×

We gebruiken cookies om LingQ beter te maken. Als u de website bezoekt, gaat u akkoord met onze cookiebeleid.

image

HET LATE LEVEN [part 1], Hoofdstuk 14

Hoofdstuk 14

Een paar dagen later kwam Marianne aan.

- Tante, in dagen heb ik u niet gezien... Wat is er...? Is u boos op mij?

- Wel neen, Marianne.

- Jawel, er is iets... U is boos op mij... Zeg mij, dat u niet boos op mij is... In tijden heb ik niet bij u gegeten... U is boos op mij, omdat ik mij verleden zelf gevraagd heb... Zeg mij, dat ik mij vergis... dat u niet boos op mij is. En vraag mij weêr eens... ten eten. Het is erg druk tegenwoordig; soirées, diners, verleden het bal aan het Hof. Het was erg vervelend. We zien u nooit. U komt nooit eens aan. Oom ook niet. Het is alles om dien Brauws. Constance schrikte: die nerveuze, vreemde schok in haar keel.

- Wat meen je daarmeê...

- Die oude vriend van oom, die over den Vrede spreekt. Ik heb hem gehoord: het was prachtig, prachtig... Ik dweep met zijn rede: ik dweep met den Vrede... Maar hij accapareert zich van oom; de jongens zijn hem tweemaal met oom tegen gekomen in een automobiel. Het is alles om Brauws, dat ik niets van u beiden meer merk... Zeg mij, hij heeft hier zeker gegeten?

- Eens.

- Ik ben jaloersch, tante. Waarom hij, en ik niet meer? Komt meneer Van Vreeswijck ook niet meer? Als u boos op me is... wil ik het weêr goed maken... zal ik me nóoit meer zelf inviteeren. Maar inviteert u me dan weêr.

- Maar, mal kind. ik bèn niet boos.

- Jawel, jawel, u is boos... U is veranderd... U is anders tegen me... Ik voel het... Ik zie het.

- Maar Marianne...

- Niet? Vergis ik me...? Zeg het me, dat u niet boos op me is.

Zij knielde neêr bij Constance, liefkoozend. - Marianne, wat ben je toch een kind... Ik ben niet boos, daar.

- Zeg het nog eens... dan is u lief.

- Ik... ben... niet... boos. Daar: ben je nu tevreden.

- Ja, nu geloof ik u. En wanneer kom ik eten?

- Dwingeland...

- Ik durf me niet meer zelf vragen.

- Wat vindt je nu voor gezelligs... hier te eten.

- Juist... juist vind ik dat gezellig. Verleden, toen ik me zoo verveelde op het bal aan het Hof, dacht ik... als tante me nu maar gauw vraagt... ben ik weêr getroost.

- Ik geloof niets van al je dwaasheid.

- Jawel.

- Nu, wil je dan eens komen... met Brauws, en met Van Vreeswijck. En dan vraag ik oom Gerrit en tante Adeline er ook eens bij.

- Ja, ja, dat is goed. Wanneer?

- Ik zal je wel schrijven, niet zoo ongeduldig.

- Nu is u lief.

Zij omhelsde Constance.

- U ziet er zoo lief uit, tante, van daag... Zoo mooi. Heusch. Zeg eens, hoe oud is u?

- Ach, mal kind, wat doet dat er toe. - Ik wil het weten. Wacht, ik kan het uitrekenen. Mama zei, u scheelde acht jaar met haar. Mama is vijftig. U moet twee-en-veertig zijn.

- Al bijna drie-en-veertig. Dat is oud, niet waar?

- Oud? Ik weet niet. Voor sommige vrouwen. U niet. U is jong. En wat ziet oom er jong uit, hé? Addy, die is deftiger dan oom. U ziet er niet uit als twee-en-veertig. U ziet er tien jaar jonger uit. Tante, wat vreemd gaan toch onze jaren voorbij... Ik... ik voel me oud. Het eene jaar volgt het andere, en dat maakt me weemoedig... Tante, zeg me, waarom hoû ik zooveel van u?... Soms... soms zoû ik hier kunnen huilen...

- Maak ik je zoo melancholiek?

