×

We gebruiken cookies om LingQ beter te maken. Als u de website bezoekt, gaat u akkoord met onze cookiebeleid.


image

Zielenschemering [part 2], Hoofdstuk 19

Hoofdstuk 19

Het sneeuwde met groote vlokken. Uit een eeuwig hemelland, als uit eeuwige hemelsteppen van eeuwige sneeuw, vielen over de kleine stad al sedert dagen de vlokken neêr. En na al het duister van de donkere dagen, die waren geweest, de dagen onder de grauwe storm- en regenluchten, vlokte het uit dichte grauwte van hemelsteppen en hemelland blanker en blanker neêr, vielen vlokken op vlokken met een zuiver dons van vergetelheid, dat huizen en menschen bedolf. En in wat neêrdaalde uit de groote, grauwe oneindigheid boven de kleine stad en de kleine menschen, scheen nog kleiner de stad, met ommelijn van huizen zich nauwlijks meer teekenend in de blanke vergetelheid, die neêrviel en neêrviel altijd, en schenen kleiner nog de kleine, zwarte, koude menschen, die er gingen door heen of voor de ramen der kleine huizen keken naar het blanke neêrvlokken uit de grauwe oneindigheid boven. Voor de oude vrouw sleepten de witte dagen zich heel eentonig voort van Zondag naar Zon- dag toe; alleen de Zondag gaf haar een glimp van licht, maar de andere dagen waren zoo blank en blind, blind en blank schemerniets geworden. Ook al kwamen de kinderen geregeld eens aan, ze wist niet meer, dat ze waren gekomen... Alleen op den Zondag miste zij ze: als ze niet allen, die zij nog in hare gedachte had, verzameld zag in hare te groote en niet meer warm te stoken kamers, begon te treuren het verwijt in haar hart en knikte welwetend haar hoofd tegen de treurige dingen des ouderdoms...

- Maar Ernst... die komt weêr... als vroeger... mama, zei Constance en aan de hand voerde zij hem naar haar moeder.

Hij kwam nu éens in de week een dag over van Nunspeet, om weêr te wennen aan al het bekende van Den Haag: aan de huizen en aan de menschen - en hoewel hij als altijd iets schuws had, was hij heel kalm en rustig geworden.

- Ernst...? vroeg mama.

- Ja mama, hij komt weêr als vroeger...

- Hij is lang weg geweest...?

- Ja, mama...

Een helderheid vloot in de oude vrouw, en zij verjeugdigde in een glimlach, nu zij zich herinnerde... Zij nam de handen van haar zoon, en zij zag Constance met heldere oogen aan.

- Is hij nu beter?

- Ja mama, zei Constance.

- Ben je nu beter, Ernst?

- Ja, mama, ik ben veel beter.

Zij zag heel blij, als scheen er heel veel licht om haar.

- Hoor je nu... niet meer... van die vreemde... van die vreemde dingen?

- Neen mama, glimlachte hij zacht.

- En zie je niet meer... zie je niet meer... van die vreemde dingen...

- Neen mama.

- Nu... dan is het goed...

Zij zeide het met een dankbaren blik, in de helderheid van het vele licht.

- Ik ben wel heel vreemd geweest... geloof ik, bekende Ernst schuw, zacht.

- Het is nu alles beter, broêr, zei Constance.

- Maar tante Lot, vroeg mama; waar is die nu... met de meisjes?

- Ze zijn naar Indië, mama.

- Naar Indië...?

- Ja, herinnert u zich niet meer...? Ze hebben verleden week afscheid van u genomen... Over een jaar komen ze terug... Herinnert u zich niet meer? Zij dachten zuiniger in Indië te wonen...

- Jawel... jawel... ik herinner me... Indië... zei de oude vrouw. Ach... ik zoû er wel heen verlangen...

Het was haar of zij daar heen moest om warmte in en om zich te hebben. En toch... Ernst was terug... en aan de speeltafels zaten Karel, Cateau... Adolfine en haar troepje; er waren Otto en Francis, Van der Welcke; er waren Dorine en Paul... Addy.

- Er zijn er toch nog veel, zeide zij tegen Constance. Er zijn er een heele boel... Maar ik mis... ik mis...

- Wie, mama...

- Ik mis mijn grooten jongen... Ik mis Gerrit... Waar is Gerrit...

