×

We gebruiken cookies om LingQ beter te maken. Als u de website bezoekt, gaat u akkoord met onze cookiebeleid.


image

Zielenschemering [part 1], Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 2

De buren van de oude mevrouw Van Lowe, dien avond, vonden het vreemd, dat na den eten geheel de familie, de een na den ander, er aankwam, belde, binnen ging - terwijl het toch geen Zondag was. Behalve die Zondagen van het ‘familie-tafereel', was er toch nooit aanloop voor mevrouw Van Lowe's deur. En zij verwonderden zich wat er zoû kunnen zijn, en daar het heel warm was - een Augustusdag - hadden zij alle ramen opengezet, spiedden zij uit over straat, lieten zelfs de meiden vragen aan de meiden van mevrouw Van Lowe. Maar de meiden wisten van niets: ze dachten alleen, dat er iets zijn moest met de jonge mevrouw, die in Parijs was: mevrouw Emilie, als zij zeiden, die er van door was gegaan met haar broêr...

- Het wordt een rare boel bij die Van Lowe's... zeiden de buren, en keken op straat, naar de voordeur van de oude mevrouw, waaraan weêr gebeld werd, voor de zooveelste maal.

- Daar heb je de Van Saetzema's... - En daar heb je de dikke Ruyvenaers...

- Wat is er te doen?

- Ja, wat is er te doen?

- De meiden zeggen, iets met Emilie...

- Ook pleizierig voor de Van Ravens...

- Ze zeggen, dat Bertha kindsch is, hè...

- Nu kindsch... ze zit maar te kijken... Ze komen hier nooit: ze wonen in Baarn...

- Daar heb je de Van der Welcke's...

- Zoo tante, zoo nichtje...

- Nu zijn ze er allemaal...

- Allemaal...

- Ja, ik heb ze allemaal gezien... De ritmeester en zijn vrouw, Paul, Dorine, en Karel...

- En Ernst?

- Die is nog niet gekomen.

- Maar die komt niet altijd.

- Wat is er te doen?

- Ja, wat is er te doen...

- Het is zeker een schandaal met Emilie...

- En als je denkt de Van Naghels vroeger... Wat een grandeur!

- En nu...

- Niets... niets meer... Een zooitje is het me...

- Nu, ik vind het nog al nette menschen... - Ja, maar heelemaal in orde zijn ze niet...

- Kom, willen we niet naar Scheveningen gaan?

- Ja... laat ons naar Scheveningen gaan... Dáar hooren we misschien wat er is...

- Wat er is - met Emilie...

De buren van mevrouw Van Lowe gingen opzettelijk naar Scheveningen, om te hooren wat er was - wat er was met Emilie...

De oude mevrouw Van Lowe zat in de serre - open de ramen - en zij huilde zacht, als was zij te oud, om hevig te huilen om welk verdriet ook... Oom Herman, tante Lot, alle de kinderen waren langzamerhand binnengekomen, hunne gezichten in strakke ontsteltenis, en als schimmen bewogen zij in de groote, duisterende kamers, waar niemand dacht het licht te laten aansteken...

- Herman... riep de oude mevrouw, klagend.

Oom Ruyvenaer, tante Lot kwamen nader.

- Heb jij hem gezien, Herman...? vroeg de oude mevrouw, wringend de geäderde handen.

- Nee... een... Marie... Maar ik... ik... ga morgen naar hem toe... met dokter... dokter Van der Ouwe.

- En wie is nu bij hem? - Een verpleger, mama, zei Gerrit. Wij hebben voor alles gezorgd... Hij is heel kalm, moedertje. Hij is heel kalm. Het zal zoo erg niet worden... Het is maar een bui: dat gaat over, zei de dokter.

Cateau's boezem, plotseling, doemde in de open serre-deur.

- Ach, màmà! zei Cateau. Wat is DIT ... treurig... van ERNST ! Hoe is het nu mógelijk - dat Ernst... zoo geworden... IS ! ! En zij boog zich tot haar schoonmama en gaf haar een kus, correct, als de condoleance-kus van een vreemde... - En hoe gaat het met u, mama? vroeg Karel, als was er niets aan de hand. Heeft u geen last van de warmte...

De oude vrouw knikte vaag, drukte hem de hand.

- Het eenige, wat ik je verzoek; zei Adolfine tegen haar man, Dorine, Paul, Adeline; - is om er NIET over te spreken. Om er met niemand buiten-af over te spreken. Hoe minder er over gesproken wordt, hoe liever het me zijn zal... Wij hebben in onze familie die Indische mededeelzaamheid, om dadelijk alles aan de groote klok te hangen... Als ze er naar vragen, kunnen we zeggen, dat Ernst wat zenuwachtig is... Niet waar, laten we dàt afspreken... om te zeggen, dat Ernst wat zenuwachtig is...

Zij vroeg het hun op hun woord af, en zij beloofden het haar, om haar te kalmeeren.

- Je zal zien... zeide zij; dat die historie met Ernst maken zal, dat Van Saetzema WEÊR niet gekozen wordt... voor den Gemeenteraad.