- Neen, dat niet... Maar bij u, waarom weet ik niet, denk ik altijd na... Zelfs al babbel ik... Ik voel me in uw huis... gelukkig, tante. Kijk, daar komen mijn tranen al... naar u... u schreit zelf een beetje. Jawel, jawel, u heeft vochtige oogen... U kan het niet ontkennen... Zeg mij... zeg mij, wat is er...

- Maar Marianne, er is niets... maar je spreekt soms zoo dwaas... en dat maakt me nerveus, en als ik tranen zie, ga ik zelf ook schreien...

- Oom is niet altijd lief voor u, niet waar tante.

- Ach, kind....

- Jawel, ik weet het. Toe, laat mij er over praten. Het is zoo vervelend, als je veel van elkander houdt... altijd te zwijgen, over de dingen, waaraan je denkt. Laat mij er over praten. Ik weet het, dat oom niet altijd lief is. Ik heb hem verleden gezegd...

- Wat?

- U zal boos zijn... Ik heb hem verleden gezegd... liever voor u te zijn. Is u boos?

- Neen kindje, maar...

- Neen, u moet niet boos zijn: ik bedoelde het goed... Ik kàn er niet tegen, dat u beiden met elkaâr niet gelukkig zijt... Probeer met elkaâr gelukkig te zijn...

- Maar, lief kind, sedert jaren al...

- Ja, maar het moet veranderen. O, tante, het MOET veranderen. Het zoû mij zoo innig gelukkig maken.

- Kind, wat ben je overdreven...

- Omdat ik voel voor de menschen, van wie ik hoû. Er zijn menschen, die nooit voelen, en anderen, die altijd zwijgen. Ik voel... en ik praat. Zoo ben ik. Mama niet: die zwijgt altijd. Ik kàn niet zwijgen: dan stik ik. Ik zoû alles willen zeggen... Als ik ver-driet heb... wil ik het zeggen; als ik mij gelukkig voel... wil ik het zeggen... Maar het kan niet altijd, tante... Tante toe, probeer met oom gelukkig te zijn... Hij is zoo lief, hij is zoo goed: u heeft vroeger toch van hem gehouden. Er zijn nu veel jaren daarover heen, maar u moet weêr van elkaâr houden gaan. Zeg mij: kàn u niet meer van oom houden?

- Mijn kind...

- O, ik zie het: u kàn het niet meer... Neen, u kan het niet meer... En oom is zoo lief toch, zoo goed... al is hij zoo driftig, en opgewonden. Hij is zoo jong: net een opgewonden jonge student soms, zei Henri... Toen met papa, in die scène, net een kemphaan... U weet, in de familie... de ooms zijn bang voor oom Henri, omdat hij altijd wil duelleeren. Maar dat is zijn drift: in werkelijkheid is hij lief, is hij goed... Ik weet het, tante, want als oom mij thuis brengt,... spreken we over allerlei dingen... vertellen we elkaâr van alles... Het mag toch wel: u is toch niet jaloersch, tante?

- Neen kind...

- Neen, u is niet jaloersch... Oom Henri is toch ook mijn oom, niet waar... en ik mag wel eens met hem praten... Hij praat zoo lief... de tijd vliegt om als oom praat... Zeg mij, tante, die Brauws, is dat eigenlijk wel een heer?... Hij is arbeider geweest.

- Ja, maar omdat hij wilde...

- Ik begrijp niet zulke vreemde mannen, u wel? Neen, u ook niet... Neen, u kàn niet zoo een vreemde man begrijpen, evenmin als ik... Stelt u zich nu eens voor...: oom Henri als arbeider!! Kan u het zich voorstellen, neen, neen, onmogelijk! Hij spreekt mooi, die Brauws,... en een avond lang heb ik gedweept... met den Vrede...

- En sedert...

- Niet meer. Ik dweep niet lang. Dwepen... dat is niet voelen... Als ik voel...

- Wat...

- Dan is het - geloof ik - voor altijd. Voor altijd.

- Mijn kindje, wat ben je toch week...

- U ook: u schreit weêr...

- Neen, Marianne.

- Jawel, u schreit weêr... Laten we samen schreien, tante. Ik ben - ik weet niet waarom - in een stemming om te schreien met u... Daar, daar ik huil... Zij knielde neêr bij Constance, en hare tranen vloeiden werkelijk.

- Kind, je mag je zoo niet opwinden. Daar hoor ik stappen: daar komt oom...