- Hij is niet heel wel, de laatste dagen, mama. Ik geloof niet, dat hij komen zal.

- Hij is weêr ziek...

- Niet ziek, maar...

- Jawel, hij is ziek... Hij is heel erg ziek. Constance...

- Wat is er, mama...

- Jij bent de eenige, aan wie ik het durf zeggen... Constance, Gerrit is heel... heel erg ziek... Stil... hij is... hij is dood... - Neen, mama... hij is niet dood...

- Hij is dood...

- Neen, mama...

- Jawel, kind... Kijk... zie je het dan niet... in de andere kamer...

- Wat mama...

- Dat hij dood is...

- Neen...

- Wat zie je dan... in de andere kamer...?

- Niets mama... Ik zie de twee speeltafels... ik zie Karel, en Adolfine... en de meisjes van Adolfine, die kaart spelen.

- En dat licht...?

- Welk licht?

- En àl dat licht... zie je het niet?

- Neen, mama...

- Daar ligt hij... op den grond.

- Neen, neen, mama.

- Stil, kind... Ik zie... het... duidelijk... Nu... nu is het weg...

- Lieve mama...

- Constance.

- Mama...!

- Ga... naar het huis van Gerrit...

- Wil u, dat ik naar hem toe ga?

- Neen, neen... blijf hier... Constance...

- Mama... - Zend... je man of je zoon.

- Is u ongerust?

- Ongerust... neen. Maar zend je man... of je zoon... Zend Addy... Als je Addy zendt... is het het beste.

- Wil u, dat hij eens gaat... en u zegt hoe het met Gerrit gaat?

- Ja... ja...

- Wat heeft mama? vroeg Van der Welcke.

- Is mama niet wel? vroeg Adolfine, aan de speeltafel.

- Mama is heel nerveus, zei Van Saetzema. Willen we niet den dokter laten halen...

- De dokter... zeiden zij besluiteloos.

- Addy, vroeg Dorine. Ga je naar den dokter?

- Neen, ik ga naar oom Gerrit. Oma is ongerust... Ze wil weten hoe hij het maakt.

- Constance, fluisterde de oude vrouw, helder van oogen. Het is beter, dat je ook gaat...

- Addy is nu al gegaan, mama.

- Ga jij ook... met je man. Ga jij ook met je man... Zeg aan de anderen, dat ik moê ben... Laat ze maar heen gaan... nu... vroeg. Zeg aan de anderen, dat ik moê ben, kind... En zeg hun... zeg hun...

- Wat mama?

- Dat ik TE moê ben... om... - Om...

- Om Zondags...

- Om ons Zondags te hebben, mama?

- Neen, kind neen, zeg het niet... Zeg dat niet...! Maar zeg hun, dat het van avond..

- Van avond...?

- De laatste keer is...

- De laatste avond...?

- Neen kind... neen... niet de laatste... Laat ze maar gaan, kind... en ga... ga met je man... Is Addy al gegaan? Ga nu... ga nu ook... naar het huis van Gerrit... Maar kom... dan... hier terug... Ik wil je allen weêr... hier... terug... zien... alle drie, begrijp je... Alle drie, begrijp je...

- Ja mama.

- Ga nu... ga...

Zij gingen; en de kinderen namen afscheid.

Buiten sneeuwde het met groote vlokken. Uit een eeuwig land van den dood, als uit eeuwige hemelsteppen van eeuwigen dood vielen over de kleine stad den geheelen nacht de vlokken neêr. En na al het duister, van de donkere nachten, die waren geweest, de nachten onder den grauwen storm- en regenluchten, vlokte het uit dichte grauwte van hemelsteppen en hemelland blanker en blanker neêr, viel vlok neêr op vlok met een zuiver dons van vergetelheid, dat huizen en menschen bedolf.