Paul zag haar verstomd aan, niet vattende haar logica. Toen zeide hij, rustig:

- Ja... je ziet vreemde dingen soms gebeuren.

- Ja... zei Adolfine, knikkende, als waardeerde zij bizonder, dat hij haar begreep. Het is heel ellendig voor MIJ ...: je zal zien, dat Van Saetzema weêr niet gekozen wordt...

- Ik geloof, dat Ernst... nog de wijste is van ons allen! dacht Paul, en, terwijl hij zitten ging, keek hij eerst op den stoel, of er geen pluisjes lagen.

Maar Constance was binnengekomen en toen de oude mevrouw haar zag, stond zij half op, stortte zich in haar armen, en snikte nu heviger dan zij gedaan had... Het was vreemd, zooals zij langzamerhand in Constance haar eigenste kind had teruggevonden, hare dochter, die zij sedert jaren en lange jaren niet weêr gezien had, tot zij eindelijk weêr terug was gekomen in het land en in de familie... Moeder, had zij nooit een lieveling gehad, maar toch voelde zij zich dikwijls gedurende langen tijd nu eens meer aangetrokken tot de een, dan tot den ander weêr... Zij werd oud, zij kreeg iets gebrokens van oude moeder, die om zich heen ziet gebeuren de treurigheid in de levens harer kinderen: een treurigheid, die zoo laat kwam, dat zij de illuzie zich had kunnen maken, dat er nooit treurigheid zijn zou... De plotselinge uiteenspatting van het huis van Bertha - dat huis, waar zij zoo gaarne kwam, omdat zij er in terug vond de voortzetting van haar eigen leven, den weêrschijn van haar eigen grootheid, had haar geslagen met een smartelijken slag: de onverwachte dood van Van Naghel; die apathie, waarin Bertha als het ware verzonken was; de scheiding van Van Raven en Emilie, uitgesproken toen Emilie niet meer terugkwam uit het buitenland, waar zij bleef met haar broêr Henri, gesjeesd van Leiden, trots alle overreding, die oom Van Naghel, de Commissaris in Overijsel, op hen uitgeoefend had; Louise, wonende bij Otto en Francis in, om Francis, altijd lijdende, te helpen met de kinderen, zoodat Bertha te Baarn in haar kleine villa alleen woonde met Marianne, nu Frans, gepromoveerd, naar Indië was, en Karel en Marietje op kostschool waren... Gespat uit een was het groote huisgezin, plotseling, in enkele maanden, in enkele dagen bijna, en de oude grootmoeder, wier ziels-illuzie het altijd geweest was alles en allen dicht te houden bij elkaâr, was naïef verwonderd geweest, dat het zoo kon gebeuren, dat het zoo was gebeurd... Zij verplaatste zich niet meer, liep moeilijk en omdat Bertha zoo apathiesch was geworden, en zich ook niet verplaatste, had zij Bertha niet meer gezien, had zij Bertha en al de haren als het ware verloren! Een leêgte had het om haar gegeven, die niets had kunnen aanvullen - ook al zag zij Constance iederen dag. Een leêgte, omdat de oude vrouw in geene van harer kinderen huishoudens terug vond die aristocratische officieele gewichtigheid, die haar lief en bekend was geweest bij de Van Naghels... Zij kon klagen nu, dikwijls, de oude vrouw - iets, dat zij vroeger nooit had gedaan, - zij kon klagen, dat Karel en Cateau zoo egoïst waren, zoo stijf Hollandsch werden, ieder jaar meer en meer; zij kon klagen, dat bij Gerrit de kinderen altijd zoo druk waren, en Adeline over het hoofd groeiden, en dat beiden, Gerrit en Adeline, te zwak waren om zooveel kinderen - negen - een strenge opvoeding te geven; zij kon klagen, dat Adolfine bitterder werd en bitterder, omdat haar man geen carrière maakte, omdat Carolientje niet trouwde, omdat zij last van haar drie jongens had; zij kon klagen over Dorine, over Paul en had allerlei kleine griefjes tegen hen beiden. Dan, op den Zondag-avond, als kinderen en kleinkinderen kwamen, voelde zij de leêgte, die Van Naghel en Bertha hadden gelaten, miste zij den klank van sommige aristocratische namen, dien van den Russischen gezant, in de gesprekken harer kinderen, en met een zoet-bitter lachje zeide zij dan tegen de Ruyvenaers, dat hunne familie den laatsten tijd niet meer was, wat ze geweest was: noemde ze het een grandeur déchue, en had een bitter pleizier er in dat woord, waarvan de elegante ironie haar troostte, te herhalen en nog eens te herhalen. En Constance was het kind geworden, tot wie zij het meest zich had aangetrokken gevoeld in deze bitterheid, omdat Constance zich wijdde iederen dag aan hare oude moeder - maar ook omdat zij, mama, stilletjes, er van hield met Constance te spreken over Rome, zelfs over De Staffelaer, over de Pallavicini's, de Odescalchi's, die Constance indertijd gekend had - omdat Constance, wat er dan ook ware gebeurd, toch geparenteerd was aan de eerste Hollandsche families - omdat Constance een titel droeg - omdat Addy haar eenig kleinkind was, dat een titel droeg - van hoe goede familie de Van Naghels ook waren: ach, die kleinkinderen, die zij zoo zelden meer zag! En nu het verschrikkelijke aan Ernst gebeurd was, het verschrikkelijke dat de kinderen wel eerst voor haar hadden willen verbergen, tot zij het toch geraden had, omdat zij het zoo lang al gevreesd had, eigenlijk gevreesd van Ernsts kleine-kindjesjaren af - wat vreeslijke stuipen had dat kind gehad! - nu dan het verschrikkelijke aan Ernst gebeurd was, nu werd het Constance, in wier armen zij het eerst kon uitsnikken, in wier armen zij eerst gevoelde hoe zwaar verdriet haar getroffen had, op haar ouden, ouden dag.