Het jonge meisje herstelde zich, toen Van der Welcke binnenkwam. Hij bleef een oogenblik op den drempel, glimlachende in een glans en blijdschap van zijn jongblauwe oogen. Zij, eene seconde, zag hem aan.

- Zoo, dag Marianne... In langen tijd heb ik je niet gezien...

- Ja... u ‘stookt' ook maar met Brauws... En ik ben een echte kapel geweest. Verbeeld u, op het Hofbal, verleden, juist toen de Koningin binnen kwam...

Zij zette zich en vertelde hare verhaaltjes, met een stem, die als van verre kwam. Door de kamer zeefde het namiddagduister, en wischte als uit hunne ommelijnen, en de uitdrukking hunner gezichten.

Learn languages from TV shows, movies, news, articles and more! Try LingQ for FREE

Hoofdstuk 14 Chapter Capítulo Capítulo 14 Chapter 14

Een paar dagen later kwam Marianne aan. A|few|days|later|arrived|Marianne|at Um|poucos|dias|depois|chegou|Marianne|à Alguns dias depois, Marianne chegou. A few days later, Marianne arrived.

- Tante, in dagen heb ik u niet gezien... Wat is er...? Aunt|in|days|have|I|you|not|seen|What|is|there Tia|em|dias|tenho|eu|a senhora|não|visto|O que|é|há - Tia, há dias que não a vejo... O que aconteceu...? - Aunt, I haven't seen you in days... What is it...? Is u boos op mij? Is|you|angry|at|me Está|você|bravo|com|mim Você está brava comigo? Are you angry with me?

- Wel neen, Marianne. Well||Marianne Bem|não|Marianne - De jeito nenhum, Marianne. - Well no, Marianne.

- Jawel, er is iets... U is boos op mij... Zeg mij, dat u niet boos op mij is... In tijden heb ik niet bij u gegeten... U is boos op mij, omdat ik mij verleden zelf gevraagd heb... Zeg mij, dat ik mij vergis... dat u niet boos op mij is. Yes indeed|there|is|something|You|are|angry|at|me|Say|me|that|you|not|angry|at|me|is|In|times|have|I|not|at|you|eaten|You|are|angry|at|me|because|I|myself|past|self|asked|have|Say|me|that|I|myself|am mistaken|that|you|not|angry|at|me|is Sim|há|é|algo|O senhor|está|bravo|com|mim|Diga|me|que|o senhor|não|bravo|com|mim|está|Em|tempos|tenho|eu|não|com|o senhor|comido|O senhor|está|bravo|com|mim|porque|eu|me|passado|mesmo|perguntado|tenho|Diga|me|que|eu|me|engano|que|o senhor|não|bravo|com|mim|está - Sim, há algo... Você está bravo comigo... Diga-me que você não está bravo comigo... Há tempos não jantei com você... Você está bravo comigo porque eu me perguntei sobre o passado... Diga-me que estou enganado... que você não está bravo comigo. - Yes, there is something... You are angry with me... Tell me that you are not angry with me... I haven't eaten with you in ages... You are angry with me because I asked myself in the past... Tell me that I am mistaken... that you are not angry with me. En vraag mij weêr eens... ten eten. And|ask|me|again|once|for|dinner E|pergunte|me|de novo|uma vez|para|comer E me convide novamente... para jantar. And ask me again... for dinner. Het is erg druk tegenwoordig; soirées, diners, verleden het bal aan het Hof. It|is|very|busy|nowadays|soirées||past|the|ball|at|the|Court Isso|é|muito|movimentado|atualmente|soirées||passado|o|baile|na|o|tribunal Está muito movimentado atualmente; soirées, jantares, e o baile no Palácio. It is very busy these days; soirées, dinners, the ball at the Court last time. Het was erg vervelend. It|was|very|annoying Isso|foi|muito|chato Foi muito chato. It was very annoying. We zien u nooit. We|see|you|never Nós|vemos|você|nunca Nunca o vemos. We never see you. U komt nooit eens aan. You|comes|never|ever|at Você|vem|nunca|de vez em quando|aan Você nunca chega. You never come by. Oom ook niet. Uncle|also|not Tio|também|não Tio também não. Uncle doesn't either. Het is alles om dien Brauws. It|is|everything|about|that|Brauws Isso|é|tudo|para|aquele|Brauws É tudo por causa de Brauws. It is all about that Brauws. Constance schrikte: die nerveuze, vreemde schok in haar keel. Constance|startled|that|nervous|strange|shock|in|her|throat Constance|assustou|a|nervosa|estranha|sensação|na|sua|garganta Constance se assustou: aquele choque nervoso e estranho em sua garganta. Constance was startled: that nervous, strange shock in her throat.