Hoofdstuk 19 Κεφάλαιο 19 Chapter 19

Het sneeuwde met groote vlokken. It was snowing with large flakes. Uit een eeuwig hemelland, als uit eeuwige hemelsteppen van eeuwige sneeuw, vielen over de kleine stad al sedert dagen de vlokken neêr. From an eternal sky land, as from eternal sky peaks of eternal snow, the flakes had been falling over the small town for days. En na al het duister van de donkere dagen, die waren geweest, de dagen onder de grauwe storm- en regenluchten, vlokte het uit dichte grauwte van hemelsteppen en hemelland blanker en blanker neêr, vielen vlokken op vlokken met een zuiver dons van vergetelheid, dat huizen en menschen bedolf. And after all the darkness of the dark days that had been, the days under the gray storm and rain skies, it flaked down from dense grayness of sky peaks and sky lands blanker and blanker, falling flakes upon flakes with a pure down of oblivion that bedeviled houses and men. En in wat neêrdaalde uit de groote, grauwe oneindigheid boven de kleine stad en de kleine menschen, scheen nog kleiner de stad, met ommelijn van huizen zich nauwlijks meer teekenend in de blanke vergetelheid, die neêrviel en neêrviel altijd, en schenen kleiner nog de kleine, zwarte, koude menschen, die er gingen door heen of voor de ramen der kleine huizen keken naar het blanke neêrvlokken uit de grauwe oneindigheid boven. And in what descended from the great, gray infinity above the small town and the small people, the town seemed even smaller, with its periphery of houses hardly distinguishable anymore in the white oblivion, which was always falling and falling, and the small, black, cold people, who passed through it or looked out of the windows of the small houses at the white flakes of rain from the gray infinity above, seemed even smaller. Voor de oude vrouw sleepten de witte dagen zich heel eentonig voort van Zondag naar Zon-       dag toe; alleen de Zondag gaf haar een glimp van licht, maar de andere dagen waren zoo blank en blind, blind en blank schemerniets geworden. For the old woman, the white days dragged on very monotonously from Sunday to Sun Day; only Sunday gave her a glimpse of light, but the other days had become so blank and blind, blind and blank twilight nothing. Ook al kwamen de kinderen geregeld eens aan, ze wist niet meer, dat ze waren gekomen... Alleen op den Zondag miste zij ze: als ze niet allen, die zij nog in hare gedachte had, verzameld zag in hare te groote en niet meer warm te stoken kamers, begon te treuren het verwijt in haar hart en knikte welwetend haar hoofd tegen de treurige dingen des ouderdoms... Even though the children regularly arrived, she no longer knew that they had come.... Only on Sundays did she miss them: if she did not see all those she still had in mind gathered in her too large and unheatable rooms, the reproach in her heart began to grieve and she nodded her head knowingly against the sad things of old age...

- Maar Ernst... die komt weêr... als vroeger... mama, zei Constance en aan de hand voerde zij hem naar haar moeder. - But Ernst... he'll come again... as before... mama, said Constance and by the hand she led him to her mother.

Hij kwam nu éens in de week een dag over van Nunspeet, om weêr te wennen aan al het bekende van Den Haag: aan de huizen en aan de menschen - en hoewel hij als altijd iets schuws had, was hij heel kalm en rustig geworden. Now he came over from Nunspeet once a week for a day, to get used to all that The Hague had to offer: the houses and the people - and although he was as shy as ever, he had become very calm and quiet.

- Ernst...? - Ernst...? vroeg mama. Mom asked.

- Ja mama, hij komt weêr als vroeger... - Yes mama, he comes again as before....

- Hij is lang weg geweest...? - He's been gone a long time...?

- Ja, mama... - Yes, mom...

Een helderheid vloot in de oude vrouw, en zij verjeugdigde in een glimlach, nu zij zich       herinnerde... Zij nam de handen van haar zoon, en zij zag Constance met heldere oogen aan. A brightness fleeted in the old woman, and she rejoiced in a smile, now that she remembered She took her son's hands, and she looked at Constance with bright eyes.

- Is hij nu beter? - Is he better now?

- Ja mama, zei Constance. - Yes mama, said Constance.

- Ben je nu beter, Ernst? - Are you better now, Ernst?

- Ja, mama, ik ben veel beter. - Yes, Mom, I'm much better.

Zij zag heel blij, als scheen er heel veel licht om haar. She looked very happy, as if a lot of light were shining around her.

- Hoor je nu... niet meer... van die vreemde... van die vreemde dingen? - Do you hear now... no more... of those strange... of those strange things?

- Neen mama, glimlachte hij zacht. - Nay mama, he smiled softly.

- En zie je niet meer... zie je niet meer... van die vreemde dingen... - And see you no more... Don't you see any more... Of those strange things...

- Neen mama. - No mom.

