Nu zeuren ze, dat ik een juffrouw moet nemen, of Dorine bij me in huis... maar ik WIL niemand in huis. And then when they are gone, I sit here, and I am so alone, so alone... Now they are whining that I should get a teacher or Dorine to live with me... but I don't want anyone in the house. Het is zoo een last. It is such a burden. Weêr een mensch meer in huis geeft last. Weather one more person in the house gives trouble. Ik kan niet alles meer nagaan. I can't check everything anymore. Ik zit hier maar, aan mijn raam... En de arme mevrouw daar... is dus gestorven... Iederen dag sterven er menschen... Ik begrijp niet waarom ik moet blijven. I'm just sitting here, at my window.... And the poor lady over there... has died... People die every day... I don't understand why I have to stay. Ik ben voor niemand van nut meer. I am of no use to anyone anymore. Ik zit hier maar, ik geef jullie last: jullie tobben over me... jullie moeten maar geregeld komen... om te zien hoe ik het maak. I just sit here, I give you trouble: you worry about me.... you must come regularly... to see how I'm doing. Ik begrijp niet waarom ik moet leven. I don't understand why I have to live. Het zoû veel beter zijn, als ik maar dood ging... Er is voor mij niets meer weggelegd... Ik heb geen illuzies meer. It would be much better, if only I died.... There is nothing left for me.... I have no more illusions. Geen enkele. None. Zelfs je jongen, Cony... wat een idee van hem... om dokter te willen worden... Hoe weet hij nu of hij daarvoor geschikt is...! Even your boy, Cony... what an idea of his... To want to become a doctor... How does he know if he's fit for that...! Het is gelukkig, dat je terug bent. It's fortunate that you're back. Ik kòn niet meer buiten je. I couldn't live without you. Blijft de oude man daar nu alleen, in het groote huis... net als ik hier alleen ben gebleven? Does the old man stay there alone now, in the big house just like I stayed here alone?

- Neen, mama, hij blijft niet alleen. - No, Mama, he won't stay alone. Er komt een nicht, u weet wel, de oude freule Van der Welcke... There will be a cousin, you know, the old freule Van der Welcke....

- Neen, ik herinner me niet. - No, I don't remember. Menschen, namen, dwarrelen me dikwijls. People, names, often swirl me.

- Nicht Betsy Van der Welcke... - Cousin Betsy Van der Welcke ...

- Neen, ik herinner me niet... - No, I don't remember...

- Ze komt bij den ouden man. - She joins the old man. Wij hadden liever een goede juffrouw bij hem gehad - omdat ze al zoo oud is. We would have preferred a good teacher with him - because she is already so old.

- Juffrouw, juffrouw. - Miss, Miss. Jullie willen maar bij iedereen een juffrouw hebben. You just want to have a miss with everybody. En de oude man blijft daar dus alleen... And so the old man stays there alone....

- Neen, mama... er komt de oude nicht. - Nay, mama... there comes the old cousin.

- Welke oude nicht? - Which old cousin?

- Nicht Betsy Van der Welcke. - Cousin Betsy Van der Welcke.

- Wie? - Who?

- Nicht Betsy, mama. - Cousin Betsy, mom.

- O ja, nicht Betsy. - Oh yes, Cousin Betsy. En een juffrouw...? And a miss...?

- Neen, geen juffrouw... - Nay, no miss....

- Nu, dan is hij goed verzorgd... met nicht Betsy en een juffrouw. - Now, then, he was well taken care of with cousin Betsy and a missus. Beter dan ik, hoor. Better than me, mind you. Ik zit hier maar alleen. I'm just sitting here alone. - Maar dat is ook niet goed. - But that's not good either. U moet iemand nemen. You have to take someone.

- Ik dank je voor een juffrouw. - I thank you for a miss.

- Of Dorine... - Or Dorine...

- Zoo, jij ook al met Dorine. - Zoo, you too already with Dorine. Neen, ik wil niet Dorine. No, I don't want to Dorine. Ze is me te druk. She's too busy for me.