- Wat meen je daarmeê... What|do you mean|you|by that O que|quer dizer|você|com isso - O que você quer dizer com isso... - What do you mean by that...

- Die oude vriend van oom, die over den Vrede spreekt. That|old|friend|of|uncle|who|about|the|Peace|speaks O|velho|amigo|de|tio|que|sobre|a|Paz|fala - Aquele velho amigo do tio, que fala sobre a Paz. - That old friend of uncle, who talks about Peace. Ik heb hem gehoord: het was prachtig, prachtig... Ik dweep met zijn rede: ik dweep met den Vrede... Maar hij accapareert zich van oom; de jongens zijn hem tweemaal met oom tegen gekomen in een automobiel. |||||||||schwärme|||||||||||nimmt sich||||||||||||||| I|have|him|heard|it|was|beautiful|beautiful|I|am infatuated|with|his|speech|I|am infatuated|with|the|Peace|But|he|takes over|himself|from|uncle|the|boys|are|him|twice|with|uncle|against|encountered|in|a|automobile Eu|tenho|ele|ouvido|isso|era|lindo|lindo|Eu|admiro|com|sua|discurso|Eu|admiro|com|a|Paz|Mas|ele|se apropria|de si mesmo|de|tio|os|meninos|são|ele|duas vezes|com|tio|contra|encontrado|em|um|automóvel Eu o ouvi: foi lindo, lindo... Eu sou fã do seu discurso: eu sou fã da Paz... Mas ele se apropria do tio; os meninos o encontraram duas vezes com o tio em um automóvel. I heard him: it was beautiful, beautiful... I am infatuated with his speech: I am infatuated with Peace... But he is monopolizing uncle; the boys have encountered him twice with uncle in an automobile. Het is alles om Brauws, dat ik niets van u beiden meer merk... Zeg mij, hij heeft hier zeker gegeten? It|is|everything|about|Brauws|that|I|nothing|from|you|both|anymore|notice|Say|to me|he|has|here|certainly|eaten Isso|é|tudo|por causa de|Brauws|que|eu|nada|de|você|ambos|mais|percebo|Diga|me|ele|tem|aqui|certamente|comido É tudo por causa do Brauws, que eu não percebo mais nada de vocês dois... Diga-me, ele certamente comeu aqui? It's all about Brauws, that I notice nothing of you both anymore... Tell me, he must have eaten here?

- Eens. Once Uma vez - Uma vez. - Once.

- Ik ben jaloersch, tante. I|am|jealous|aunt Eu|sou|ciumento|tia - Eu estou com ciúmes, tia. - I am jealous, aunt. Waarom hij, en ik niet meer? Why|he|and|I|not|anymore Por que|ele|e|eu|não|mais Por que ele, e eu não mais? Why him, and not me anymore? Komt meneer Van Vreeswijck ook niet meer? Does come|Mr|from|Vreeswijck|also|not|anymore Vem|senhor|de|Vreeswijck|também|não|mais O senhor Van Vreeswijck também não vem mais? Is Mr. Van Vreeswijck not coming anymore? Als u boos op me is... wil ik het weêr goed maken... zal ik me nóoit meer zelf inviteeren. If|you|angry|at|me|is|want|I|it|again|well|make|will|I|myself|never|more|self|invite Se|você|bravo|para|mim|está|quero|eu|isso|novamente|bem|fazer|vou|eu|me|nunca|mais|sozinho|convidar Se você está bravo comigo... eu quero consertar isso... eu nunca mais vou me convidar. If you are angry with me... I want to make it right... I will never invite myself again. Maar inviteert u me dan weêr. But|invites|you|me|then|again Mas|convida|você|me|então|novamente Mas você me convida de novo. But will you invite me again?

- Maar, mal kind. |aber| But|naughty|child Mas|mal|criança - Mas, criança boba. - But, silly child. ik bèn niet boos. I|am|not|angry eu|estou|não|bravo eu não estou bravo. I am not angry.