- Cony... hikte zij. Lieve Cony... Het is wèl zoo! Ernst... Ernst is KRANKZINNIG ! ! En schril klonk het woord, dat nog niemand tegen haar had uitgesproken - hoewel zij de beteekenis geraden had - door de duisterende kamer, waar verschrikt, om den schrillen klank van de snerpende stem der oude vrouw, plotseling alle fluisteringen zwegen. Alles zweeg er en om het woord voer een huivering door de kamer. De kinderen zagen elkander aan, omdat mama het woord had uitgesproken, het woord, dat ZIJ niet hadden gezegd - ook al hadden zij, stil, het gedacht. Het woord, dat mama zoo schril uitsprak, bijna schreeuwde tegen Constance, in de onweêrhoudbare pijn van haar verdriet, sloeg hen allen met een plotsen schrik - omdat het, uit mama's mond, klonk als de openlijke bevestiging van wat zij wel allen wisten, maar niet bevestigen wilden, dan in groot geheim tegen elkaâr. Zij zouden immers zeggen alleen, dat Ernst zenuwachtig was: nièt meer. Nevroze, was zoo alomvattend... Een gesticht voor zenuwlijders... wie ging er niet heen, om eens tot rust te komen. Maar, schrille bevestiging, had het woord van mama gesnerpt, gesnerpt tegen Constance, in de duistere kamer, waar nog niemand er aan dacht, eenvoudig-weg, de gaskroon aan te steken. Adolfine, Cateau, Karel, oom Ruyvenaer, Floortje en Dijkerhof, ze keken elkaâr plotseling aan, verschrikt, van ontzetting geslagen - omdat zij het woord nooit luid, nooit openlijk bevestigend hadden willen uitspreken: krankzinnigheid was een familie-schande. Uit een hoek van de donkere kamer klonk nu een luid: - Jà, kassiàn!! van tante Lot, en Toetie was zoo zenuwachtig, dat ze plotseling uitbarstte in snikken. Dat was weêr dat Indische zich-niet-houden-kunnen, meenden, geërgerd, de Van Saetzema's en Cateau, en ze vonden het niet fatsoenlijk zich zoo te laten gaan: ze voelden iets of geheel hun zaak reddeloos was verloren. Maar de deur ging open, en binnen kwamen, onzeker in de duisternis, de twee dokters: de oude huisdokter, oud-militair-geneesheer, Van der Ouwe, en een jonge, zenuwspecialiteit, Reeuws. Omdat zij binnenkwamen, staakte Toetie, verlegen, haar snikken. De dokters kwamen van den Nieuwen Uitleg, waar zij Ernst hadden verlaten, kalm, lezend - in een zijkamer de verpleger: een kalme, krachtige kerel. En toen de broêrs en zusters de dokters omringden, begon de oude, bezadigd:

- Onze goede Ernst kan daar niet blijven, alleen... We zullen zien, dat we hem naar Nunspeet brengen, bij dokter Van Heuvel, dat zal hem goed doen... de natuur... een andere omgeving... lieve, rustige menschen, die zich aan hem wijden...

- Nunspeet? vroeg Adolfine. Dat is toch niet...?? - Neen, zeide beslist de oude dokter, die haar begreep. Dat is niet...

En hij zeide niet het woord, liet het zweven, het woord, dat niet mocht uitgesproken, het vreeslijke woord, dat aanduidde het huis van schande, familie-schande.

- Het is een lieve villa... dokter Van Heuvel heeft enkele zenuwpatiënten, zeide hij kalm, goedig, met een blik in het rond op de broêrs en zusters, en zijn groote grijze kop knikte geruststellend tot hen allen.

Zij bewonderden zijn tact: zij namen des te meer kwalijk het schrille woord van mama, dat gesnerpt had en hen had doen huiveren... zij namen des te meer kwalijk den uitroep van tante Lot, de plotselinge snikken van Toetie.

En herademend, staken zij het gas op, plotseling bemerkend, dat het pikdonker was - nu de beide dokters, rustig naast mama, haar zacht zeiden, dat alles terecht zoû komen, en dat Ernst wat overspannen was, door veel alleen zijn, en veel lezen in oude boeken.