- Ze is zoo veel uit. - She's out so much.

- Neen, ze is druk... Ach kind, het is niet lief, dat ik het zeg... maar heusch, Dorine is me te druk... Ach kind... als jezelve nog bij me in huis kon komen. - Nay, she is busy... Oh child, it's not nice that I say it... But really, Dorine is too busy... Oh child... If only you could come into my house.

- Maar mama... dat gaat immers niet. - But mom ... After all, you can't.

- Ja... met je man... met je kind. - Yes... with your husband... with your child.

- Neen mama... dat gaat heusch niet. - No mama... I can't.

- Jawel, jawel, dat zoû gaan... Met je man, met je kind... Dan zoû ik over de drukte nog heenstappen. - Yep, yep, that'll do... With your husband, with your child... I'd get over the rush.

- Neen mama, heusch, dat gaat niet. - No mom, really, you can't. Terwijl Dorine... While Dorine...

- Neen, neen... ik wil niet Dorine. - Nay, nay... I will not Dorine. Ik wil jou... I want you...

- Waarom? - Why?

- Ik wil jou... Ik wil Addy... Ik wil jeugd. - I want you... I want Addy... I want youth. Het is alles zoo somber om me. It's all so bleak around me. Ook Dorine... Dorine is somber... Dus doe je het? Also Dorine... Dorine is gloomy... So are you doing it?

- Mama... heusch... - Mama... really...

- Je wil niet. - You don't want to. Ik zie wel, dat je niet wil...       Jullie zijn allen egoïst... Zoo zijn kinderen altijd... Ach, waarom leef ik nog... I can see, you don't want.... You're all selfish... Such are children always... Ah, why am I still alive...

- Lieve mama, wees redelijk. - Dear Mom, be reasonable. U zoû Dorine al te druk vinden, en wij... met ons drieën... You would find Dorine already too busy, and we ... the three of us...

- Ja... met jullie drieën... - Yes... with the three of you...

- En de broêrs... de zusters... - And the brothers... the sisters...

- Wat? - What?

- Ze zouden het niet goed vinden. - They wouldn't like it.

- Ze hebben niets goed te vinden. - They have nothing good to do.

- En mijn man... - And my husband...

- Wat? - What?

- Mijn man... heusch, het gaat niet... - My husband... really, I can't...

- Ja... ik zie het wel, dat je niet wilt... Jullie zijn allen egoïst... - Yes... I can see that you don't want... You are all selfish...

Neen, het was niet mogelijk. Nay, it was not possible. Constance zag al te voren alle de moeilijkheden: de oude vrouw, die nog altijd des morgens haspelde door het huis, om te zien of alles in orde was... en dan een cigarette van Van der Welcke... een boek van Addy, dat slingerde... honderde kleinigheden... Adolfine, Cateau, Dorine... die zeer zeker niet goed zouden vinden, dat juist zij, Constance, in huis kwam... juist zij... met Van der Welcke... Neen, het was niet mogelijk... om de honderde kleinigheden... en ook... om iets vreemds van kieschheid...: zij wilde niet met haar man,       met Van der Welcke - hoe lang dan ook alles geleden was - komen bij mama... Constance saw beforehand all the difficulties: the old woman, who still hasped through the house in the morning, to see if everything was all right and then a cigarette from Van der Welcke a book from Addy, which was swinging a hundred trifles... Adolfine, Cateau, Dorine... who certainly wouldn't approve of Constance coming into the house... especially her... with Van der Welcke... No, it was not possible... for a hundred trifles... and also for something strange of choosiness...: she did not want to come with her husband, with Van der Welcke - however long ago everything was - to mama....

- Nu, dan maar niet, kind, zei bitter de oude vrouw en het hoofd knikte herhaaldelijk, welwetende alle de bitterheden van den eenzamen somberen ouderdom... - Ja, ja... zoo is het... zoo is het altijd... En de oude man... daarginds... blijft... dus alleen...? - Now, then don't, child, said bitterly the old woman and the head nodded repeatedly, knowing all the bitterness of the lonely gloomy old age.... - Yes, yes ... so it is ... so it always is... And the old man... over there... stays... so alone...?