- Jawel, jawel, u is boos... U is veranderd... U is anders tegen me... Ik voel het... Ik zie het. yes|yes|you|is|angry|You|is|changed|You|is|different|towards|me|I|feel|it|I|see|it sim|sim|você|está|bravo|Você|está|mudado|Você|está|diferente|contra|mim|Eu|sinto|isso|Eu|vejo|isso - Sim, sim, você está bravo... Você mudou... Você está diferente comigo... Eu sinto isso... Eu vejo isso. - Yes, yes, you are angry... You have changed... You are different towards me... I feel it... I see it.

- Maar Marianne... But|Marianne Mas|Marianne - Mas Marianne... - But Marianne...

- Niet? Not Não - Não? - Not? Vergis ik me...? I am mistaken|I|myself me|eu|me Estou me enganando...? Am I mistaken...? Zeg het me, dat u niet boos op me is. Say|it|to me|that|you|not|angry|at|me|is Diga|isso|para mim|que|você|não|bravo|com|mim|está Diga-me, que você não está bravo comigo. Tell me, that you are not angry with me.

Zij knielde neêr bij Constance, liefkoozend. |||||zärtlich She|knelt|down|by|Constance|affectionately Ela|se ajoelhou|para baixo|ao lado de|Constance|acariciando Ela se ajoelhou perto de Constance, acariciando. She knelt down by Constance, caressing. - Marianne, wat ben je toch een kind... Ik ben niet boos, daar. Marianne|what|are|you|really|a|child|I|am|not|angry|about that Marianne|o que|és|você|de fato|uma|criança|Eu|estou|não|bravo|lá - Marianne, como você é uma criança... Eu não estou bravo, veja. - Marianne, what a child you are... I'm not angry, there.

- Zeg het nog eens... dan is u lief. Say|it|again|once|then|is|you|sweet Diga|isso|novamente|uma vez|então|é|você|gentil - Diga isso de novo... então você é gentil. - Say it again... then you are sweet.

- Ik... ben... niet... boos. I|am|not|angry Eu|sou|não|bravo - Eu... não... estou... bravo. - I... am... not... angry. Daar: ben je nu tevreden. There|are|you|now|satisfied Isso|está|você|agora|satisfeito Lá: você está satisfeito agora. There: are you satisfied now.

- Ja, nu geloof ik u. En wanneer kom ik eten? Yes|now|believe|I|you|And|when|do I come|I|eat Sim|agora|acredito|eu|você|E|quando|venho|eu|comer - Sim, agora eu acredito em você. E quando eu vou comer? - Yes, now I believe you. And when am I coming to eat?

- Dwingeland... Dwingeland Tyrant Dwingeland - Mandão... - Tyrant...

- Ik durf me niet meer zelf vragen. I|dare|myself|not|anymore|to ask|questions Eu|ouso|me|não|mais|a mim mesmo|perguntar - Eu não me atrevo mais a perguntar. - I don't dare to ask myself anymore.

- Wat vindt je nu voor gezelligs... hier te eten. |||||gemütlich||| What|do you find|you|now|for|something pleasant|here|to|eat O que|acha|você|agora|para|divertido|aqui|a|comer - O que você acha de algo agradável... comer aqui. - What do you think is nice... to eat here?

- Juist... juist vind ik dat gezellig. Exactly|exactly|find|I|that|cozy Just|just|find|I|that|cozy - Certo... eu realmente acho isso agradável. - Exactly... I find that nice. Verleden, toen ik me zoo verveelde op het bal aan het Hof, dacht ik... als tante me nu maar gauw vraagt... ben ik weêr getroost. past|when|I|myself|so|bored|at|the|ball|at|the|Court|thought|I|if|aunt|me|now|only|soon|asks|am|I|again|comforted passado|quando|eu|me|tão|entediava|no|o||||Palácio|pensei|eu|||me|agora|mas|logo|perguntar|estou|eu|novamente|consolado No passado, quando eu estava tão entediado no baile do Palácio, pensei... se a tia me chamar logo... eu ficarei confortado novamente. In the past, when I was so bored at the ball at the court, I thought... if only aunt would ask me soon... I would be comforted again.