- Nu... dan is het goed... - Now... then it's good...

Zij zeide het met een dankbaren blik, in de helderheid van het vele licht. She said it with a grateful look, in the brightness of the many lights.

- Ik ben wel heel vreemd geweest... geloof ik, bekende Ernst schuw, zacht. - I have been very strange though I believe, Ernst confessed shyly, softly.

- Het is nu alles beter, broêr, zei Constance. - Everything is better now, broêr, Constance said.

- Maar tante Lot, vroeg mama; waar is die nu... met de meisjes? - But Aunt Lot, Mama asked; where is the one now With the girls?

- Ze zijn naar Indië, mama. - They went to India, mom.

- Naar Indië...? - To India...?

- Ja, herinnert u zich niet meer...? - Yes, don't you remember...? Ze hebben verleden week afscheid van u genomen... Over een jaar komen ze terug...       Herinnert u zich niet meer? They said goodbye to you last week.... In a year they will come back... Don't you remember? Zij dachten zuiniger in Indië te wonen... They thought to live more economically in the Indies....

- Jawel... jawel... ik herinner me... Indië... zei de oude vrouw. - Yep... Yes... I remember... India... said the old woman. Ach... ik zoû er wel heen verlangen... Ah... I would long to go there...

Het was haar of zij daar heen moest om warmte in en om zich te hebben. It was her if she had to go there to have warmth in and around her. En toch... Ernst was terug... en aan de speeltafels zaten Karel, Cateau... Adolfine en haar troepje; er waren Otto en Francis, Van der Welcke; er waren Dorine en Paul... Addy. And yet... Ernst was back... and at the gaming tables there were Charles, Cateau Adolfine and her troop; there were Otto and Francis, Van der Welcke; there were Dorine and Paul Addy.

- Er zijn er toch nog veel, zeide zij tegen Constance. - Surely there are many, she said to Constance. Er zijn er een heele boel... Maar ik mis... ik mis... There are a lot of them... But I miss... I miss...

- Wie, mama... - Who, Mama...

- Ik mis mijn grooten jongen... Ik mis Gerrit... Waar is Gerrit... - I miss my big boy... I miss Gerrit... Where is Gerrit...

- Hij is niet heel wel, de laatste dagen, mama. - He's not very well, the last few days, Mom. Ik geloof niet, dat hij komen zal. I don't believe he will come.

- Hij is weêr ziek... - He is sick again...

- Niet ziek, maar... - Not sick, but...

- Jawel, hij is ziek... Hij is heel erg ziek. - Yep, he's sick... He's very sick. Constance... Constance...

- Wat is er, mama... - What is it, mom...

- Jij bent de eenige, aan wie ik het durf zeggen... Constance, Gerrit is heel... heel erg ziek... Stil... hij is... hij is dood...       - Neen, mama... hij is niet dood... - You are the only one, to whom I dare say it.... Constance, Gerrit is very... very ill... Hush... he's... he's dead... - No, mama... he's not dead...

- Hij is dood... - He's dead...

- Neen, mama... - Nay, mama...

- Jawel, kind... Kijk... zie je het dan niet... in de andere kamer... - Yes, child... Look... can't you see... in the other room...

- Wat mama... - What mom...

- Dat hij dood is... - That he is dead...

- Neen... - Nay...

- Wat zie je dan... in de andere kamer...? - Then what do you see... in the other room...?

- Niets mama... Ik zie de twee speeltafels... ik zie Karel, en Adolfine... en de meisjes van Adolfine, die kaart spelen. - Nothing mama... I see the two gaming tables... I see Charles, and Adolfine... and Adolfine's girls, playing cards.

- En dat licht...? - And that light...?

- Welk licht? - What light?

- En àl dat licht... zie je het niet? - And all that light... don't you see it?

- Neen, mama... - Nay, mama...

- Daar ligt hij... op den grond. - There he lies on the ground.

- Neen, neen, mama. - No, no, Mama.

- Stil, kind... Ik zie... het... duidelijk... Nu... nu is het weg... - Quiet, child... I see... it... clear... Now... now it's gone...

- Lieve mama... - Dear Mom...

- Constance. - Constance.

- Mama...! - Mama...!

- Ga... naar het huis van Gerrit... - Go... to Gerrit's house...

- Wil u, dat ik naar hem toe ga? - Do you want me to go to him?