Constance's hart kromp toe. Constance's heart shrank. Zij zag de glassige oogen van de oude vrouw vaag opslaan naar haar oogen en zij las in den vagen blik het zich niet duidelijk meer herinneren van de dingen, die pas waren gezegd. She saw the old woman's glassy eyes store vaguely to her eyes, and she read in the blurred look the not clear recollection of the things, which had just been said. En terwijl de oogen glassig staarden, treurde de klagende stem, met die inwendige weening, gebroken klank van gebroken snaren, en met een scherpere bitterheid er door heen, zoodat met die stem, met dien blik de oude vrouw plotseling zich verouderde tot de gelijkenis van hare oude zusters... tante Tien... tante Rien. And as the eyes stared glassily, the plaintive voice, with that internal weening, broken sound of broken strings, and with a sharper bitterness through it, mourned, so that with that voice, with that look the old woman suddenly aged herself to the likeness of her old sisters Aunt Ten... Auntie Rien.

Het was door een donkeren, zwaren regen, dat Constance terug naar huis ging, en zij repte zich onder de parapluie, van wier punten de rechte stralen dropen. It was through a dark, heavy rain that Constance returned home, and she repented under the umbrella, from whose tips straight rays dripped. Dezer dagen bleef haar een sombere angst van huivering bij, doorglimpt met vreemde voorgedachte en voorgevoelen - en sedert zij te Driebergen       was geweest, waar de stervende oude vrouw haar geroepen had, kon zij zich niet loswikkelen als ware het alles een tooverweb, waarin zij zich verwarde. These days a somber fear of shuddering stayed with her, shimmering through with strange forebodings and premonitions - and since she had been at Driebergen, where the dying old woman had called her, she could not unwind herself as if it were all a web of magic, in which she entangled herself. O, wat zoû er toch dreigen, nu de oude vrouw ginds gestorven was! Oh, what would threaten, now that the old woman had died yonder! Wat voor verandering zoû er met dag na dag, met somberen dag na somberen dag opdoemen in haar kleine leven, in de kleine levens om haar... Voor zich, na haar late naleven, had zij gevonden als een kleine, kostbare korrel, een grein van levenswijsheid - heel weinig, o zoo weinig - en zij dacht niet aan háarzelve, omdat zij meende, dat wat er nog komen zoû in haar eigen leven, zij met levenswijsheid nu dragen zoû kunnen - soms zelfs dacht zij dan zich het ergste, dat haar gebeuren kon: de plotselinge dood van Addy... Dan misschien alleen... zoû die korrel niet voldoende zijn om dàt met wijsheid te dragen... Maar verder... Zij was verder niet bang meer voor het leven. What change would come, day by day, day by day, in her little life, in the little lives around her... For herself, after her late life, she had found, like a small, precious grain, a grain of life wisdom - very little, oh so little - and she did not think about herself, because she thought that what would come in her own life, she would be able to bear with life wisdom - sometimes she even imagined the worst that could happen to her: the sudden death of Addy... Then perhaps only... that grain wouldn't be enough to carry that with wisdom... But apart from that... She was no longer afraid of life. En toch, wat voor huiveringen omdrongen en hulden haar dezer dagen in dat tooverweb van veel denken en vreezen voor toekomst? And yet, what shudders surrounded and enveloped her these days in that magic web of much thinking and fearing for future? Zoû het dan toch om zich zijn of zoû het zijn om anderen? So should it be for themselves or should it be for others? Zoû het zijn om ziekte... om ruïne... om ongeval... een catastrofe... zoû het zijn om dood... Zoû       het zijn om Addy... of zoû het zijn om haar moeder? Would it be to sickness... to ruin... to accident... a catastrophe... so would it be to death... Should it be about Addy... or should it be about her mother? O, voorbereid wilde zij zijn, op alles... maar wat... wat zoû zijn...? Oh, prepared she wanted to be, for everything.... but what... what would be...? En huiverde het alleen zoo somber, als een schemering om haar heen - met alleen die spectrale voorgedachten en voorgevoelens van wat komen zoû... omdat het zoo somber van dagen was, omdat het altijd regende uit noodlotzware luchten...? And did it only shiver so gloomily, like a twilight around her - with only those spectral forebodings and premonitions of what was to come.... Because it was so gloomy of days, because it was always raining from fate-heavy skies...? Waarom zoû het haar met deze dagen somberder zijn om haar ziel dan om andere, misschien honderde, duizende andere menschen... Was het niet om den weêrschijn van dien somberen winter om en in haar, en zoû die weêrschijn niet somberen om alle menschen heen, die nu liepen als zij, onder druipende parapluies, of - als schimmen - met de bleeke gezichten voor de vensters uitzagen in den al weêr nachtenden dag... O, hoe