- Ik geloof niets van al je dwaasheid. I|believe|nothing|of|all|your|foolishness Eu|acredito|nada|de|toda|sua|tolice - Eu não acredito em nada de suas tolices. - I don't believe any of your nonsense.

- Jawel. Yes indeed Sim - Acredito que sim. - Yes, indeed.

- Nu, wil je dan eens komen... met Brauws, en met Van Vreeswijck. Now|want|you|then|once|come|with|Brauws|and|with|Van|Vreeswijck Agora|quer|você|então|uma vez|vir|com|Brauws|e|com|Van|Vreeswijck - Então, você gostaria de vir... com Brauws e com Van Vreeswijck. - Now, would you like to come... with Brauws, and with Van Vreeswijck. En dan vraag ik oom Gerrit en tante Adeline er ook eens bij. And|then|I ask|I|uncle|Gerrit|and|aunt|Adeline|there|also|once|over E|então|pergunto|eu|tio|Gerrit|e|tia|Adeline|lá|também|uma vez|junto E então eu vou convidar o tio Gerrit e a tia Adeline também. And then I'll also invite uncle Gerrit and aunt Adeline.

- Ja, ja, dat is goed. Yes|yes|that|is|good Sim|sim|isso|é|bom - Sim, sim, isso é bom. - Yes, yes, that's fine. Wanneer? When Quando Quando? When?

- Ik zal je wel schrijven, niet zoo ongeduldig. I|will|you|surely|write|not|so|impatient Eu|vou|te|certamente|escrever|não|tão|impaciente - Eu vou te escrever, não seja tão impaciente. - I will write to you, don't be so impatient.

- Nu is u lief. Now|is|you|sweet Agora|é|você|querido - Agora você é gentil. - Now you are sweet.

Zij omhelsde Constance. She|embraced|Constance Ela|abraçou|Constance Ela abraçou Constance. She embraced Constance.

- U ziet er zoo lief uit, tante, van daag... Zoo mooi. You|look|so|so|sweet|today|aunt|of|day|So|beautiful Você|parece|lá|tão|doce||tia|de|dia|tão|bonita - Você está tão linda, tia, hoje... Tão bonita. - You look so sweet today, aunt... So beautiful. Heusch. Heusch Heusch Heusch Sério. Heusch. Zeg eens, hoe oud is u? Say|once|how|old|is|you Diga|uma vez|quão|velho|é|você Diga-me, quantos anos você tem? Tell me, how old are you?

- Ach, mal kind, wat doet dat er toe. Oh|poor|child|what|does|that|there|to matter Ah|mau|criança|o que|faz|isso|lá|a ver - Ah, criança boba, o que isso importa. - Oh, silly child, what does it matter. - Ik wil het weten. I|want|it|to know Eu|quero|isso|saber - Eu quero saber. - I want to know. Wacht, ik kan het uitrekenen. ||||ausrechnen Wait|I|can|it|calculate Espera|eu|posso|isso|calcular Espere, eu posso calcular. Wait, I can calculate it. Mama zei, u scheelde acht jaar met haar. |||warst|||| Mom|said|you|were different|eight|years|than|her Mamãe|disse|você|tinha|oito|anos|de|ela Mamãe disse que você é oito anos mais velho que ela. Mom said you are eight years older than her. Mama is vijftig. Mama|is|fifty Mamãe|tem|cinquenta Mamãe tem cinquenta. Mom is fifty. U moet twee-en-veertig zijn. You|must||||be Você|deve||||ser Você deve ter quarenta e dois. You must be forty-two.

- Al bijna drie-en-veertig. Already|almost||| Já|quase||| - Quase quarenta e três. - Almost forty-three. Dat is oud, niet waar? That|is|old|not|true Isso|é|velho|não|verdade Isso é velho, não é? That's old, isn't it?