Hoofdstuk 2 Chapter 2

De buren van de oude mevrouw Van Lowe, dien avond, vonden het vreemd, dat na den eten geheel de familie, de een na den ander, er aankwam, belde, binnen ging - terwijl het toch geen Zondag was. Old Mrs. Van Lowe's neighbors, that evening, thought it strange, that after dinner the whole family, one after another, arrived, rang, went in - even though it was not Sunday. Behalve die Zondagen van het ‘familie-tafereel', was er toch nooit aanloop voor mevrouw Van Lowe's deur. Except for those Sundays of the "family tableau," there was never a run-in at Mrs. Van Lowe's door anyway. En zij verwonderden zich wat er zoû kunnen zijn, en daar het heel warm was - een Augustusdag - hadden zij alle ramen opengezet, spiedden zij uit over straat, lieten zelfs de meiden vragen aan de meiden van mevrouw Van Lowe. And they marveled at what could be, and since it was very hot - an August day - they had all the windows open, spied out across the street, even had the maids ask Mrs. Van Lowe's maids. Maar de meiden wisten van niets: ze dachten alleen, dat er iets zijn moest met de jonge mevrouw, die in Parijs was: mevrouw Emilie, als zij zeiden, die er van door was gegaan met haar broêr... But the maids knew nothing: they only thought, there must be something about the young lady who was in Paris: Mrs. Emilie, as they said, who had run off with her brother....

- Het wordt een rare boel bij die Van Lowe's... zeiden de buren, en keken op straat, naar de voordeur van de oude mevrouw, waaraan weêr gebeld werd, voor de zooveelste maal. - It's getting strange at the Van Lowe's... said the neighbors, looking out into the street, at the old lady's front door, at which the doorbell rang again, for the umpteenth time.

- Daar heb je de Van Saetzema's...       - En daar heb je de dikke Ruyvenaers... - There you have the Van Saetzema's.... - And there you have the fat Ruyvenaers....

- Wat is er te doen? - What is there to do?

- Ja, wat is er te doen? - Yes, what is there to do?

- De meiden zeggen, iets met Emilie... - The girls say, something about Emilie....

- Ook pleizierig voor de Van Ravens... - Also pleasing to the Van Ravens....

- Ze zeggen, dat Bertha kindsch is, hè... - They say, Bertha is kindsch, huh....

- Nu kindsch... ze zit maar te kijken... Ze komen hier nooit: ze wonen in Baarn... - Now kindsch... she sits and watches... They never come here: they live in Baarn....

- Daar heb je de Van der Welcke's... - There you have the Van der Welcke's....

- Zoo tante, zoo nichtje... - So auntie, so niece....

- Nu zijn ze er allemaal... - Now they are all there...

- Allemaal... - All...

- Ja, ik heb ze allemaal gezien... De ritmeester en zijn vrouw, Paul, Dorine, en Karel... - Yes, I saw them all.... The ride master and his wife, Paul, Dorine, and Karel....

- En Ernst? - And Ernst?

- Die is nog niet gekomen. - That one hasn't come yet.

- Maar die komt niet altijd. - But it doesn't always come.

- Wat is er te doen? - What is there to do?

- Ja, wat is er te doen... - Yes, what is there to do....

- Het is zeker een schandaal met Emilie... - It's definitely a scandal with Emilie....

- En als je denkt de Van Naghels vroeger... Wat een grandeur! - And if you think the Van Naghels used to.... What grandeur!

- En nu... - And now...

- Niets... niets meer... Een zooitje is het me... - Nothing... nothing more... A mess is me....

- Nu, ik vind het nog al nette menschen...       - Ja, maar heelemaal in orde zijn ze niet... - Now, I think they're pretty neat people.... - Yes, but quite decent they are not....

- Kom, willen we niet naar Scheveningen gaan? - Come, don't we want to go to Scheveningen?

- Ja... laat ons naar Scheveningen gaan... Dáar hooren we misschien wat er is... - Yes... Let's go to Scheveningen... There we might hear what's there....

- Wat er is - met Emilie... - What's there - with Emilie...

De buren van mevrouw Van Lowe gingen opzettelijk naar Scheveningen, om te hooren wat er was - wat er was met Emilie... Mrs. Van Lowe's neighbors deliberately went to Scheveningen, to hear what was - what was with Emilie....

De oude mevrouw Van Lowe zat in de serre - open de ramen - en zij huilde zacht, als was zij te oud, om hevig te huilen om welk verdriet ook... Oom Herman, tante Lot, alle de kinderen waren langzamerhand binnengekomen, hunne gezichten in strakke ontsteltenis, en als schimmen bewogen zij in de groote, duisterende kamers, waar niemand dacht het licht te laten aansteken... Old Mrs. Van Lowe sat in the conservatory - open the windows - and she cried softly, as if she were too old, to cry violently for any sorrow.... Uncle Herman, Aunt Lot, all the children had gradually entered, their faces in tight dismay, and like phantoms they moved in the large, dark rooms, where no one thought to have the light turned on....

- Herman... riep de oude mevrouw, klagend. - Herman! cried the old lady, plaintively.

Oom Ruyvenaer, tante Lot kwamen nader. Uncle Ruyvenaer, Aunt Lot approached.