was het àlles groot en reusachtig, en hoe waren zij àllen klein! Why should her soul be bleaker these days than other people, perhaps hundreds, thousands of other people? Wasn't it because of the glow of that gloomy winter around and in her, and wouldn't that glow be gloomy around all the people, who now walked like her, under dripping umbrellas, or - like shadows - with the pale faces in front of the windows looking out into the already nightly day... Oh, how it was àll big and huge, and how they were àll small! Te denken, dat als misschien de zon scheen, zij geheel anders zoû denken en voelen! To think, that if perhaps the sun shone, she would think and feel completely differently! Te denken, dat zij wellicht iets huiverends raadde van dagen en dingen, die doemen zouden, en te denken, dat zij wellicht niets raadde... Hoe speelden de menschen soms met hun gevoeligheid, hun sensitiviteit... Hoe maakten ze soms zich niet wijs, dat zij onzienlijke dingen       gezien, dat zij het diepste geheim hebben voorspeld... O neen, zij wist niets te voorspellen, zij zag niets onzienlijks... maar toch, al redeneerde zij nog zoo verstandelijk, een huivering bleef om haar, kil, - alsof zij uit Driebergen iets van den dood in zich meê had gevoerd, of zijn schaduw haar volgen bleef, in huizen, en over straten... Was het alleen, omdat het regende...? To think, she might have guessed something shuddering of days and things, which would loom, and to think, she might have guessed nothing.... How people sometimes played with their sensitivity, their sensitivity... How did they not sometimes delude themselves that they saw unseen things, that they predicted the deepest secret.... O no, she knew nothing to predict, she saw nothing unseen.... But still, though she reasoned so rationally, a shudder remained about her, cold, - as if she had brought something of death with her from Driebergen, or his shadow kept following her, in houses, and along streets... Was it only because it was raining...? Nu was zij blijde thuis te zijn, zich te kunnen uitkleeden, in haar peignoir zich te warmen bij het vuur... Hoor, wat huilde de wind om het huis, door de laan heen, de wind, die van verre aanstreek, en die wegwiekte naar verre wolklanden: naar al wat ver, wijd, geheimzinnig is, en uitspanselwijd - boven huizen klein als doozen - boven menschen, als insecten klein... Hoe reusachtig was de wind... Hoe dikwijls had zij niet zoo geluisterd naar den wind, haar reusachtigen Hollandschen wind, als of hij allerlei dingen tot haar zoû voeren... of, haar kleinte niet achtende, strijken zoû over haar heen...! Now she was glad to be home, to undress, to warm herself by the fire in her peignoir.... Hear, how the wind howled around the house, through the avenue, the wind, which strode from afar, and wafted away to distant cloud lands: to all that is far, wide, mysterious, and expansive - above houses small as boxes - above people, like insects small... How huge was the wind... How often she had listened to the wind, her giant Dutch wind, as if it would carry all kinds of things to her... or, disregarding her smallness, sweeping over her...! Wat konden er gebeuren voor treurige dingen...? What sad things could happen...? Addy onverwachts thuis gebracht... een ongeluk met zijn fiets... overreden door een automobiel... vermoord... Henri haar zeggende... dat zij geruïneerd waren... hij gedwongen te       werken voor zijn brood... hij, die nooit, na een gebroken carrière, had werken gekund... Een felle brand... in huis... of bij mama... Mama... stervende... O, wat waren dat alle gedachten van huivering, en duister ongeluk, en van sterven, van sterven altijd... Iets met een van de broêrs, de zusters, hun kinderen... Toch - niettegenstaande alles - hield zij van hen allen - waren zij altijd de broêrs en zusters. Addy brought home unexpectedly an accident with his bicycle... run over by an automobile... murdered... Henri telling her that they were ruined. he forced to work for a living... he, who had never, after a broken career, been able to work... A fierce fire... in the house... or at Mama's... Mama... dying... Oh, what were those all thoughts of shuddering, and dark misfortune, and of dying, of dying always.... Something to do with one of the brothers, the sisters, their children.... Yet - notwithstanding everything - she loved them all - were always the brothers and sisters. Toch, trots alles wat er geweest was van misverstand, disharmonie, wrok, alles klein en onbeduidend, hield zij van hen allen - voelde zij zich van hun bloed... O, wat was zij alleen...! Yet, proud of all that had been of misunderstanding, disharmony, resentment, all small and insignificant, she loved them all - felt herself of their blood.... Oh, how alone she was...! En misschien... heel gauw zoû zij haar leven lang zoo alleen moeten zijn... zonder mama, dood; zonder Henri, dood... Addy dood... And maybe... very soon she will have to be so alone all her life... without mama, dead; without Henri, dead.... Addy dead...