- Neen, neen... blijf hier... Constance... - Nay, nay... stay here... Constance...

- Mama...       - Zend... je man of je zoon. - Mama... - Send... your husband or your son.

- Is u ongerust? - Are you worried?

- Ongerust... neen. - Worried ... no. Maar zend je man... of je zoon... Zend Addy... Als je Addy zendt... is het het beste. But send your husband Or your son... Send Addy... If you send Addy. it's best.

- Wil u, dat hij eens gaat... en u zegt hoe het met Gerrit gaat? - Do you want him to go sometime ... and tell you how Gerrit is doing?

- Ja... ja... - Yes... yes...

- Wat heeft mama? - What does mom have? vroeg Van der Welcke. Van der Welcke asked.

- Is mama niet wel? - Isn't mom? vroeg Adolfine, aan de speeltafel. Adolfine asked, at the console.

- Mama is heel nerveus, zei Van Saetzema. - Mama is very nervous, Van Saetzema said. Willen we niet den dokter laten halen... Don't we want to have den doctor get....

- De dokter... zeiden zij besluiteloos. - The doctor ... they said indecisively.

- Addy, vroeg Dorine. - Addy, Dorine asked. Ga je naar den dokter? Are you going to see the doctor?

- Neen, ik ga naar oom Gerrit. - No, I'm going to Uncle Gerrit's. Oma is ongerust... Ze wil weten hoe hij het maakt. Grandma is worried... She wants to know how he's doing.

- Constance, fluisterde de oude vrouw, helder van oogen. - Constance, whispered the old woman, bright of eyes. Het is beter, dat je ook gaat... It is better, that you also go...

- Addy is nu al gegaan, mama. - Addy has already gone now, mom.

- Ga jij ook... met je man. - Are you going too... with your husband. Ga jij ook met je man... Zeg aan de anderen, dat ik moê ben... Laat ze maar heen gaan... nu... vroeg. You go with your husband too... Tell the others, I'm tired... Let them go... now... early. Zeg aan de anderen, dat ik moê ben, kind... En zeg hun... zeg hun... Tell the others, I'm tired, child.... And tell them... tell them...

- Wat mama? - What mom?

- Dat ik TE moê ben... om...       - Om... - That I'm too tired... to... - To...

- Om Zondags... - To Sunday...

- Om ons Zondags te hebben, mama? - To have us Sunday, mom?

- Neen, kind neen, zeg het niet... Zeg dat niet...! - No, child no, don't say it.... Don't say that...! Maar zeg hun, dat het van avond.. But tell them, it's from evening....

- Van avond...? - From evening...?

- De laatste keer is... - The last time is...

- De laatste avond...? - The last night...?

- Neen kind... neen... niet de laatste... Laat ze maar gaan, kind... en ga... ga met je man... Is Addy al gegaan? - Nay child... no... not the last one... Let them go, child... and go... go with your husband... Has Addy gone already? Ga nu... ga nu ook... naar het huis van Gerrit... Maar kom... dan... hier terug... Ik wil je allen weêr... hier... terug... zien... alle drie, begrijp je... Alle drie, begrijp je... Now go... go now also... to Gerrit's house... But come... then... back here... I want you all back... here... back... see... all three of you, you understand... All three, you understand...

- Ja mama. - Yes mom.

- Ga nu... ga... - Now go... go...

Zij gingen; en de kinderen namen afscheid. They went; and the children said goodbye.

Buiten sneeuwde het met groote vlokken. Outside, it was snowing with large flakes. Uit een eeuwig land van den dood, als uit eeuwige hemelsteppen van eeuwigen dood vielen over de kleine stad den geheelen nacht de vlokken neêr. From an eternal land of death, as from eternal heavens of eternal death the flakes fell down over the small town all night long. En na al het duister, van de donkere nachten, die waren geweest, de nachten onder den grauwen storm- en regenluchten, vlokte het uit dichte grauwte van hemelsteppen en hemelland blanker en blanker neêr, viel       vlok neêr op vlok met een zuiver dons van vergetelheid, dat huizen en menschen bedolf. And after all the darkness, from the dark nights that had been, the nights under the gray storm and rain skies, it flaked down from dense grayness of sky peaks and sky lands blanker and blanker, fell flake upon flake with a pure down of oblivion, that buried houses and people.