- Heb jij hem gezien, Herman...? - Have you seen him, Herman...? vroeg de oude mevrouw, wringend de geäderde handen. the old lady asked, wringing her cupped hands.

- Nee... een... Marie... Maar ik... ik... ga morgen naar hem toe... met dokter... dokter Van der Ouwe. - No... a... Marie... But I... I... am going to see him tomorrow... with doctor... Doctor Van der Ouwe.

- En wie is nu bij hem? - And who is with him now? - Een verpleger, mama, zei Gerrit. - A nurse, mom, Gerrit said. Wij hebben voor alles gezorgd... Hij is heel kalm, moedertje. We took care of everything.... He is very calm, motherly. Hij is heel kalm. He is very calm. Het zal zoo erg niet worden... Het is maar een bui: dat gaat over, zei de dokter. It won't be so bad.... It's just a fit: it'll pass, the doctor said.

Cateau's boezem, plotseling, doemde in de open serre-deur. Cateau's bosom, suddenly, loomed in the open conservatory door.

- Ach, màmà! - Ah, màmà! zei Cateau. Cateau said. Wat is DIT ... treurig... van ERNST ! What is THIS ... sad... of ERNST ! Hoe is het nu mógelijk - dat Ernst... zoo geworden... IS ! How is it possible - that Ernst... has become... IS! ! En zij boog zich tot haar schoonmama en gaf haar een kus, correct, als de condoleance-kus van een vreemde... ! And she bowed to her mother-in-law and gave her a kiss, correctly, like the condolence kiss of a stranger..... - En hoe gaat het met u, mama? - And how are you, Mom? vroeg Karel, als was er niets aan de hand. Karel asked, as if nothing were wrong. Heeft u geen last van de warmte... Are you not bothered by the heat...

De oude vrouw knikte vaag, drukte hem de hand. The old woman nodded vaguely, pressed his hand.

- Het eenige, wat ik je verzoek; zei Adolfine tegen haar man, Dorine, Paul, Adeline; - is om er NIET over te spreken. - The only thing, which I ask you; said Adolfine to her husband, Dorine, Paul, Adeline; - is to NOT talk about it. Om er met niemand buiten-af over te spreken. Not to talk about it with anyone outside. Hoe minder er over gesproken wordt, hoe liever het me zijn zal... Wij hebben in onze familie die Indische mededeelzaamheid, om dadelijk alles aan de groote klok te hangen... Als ze er naar vragen, kunnen we zeggen, dat Ernst       wat zenuwachtig is... Niet waar, laten we dàt afspreken... om te zeggen, dat Ernst wat zenuwachtig is... The less said about it, the better it will be for me.... We have in our family that Indian communicativeness, to put everything on the line immediately.... If they ask, we can say that Ernst is a bit nervous... Not true, let's agree on that... to say that Ernst is nervous...

Zij vroeg het hun op hun woord af, en zij beloofden het haar, om haar te kalmeeren. She asked them at their word, and they promised, to calm her down.

- Je zal zien... zeide zij; dat die historie met Ernst maken zal, dat Van Saetzema WEÊR niet gekozen wordt... voor den Gemeenteraad. - You will see... she said; that this history with Ernst will make, that Van Saetzema WILL NOT be elected for the City Council.

Paul zag haar verstomd aan, niet vattende haar logica. Paul looked at her dumbfounded, not grasping her logic. Toen zeide hij, rustig: Then he said, quietly:

- Ja... je ziet vreemde dingen soms gebeuren. - Yes... you see strange things happen sometimes.

- Ja... zei Adolfine, knikkende, als waardeerde zij bizonder, dat hij haar begreep. - Yes... said Adolfine, nodding, as if she bizarrely appreciated that he understood her. Het is heel ellendig voor MIJ ...: je zal zien, dat Van Saetzema weêr niet gekozen wordt... It is very miserable for ME ...: you will see, that Van Saetzema will not be elected again ....

- Ik geloof, dat Ernst... nog de wijste is van ons allen! - I believe, Ernst is still the wisest of us all! dacht Paul, en, terwijl hij zitten ging, keek hij eerst op den stoel, of er geen pluisjes lagen. Paul thought, and, as he sat down, he first looked on the chair to see if there were any lint.