Zij staarde in het vuur, en in den rossen gloed rilde zij, hield de angstige huivering haar in scherpe klauwen... Maar een bel rinkelde luid... en zij voelde een schok door haar schudden, nerveus; haar adem was bijna een kreet... Brachten zij Addy dood thuis...? She stared into the fire, and in the reddish glow she shivered, the fearful shudder held her in sharp clutches.... But a bell rang loudly and she felt a shock shake through her, nervous; her breath was almost a cry.... Were they bringing Addy home dead...? ? Truitje opende... gelukkig, zij hoorde zijn stem... Zij zonk terug in haar stoel... open ging de deur... en hij stond op den drempel... lachte. ? Truit opened ... Fortunately, she heard his voice... She sank back in her chair... the door opened... and he stood on the threshold... smiled. - Ik durf niet binnen komen, moesje...       ik ben kletsnat... ik ga me eerst verkleeden... Neen maar... wat een weêr... - I dare not come in, puss.... I'm soaking wet... I'll change first... But no... Such weather...

Zij glimlachte... hij sloot de deur... en het was sterker dan zijzelve: zij snikte... Toen hij na een kwartier binnenkwam, frisch, gezond, glimlachende, vond hij haar, in tranen. She smiled... he closed the door... and it was stronger than herself: she was sobbing.... When he came in after fifteen minutes, fresh, healthy, smiling, he found her, in tears.

- Wat is er, mamaatje... - What's up, mamaatje...

- Ik weet het niet, kind... - I don't know, child...

- Waarom huil je dan... Toch niet om niets... - Then why are you crying... Surely not for nothing...

- Ja... om niets... Om niets... geloof ik... - Yes... For nothing... For nothing... I believe...

Zij klemde hem tegen zich aan... Zij deelde hem meê hoe het huiverde om haar heen... Zij was heel zenuwachtig... en zij zeide hem, ze dacht, dat er iets gebeuren ging... groote treurigheid... onheil... ongeval... zij wist niet wat... She clasped him to herself.... She told him how it shivered around her... She was very nervous... and she told him, she thought something was going to happen... great sadness... calamity... accident... she didn't know what...

Zij stortte hare angstige ziel bij hem uit, kruipende in zijn armen... She poured out her anguished soul with him, crawling into his arms....

- Het is te gek, Addy... ik zal kalmer zien te worden. - It's crazy, Addy ... I'll calm down.