- Oud? Old Velho - Velho? - Old? Ik weet niet. I|know|not Eu|sei|não Eu não sei. I don't know. Voor sommige vrouwen. For|some|women Para|algumas|mulheres Para algumas mulheres. For some women. U niet. You|not Você|não Você não. Not you. U is jong. You|is|young Você|é|jovem Você é jovem. You are young. En wat ziet oom er jong uit, hé? And|what|looks|uncle|so|young|out|right E|como|parece|tio|tão|jovem|assim|né E como o tio parece jovem, né? And doesn't uncle look young, huh? Addy, die is deftiger dan oom. |||schicker|| Addy|he|is|more clever|than|uncle Addy|ela|é|mais inteligente|do que|tio Addy, ele é mais elegante que o tio. Addy, who is more dignified than uncle. U ziet er niet uit als twee-en-veertig. You|look|there|not|like|as||| Você|parece|aí|não|como|como||| Você não parece ter quarenta e dois. You don't look like forty-two. U ziet er tien jaar jonger uit. You|look|(not translatable)|ten|years|younger|old Você|parece|(partícula adverbial)|dez|anos|mais jovem|(verbo intransitivo) Você parece dez anos mais jovem. You look ten years younger. Tante, wat vreemd gaan toch onze jaren voorbij... Ik... ik voel me oud. Aunt|how|strange|pass|still|our|years|by|I|I|feel|myself|old Tia|quão|estranho|passam|ainda|nossos|anos|embora|Eu|eu|sinto|me|velho Tia, como os anos passam rápido... Eu... eu me sinto velha. Aunt, how strange our years go by... I... I feel old. Het eene jaar volgt het andere, en dat maakt me weemoedig... Tante, zeg me, waarom hoû ik zooveel van u?... The|one|year|follows|the|other|and|that|makes|me|wistful|Aunt|tell|me|why|love|I||of|you O|um|ano|segue|o|outro|e|isso|faz|me|melancólico|Tia|diga|me|por que|amo|eu||de|você Um ano se segue ao outro, e isso me deixa melancólica... Tia, diga-me, por que eu gosto tanto de você?... One year follows another, and that makes me nostalgic... Aunt, tell me, why do I love you so much?... Soms... soms zoû ik hier kunnen huilen... Sometimes|sometimes|would|I|here|could|cry Às vezes||poderia|eu|aqui|poder|chorar Às vezes... às vezes eu poderia chorar aqui... Sometimes... sometimes I could cry here...

- Maak ik je zoo melancholiek? Do|I|you|so|melancholic Faço|eu|te|tão|melancólico - Eu te deixo tão melancólica? - Am I making you so melancholic?

- Neen, dat niet... Maar bij u, waarom weet ik niet, denk ik altijd na... Zelfs al babbel ik... Ik voel me in uw huis... gelukkig, tante. ||||||||||||||||quatsche||||||||| No|that|not|But|at|you|why|know|I|not|think|I|always|after|Even|already|chat|I||feel|myself|in|your|house|happy|aunt Não|isso|não|Mas|em|você|por que|sabe|eu|não|penso|eu||||||||me sinto|me|em|sua|casa|feliz|tia - Não, não isso... Mas com você, não sei por quê, eu sempre penso... Mesmo quando estou conversando... Eu me sinto em sua casa... feliz, tia. - No, not that... But with you, I don't know why, I always think... Even when I chat... I feel happy in your house, aunt. Kijk, daar komen mijn tranen al... naar u... u schreit zelf een beetje. |||||||||weinen||| Look|there|come|my|tears|already|towards|you||cries|yourself|a|little Olhe|lá|vêm|minhas|lágrimas|já|para|você||chora|mesmo|um|pouco Olha, lá vêm minhas lágrimas... para você... você também está chorando um pouco. Look, here come my tears... to you... you are crying a little yourself. Jawel, jawel, u heeft vochtige oogen... U kan het niet ontkennen... Zeg mij... zeg mij, wat is er... yes|yes|you|has|watery|eyes|You|can|it|not|deny|Say|to me|||what|is|there sim|sim|você|tem|úmidos|olhos|Você|pode|isso|não|negar|Diga|me|||o que|é|há Sim, sim, você tem olhos úmidos... Você não pode negar... Diga-me... diga-me, o que há... Yes, yes, you have moist eyes... You can't deny it... Tell me... tell me, what is it...