Maar Constance was binnengekomen en toen de oude mevrouw haar zag, stond zij half op, stortte zich in haar armen, en snikte nu heviger dan zij gedaan had... Het was vreemd, zooals zij langzamerhand in Constance haar eigenste kind had teruggevonden, hare dochter, die zij sedert jaren en lange jaren niet weêr gezien       had, tot zij eindelijk weêr terug was gekomen in het land en in de familie... Moeder, had zij nooit een lieveling gehad, maar toch voelde zij zich dikwijls gedurende langen tijd nu eens meer aangetrokken tot de een, dan tot den ander weêr... Zij werd oud, zij kreeg iets gebrokens van oude moeder, die om zich heen ziet gebeuren de treurigheid in de levens harer kinderen: een treurigheid, die zoo laat kwam, dat zij de illuzie zich had kunnen maken, dat er nooit treurigheid zijn zou... De plotselinge uiteenspatting van het huis van Bertha - dat huis, waar zij zoo gaarne kwam, omdat zij er in terug vond de voortzetting van haar eigen leven, den weêrschijn van haar eigen grootheid, had haar geslagen met een smartelijken slag: de onverwachte dood van Van Naghel; die apathie, waarin Bertha als het ware verzonken was; de scheiding van Van Raven en Emilie, uitgesproken toen Emilie niet meer terugkwam uit het buitenland, waar zij bleef met haar broêr Henri, gesjeesd van Leiden, trots alle overreding, die oom Van Naghel, de Commissaris in Overijsel, op hen uitgeoefend had; Louise, wonende bij Otto en Francis in, om Francis, altijd lijdende, te helpen met de kinderen, zoodat Bertha te Baarn in haar kleine       villa alleen woonde met Marianne, nu Frans, gepromoveerd, naar Indië was, en Karel en Marietje op kostschool waren... Gespat uit een was het groote huisgezin, plotseling, in enkele maanden, in enkele dagen bijna, en de oude grootmoeder, wier ziels-illuzie het altijd geweest was alles en allen       dicht te houden bij elkaâr, was naïef verwonderd geweest, dat het zoo kon gebeuren, dat het zoo was gebeurd... Zij verplaatste zich niet meer, liep moeilijk en omdat Bertha zoo apathiesch was geworden, en zich ook niet verplaatste, had zij Bertha niet meer gezien, had zij Bertha en al de haren als het ware verloren! But Constance had entered, and when the old lady saw her, she half rose, threw herself into her arms, and sobbed more violently than she had done before.... It was strange, the way she had gradually found in Constance her own child, her daughter, whom she had not seen for years and long years, until she had finally returned to the country and the family... Mother, she had never had a favorite, but still she often felt for a long time sometimes more attracted to the one, then to the other... She was getting old, she was getting something crooked from an old mother who sees the sadness happening around her in the lives of her children: a sadness that came so late that she could have had the illusion that there would never be any sadness... The sudden disintegration of Bertha's house - that house, which she loved so much because in it she found the continuation of her own life, the reflection of her own greatness - had struck her with a painful blow: the unexpected death of Van Naghel; that apathy, in which Bertha was, as it were, sunk; the separation of Van Raven and Emilie, pronounced when Emilie did not return from abroad, where she remained with her brother Henri, shunted from Leiden, proud of all the persuasion which uncle Van Naghel, the commissioner in Overijsel, had exerted upon them; Louise, living with Otto and Francis, to help Francis, always suffering, with the children, so that Bertha lived alone in Baarn in her little villa with Marianne, now that Frans, promoted, had gone to India, and Karel and Marietje were at boarding school... Spat out of one was the large household, suddenly, in a few months, in a few days almost, and the old grandmother, whose soul-illustration it had always been to keep everything and everyone close together, had been naively amazed that it could happen like that, that it had happened like that.... She no longer moved, walked with difficulty, and because Bertha had become so apathetic, nor did she move, she had no longer seen Bertha, had lost Bertha and all the hair, as it were! Een leêgte had het om haar gegeven, die niets had kunnen aanvullen - ook al zag zij Constance iederen dag. A leêgte it had given to her that nothing could have added to - even though she saw Constance every day. Een leêgte, omdat de oude vrouw in geene van harer kinderen huishoudens terug vond die aristocratische officieele gewichtigheid, die haar lief en bekend was geweest bij de Van Naghels... Zij kon klagen nu, dikwijls, de oude vrouw - iets, dat zij vroeger nooit had gedaan, - zij kon klagen, dat Karel en Cateau zoo egoïst waren, zoo stijf Hollandsch werden, ieder jaar meer en meer; zij kon klagen, dat bij Gerrit de kinderen altijd zoo druk waren, en Adeline over het hoofd groeiden, en dat       beiden, Gerrit en Adeline, te zwak waren om zooveel kinderen - negen - een strenge opvoeding te geven; zij kon klagen, dat Adolfine bitterder werd en bitterder, omdat haar man geen carrière maakte, omdat Carolientje niet trouwde, omdat zij last van haar drie jongens had; zij kon klagen over Dorine, over Paul en had allerlei kleine griefjes tegen hen beiden. A leêgte, because the old woman found in none of her children's households that aristocratic officiousness again, which had been dear and familiar to her with the Van Naghels.... She could complain now, often, the old woman - something, which she had never done before, - she could complain, that Karel and Cateau were so selfish, became so stiffly Dutch, every year more and more; she could complain, that with Gerrit the children were always so busy, and Adeline grew over their heads, and that both, Gerrit and Adeline, were too weak to give so many children - nine - a strict upbringing; she could complain that Adolfine became more and more bitter, because her husband did not make a career, because Carolientje did not marry, because she was bothered by her three boys; she could complain about Dorine, about Paul and had all kinds of little grievances against both of them. Dan, op den Zondag-avond, als kinderen en kleinkinderen kwamen, voelde zij de leêgte, die Van Naghel en Bertha hadden gelaten, miste zij den klank van sommige aristocratische namen, dien van den Russischen gezant, in de gesprekken harer kinderen, en met een zoet-bitter lachje zeide zij dan tegen de Ruyvenaers, dat hunne familie den laatsten tijd niet meer was, wat ze geweest was: noemde ze het een grandeur déchue, en had een bitter pleizier er in dat woord, waarvan de elegante ironie haar troostte, te herhalen en nog eens te herhalen. Then, on Sunday evening, when children and grandchildren came, she felt the emptiness that Van Naghel and Bertha had left, she missed the sound of some aristocratic names, that of the Russian envoy, in her children's conversations, and with a sweet and bitter smile she told the Ruyvenaers that their family was not what it used to be: she called it a grandeur déchue, and took a bitter pleasure in repeating and repeating that word, whose elegant irony comforted her. En Constance was het kind geworden, tot wie zij het meest zich had aangetrokken gevoeld in deze bitterheid, omdat Constance zich wijdde iederen dag aan hare oude moeder - maar ook omdat zij, mama, stilletjes, er van hield met Constance te spreken over Rome, zelfs over De Staffelaer, over de Pallavicini's, de Odescalchi's, die Constance       indertijd gekend had - omdat Constance, wat er dan ook ware gebeurd, toch geparenteerd was aan de eerste Hollandsche families - omdat Constance een titel droeg - omdat Addy haar eenig kleinkind was, dat een titel droeg - van hoe goede familie de Van Naghels ook waren: ach, die kleinkinderen, die zij zoo zelden meer zag! And Constance had become the child to whom she had felt most drawn in this bitterness, because Constance devoted herself every day to her old mother - but also because she, Mama, silently, loved to talk to Constance about Rome, even about De Staffelaer, about the Pallavicinis, the Odescalchi's, whom Constance had known at that time - because Constance, whatever had happened, was still paired with the first Dutch families - because Constance had a title - because Addy was her only grandchild, who had a title - no matter how good a family the Van Naghels were: ah, those grandchildren, whom she saw so rarely anymore! En nu het verschrikkelijke aan Ernst gebeurd was, het verschrikkelijke dat de kinderen wel eerst voor haar hadden willen verbergen, tot zij het toch geraden had, omdat zij het zoo lang al gevreesd had, eigenlijk gevreesd van Ernsts kleine-kindjesjaren af - wat vreeslijke stuipen had dat kind gehad! And now that the terrible thing had happened to Ernst, the terrible thing that the children had wanted to hide from her at first, until she had guessed it anyway, because she had feared it for so long, actually feared it from Ernst's small-childhood years - what terrible convulsions that child had had! - nu dan het verschrikkelijke aan Ernst gebeurd was, nu werd het Constance, in wier armen zij het eerst kon uitsnikken, in wier armen zij eerst gevoelde hoe zwaar verdriet haar getroffen had, op haar ouden, ouden dag. - now that the terrible thing had happened to Ernst, now it became Constance, in whose arms she could first sob out, in whose arms she first felt how heavy sorrow had struck her, in her old, old age.