Onder zijn blik werd zij kalmer... O, wat had hij heerlijke oogen... Als zij in ze keek, werd zij kalmer...

- Addy... je oogen... - Addy... your eyes...

- Wat, moesje...? - What, mussy...?

- Ze worden helderder van kleur... wel ern-       stig als altijd... maar ze worden helderder... - They become brighter in color though ern- stig as always.... but they are getting brighter...

- Wat vindt je nu weêr in mijn oogen... - What do you find in my eyes again....

- Ze zijn grijs geworden... - They turned gray...

- Wel neen... - Well no...

- Ja, ze worden grijs... Blauwgrijs... - Yes, they are turning gray... Blue-gray...

Hij lachte haar een beetje uit. He laughed at her a little. Zij bleef met haar hoofd op zijn schouder, zag in zijn oogen. She stayed with her head on his shoulder, looked into his eyes. Zij werd heel kalm, in een laatsten, diepen zucht... She became very calm, in a final, deep sigh

- Mijn kind... hoor... hoe het waait... - My child... hear... how the wind blows...

- Ja, mama... - Yes, mom...

- Soms ben ik bang voor den wind... - Sometimes I am afraid of den wind....

- En soms houdt u van den wind. - And sometimes you love the wind.

- Ja... - Yes...

- Je bent een heel zenuwachtig moedertje... - You are a very nervous little mother....

- Zoû het niet zijn... Addy... dat ik zoo vreemd ben... om een voorgevoelen... - Wouldn't it be... Addy... that I am so strange to have a premonition...

- Voorgevoelen...? - Foreboding...?

- Hecht je er aan...? - Are you attached...?

- Ik weet niet... Ik heb ze niet... - I don't know... I don't have them...

- Ben je erg pozitief, Addy... of... - Are you very posh, Addy.... or...

- Ik weet niet, mama... - I don't know, mom...

- Neen, je bent niet pozitief... Het is zoo vreemd: je hebt een fluide... die pozitieve menschen niet hebben kunnen... Je kalmeert... Als ik tegen je aanlig, word ik kalmer... Hoor, hoor, hoe het waait! - Nay, you are not pozitic.... It's so strange: you have a fluency that pozitive people can't have... You calm down... When I lay against you, I get calmer.... Hear, hear, how it blows!

- Ja... het stormt... Laten we er samen       naar luisteren, mama... Misschien hooren wij iets... in den storm. - Yes... It's storming... Let's listen to it together, mom.... Maybe we'll hear something... in the storm.

Zij zag hem in zijn oogen. She looked into his eyes. Zijn oogen lachten. His eyes smiled. Zij wist niet of hij ernst sprak, schertste. She did not know if he spoke seriously, jested.

- Ja... zeide zij, en kroop dichter in zijn arm, voelende, dat zij hem nog had, hem nog niet had verloren. - Yes... she said, and crept closer into his arm, feeling that she still had him, had not yet lost him. Laten we hooren naar den storm... of wij iets hooren... in den wind... Let's hear about the storm.... if we hear anything in the wind...

En zij bleven stil, zonder woorden. And they remained silent, without words. De lampen waren niet op, alleen het haardvuur danste met weêrschijn en met schaduw over de wanden der kamer... De wind zwiepte aan van heel ver, uit geheimzinnige wolkenluchten. The lamps were not on, only the hearth fire danced with weather glow and with shadows over the walls of the room.... The wind swished on from far away, from mysterious cloudy skies. Hij gierde om het huis, joeg langs de vensters huilende boven het dak, sloeg-uit zijn vlerken, klapperde verder... Zijn huilschreeuw, als een spoor, liet hij achter door de regenruischende luchten... He screeched around the house, chased past the windows howling above the roof, beat-out his wings, clattered on.... His cry, like a trail, he left through the rain-rubbing skies....

Bij den vonk van hun vuur, aanvoelende hun beider zielen klein, luisterden zij aandachtig... Hij glimlachte... Haar oogen staarden groot. At the spark of their fire, sensing both their souls small, they listened intently.... He smiled... Her eyes stared large.