- Cony... hikte zij. - Cony... she hiccupped. Lieve Cony... Het is wèl zoo! Dear Cony... It is well! Ernst... Ernst is KRANKZINNIG ! Ernst... Ernst is CRAZY! ! En schril klonk het woord, dat nog niemand tegen haar had uitgesproken - hoewel zij de beteekenis geraden had - door de duisterende kamer, waar verschrikt, om den schrillen klank van de snerpende stem der oude vrouw, plotseling alle fluisteringen zwegen. ! And shrill sounded the word, which no one had yet spoken to her - although she had guessed the meaning - through the dark room, where, startled at the shrill sound of the shrill voice of the old woman, all whispers suddenly fell silent. Alles zweeg       er en om het woord voer een huivering door de kamer. Everything was silent there and around the word a shudder sailed through the room. De kinderen zagen elkander aan, omdat mama het woord had uitgesproken, het woord, dat ZIJ niet hadden gezegd - ook al hadden zij, stil, het gedacht. The children looked at each other, because Mom had spoken the word, the word, which SHE had not said - even though, silently, they had thought it. Het woord, dat mama zoo schril uitsprak, bijna schreeuwde tegen Constance, in de onweêrhoudbare pijn van haar verdriet, sloeg hen allen met een plotsen schrik - omdat het, uit mama's mond, klonk als de openlijke bevestiging van wat zij wel allen wisten, maar niet bevestigen wilden, dan in groot geheim tegen elkaâr. The word, which Mama uttered so shrilly, almost shouted at Constance, in the unquenchable pain of her grief, struck them all with a sudden fright - because it sounded, from Mama's mouth, like the open confirmation of what they all knew, but did not want to confirm, other than in great secrecy against each other. Zij zouden immers zeggen alleen, dat Ernst zenuwachtig was: nièt meer. After all, they would only say, Ernst was nervous: nay more. Nevroze, was zoo alomvattend... Een gesticht voor zenuwlijders... wie ging er niet heen, om eens tot rust te komen. Nevroze, was so all-encompassing.... An asylum for nervous sufferers... who didn't go there, to get some rest. Maar, schrille bevestiging, had het woord van mama gesnerpt, gesnerpt tegen Constance, in de duistere kamer, waar nog niemand er aan dacht, eenvoudig-weg, de gaskroon aan te steken. But, shrill confirmation, Mom's word had snickered, snickered against Constance, in the dark room, where no one yet thought of, simply-quite simply, lighting the gas crown. Adolfine, Cateau, Karel, oom Ruyvenaer, Floortje en Dijkerhof, ze keken elkaâr plotseling aan, verschrikt, van ontzetting geslagen - omdat zij het woord nooit luid, nooit openlijk bevestigend hadden willen uitspreken: krankzinnigheid was een familie-schande. Adolfine, Cateau, Karel, Uncle Ruyvenaer, Floortje and Dijkerhof, they suddenly looked at each other, startled, stricken with dismay - because they had never wanted to say the word loudly, never openly affirmatively: insanity was a family shame. Uit een hoek van de donkere kamer klonk nu een luid:       - Jà, kassiàn!! From a corner of the dark room now sounded a loud: - Ya, cashier!!! van tante Lot, en Toetie was zoo zenuwachtig, dat ze plotseling uitbarstte in snikken. from Aunt Lot, and Tutzie was so nervous that she suddenly burst into sobs. Dat was weêr dat Indische zich-niet-houden-kunnen, meenden, geërgerd, de Van Saetzema's en Cateau, en ze vonden het niet fatsoenlijk zich zoo te laten gaan: ze voelden iets of geheel hun zaak reddeloos was verloren. That again was that Indian can't-keep-it-away attitude, the Van Saetzemas and Cateau thought, annoyed, and they didn't think it was decent to let themselves go like that: they felt as if their whole business was irretrievably lost. Maar de deur ging open, en binnen kwamen, onzeker in de duisternis, de twee dokters: de oude huisdokter, oud-militair-geneesheer, Van der Ouwe, en een jonge, zenuwspecialiteit, Reeuws. But the door opened, and inside, uncertain in the darkness, came the two doctors: the old house doctor, former military medic, Van der Ouwe, and a young, nerve specialist, Reeuws. Omdat zij binnenkwamen, staakte Toetie, verlegen, haar snikken. As they entered, Tootie, shyly, ceased her sobbing. De dokters kwamen van den Nieuwen Uitleg, waar zij Ernst hadden verlaten, kalm, lezend - in een zijkamer de verpleger: een kalme, krachtige kerel. The doctors came from den Nieuwen Uitleg, where they had left Ernst, calm, reading - in a side room the nurse: a calm, powerful fellow. En toen de broêrs en zusters de dokters omringden, begon de oude, bezadigd: And as the brothers and sisters surrounded the doctors, the old one began, pensive:

- Onze goede Ernst kan daar niet blijven, alleen... We zullen zien, dat we hem naar Nunspeet brengen, bij dokter Van Heuvel, dat zal hem goed doen... de natuur... een andere omgeving... lieve, rustige menschen, die zich aan hem wijden... - Our good Ernst can't stay there, alone.... We'll see, that we take him to Nunspeet, with Doctor Van Heuvel, that will do him good.... nature... a different environment... sweet, quiet people, devoted to him....

- Nunspeet? - Nunspeet? vroeg Adolfine. Adolfine asked. Dat is toch niet...?? That's not...? - Neen, zeide beslist de oude dokter, die haar begreep. - No, said decidedly the old doctor, who understood her. Dat is niet... That's not...

En hij zeide niet het woord, liet het zweven, het woord, dat niet mocht uitgesproken, het vreeslijke woord, dat aanduidde het huis van schande, familie-schande. And he did not say the word, let it float, the word, which should not be spoken, the fearful word, which indicated the house of shame, family shame.

- Het is een lieve villa... dokter Van Heuvel heeft enkele zenuwpatiënten, zeide hij kalm, goedig, met een blik in het rond op de broêrs en zusters, en zijn groote grijze kop knikte geruststellend tot hen allen. - It's a sweet villa... Doctor Van Heuvel has some nervous patients, he said calmly, good-naturedly, glancing around at the brothers and sisters, and his big gray head nodded reassuringly to them all.

Zij bewonderden zijn tact: zij namen des te meer kwalijk het schrille woord van mama, dat gesnerpt had en hen had doen huiveren... zij namen des te meer kwalijk den uitroep van tante Lot, de plotselinge snikken van Toetie. They admired his tact: they resented all the more Mom's shrill word, which had snarled and made them shudder.... they resented all the more Aunt Lot's exclamation, Tootie's sudden sobs.

En herademend, staken zij het gas op, plotseling bemerkend, dat het pikdonker was - nu de beide dokters, rustig naast mama, haar zacht zeiden, dat alles terecht zoû komen, en dat Ernst wat overspannen was, door veel alleen zijn, en veel lezen in oude boeken. And re-breathing, they lit up the gas, suddenly noticing that it was pitch black - as both doctors, quietly beside Mom, told her softly that everything would be all right, and that Ernst was a little overworked, from being alone a lot, and reading a lot in old books.