- Maar Marianne, er is niets... maar je spreekt soms zoo dwaas... en dat maakt me       nerveus, en als ik tranen zie, ga ik zelf ook schreien... ||||||||||dumm||||||||||||||| But|Marianne|there|is|nothing|but|you|speak|sometimes|so|foolish|and|that|makes|me|nervous|and|if|I|tears|see|go|I|myself|also|cry Mas|Marianne|há|é|nada|mas|você|fala|às vezes|tão|tolo|e|isso|faz|me|nervoso|e|se|eu|lágrimas|vejo|vou|eu|eu mesmo|também|chorar - Mas Marianne, não há nada... mas você fala às vezes de forma tão tola... e isso me deixa nervosa, e quando vejo lágrimas, eu também começo a chorar... - But Marianne, there is nothing... but you sometimes speak so foolishly... and that makes me nervous, and when I see tears, I start crying too...

- Oom is niet altijd lief voor u, niet waar tante. Uncle|is|not|always|nice|to|you|not|true|aunt Tio|é|não|sempre|gentil|para|você|não|verdade|tia - O tio não é sempre gentil com você, não é verdade, tia. - Uncle is not always nice to you, is he aunt.

- Ach, kind.... Oh|child Ah|criança - Ah, criança.... - Oh, child....

- Jawel, ik weet het. Yes|I|know|it Sim|eu|sei|isso - Sim, eu sei. - Yes, I know. Toe, laat mij er over praten. Come on|let|me|it|about|talk Vamos|deixe|me|sobre isso|sobre|falar Por favor, deixe-me falar sobre isso. Come on, let me talk about it. Het is zoo vervelend, als je veel van elkander houdt... altijd te zwijgen, over de dingen, waaraan je denkt. It|is|so|annoying|when|you|much|of|each other|loves|always|too|to be silent|about|the|things|that you think about|you|think Isso|é|tão|chato|quando|você|muito|de|um ao outro|ama|sempre|a|silêncio|sobre|as|coisas|nas quais|você|pensa É tão chato, quando você ama muito um ao outro... sempre ficar em silêncio sobre as coisas em que você pensa. It's so annoying when you care so much for each other... always being silent about the things you're thinking. Laat mij er over praten. Let|me|about|over|talk Deixe|me|sobre|sobre|falar Deixe-me falar sobre isso. Let me talk about it. Ik weet het, dat oom niet altijd lief is. I|know|it|that|uncle|not|always|nice|is Eu|sei|isso|que|tio|não|sempre|gentil|é Eu sei, que o tio nem sempre é gentil. I know that uncle is not always nice. Ik heb hem verleden gezegd... I|have|him|past|told Eu|tenho|a ele|passado|disse Eu disse a ele no passado... I told him in the past...

- Wat? What O que - O quê? - What?

- U zal boos zijn... Ik heb hem verleden gezegd... liever voor u te zijn. You|will|angry|be|I|have|him|past|said|rather|to|you|to|be Você|ficará|bravo||Eu|tenho|a ele|passado|disse|mais gentil|para|você|a|ser - Você vai ficar bravo... Eu disse a ele no passado... para ser mais gentil com você. - You will be angry... I told him in the past... to be nicer to you. Is u boos? Is|you|angry É|você|bravo Você está bravo? Are you angry?

- Neen kindje, maar... No|little child|but Não|criança|mas - Não, criança, mas... - No, dear, but...

- Neen, u moet niet boos zijn: ik bedoelde het goed... Ik kàn er niet tegen, dat u beiden met elkaâr niet gelukkig zijt... Probeer met elkaâr gelukkig te zijn... No|you|must|not|angry|be|I|meant|it|well|I|can|it|not|against|that|you|both|with|each other|not|happy|are|Try|with|each other|happy|to|be Não|você|deve|não|bravo|ser|eu|quis dizer|isso|bem||posso|nisso|não|contra|que|você|ambos|com|um ao outro|não|feliz|são|Tente|com|um ao outro|feliz|a|ser - Não, você não precisa ficar bravo: eu quis dizer bem... Eu não suporto que vocês dois não sejam felizes um com o outro... Tentem ser felizes um com o outro... - No, you shouldn't be angry: I meant well... I can't stand that you both are not happy with each other... Try to be happy with each other...

- Maar, lief kind, sedert jaren al... But|dear|child|for|years|already Mas|querido|criança|desde|anos|já - Mas, querida criança, já faz anos... - But, dear child, for years now...

- Ja, maar het moet veranderen. Yes|but|it|must|change Sim|mas|isso|deve|mudar - Sim, mas isso precisa mudar. - Yes, but it has to change. O, tante, het MOET veranderen. Oh|aunt|it|MUST|change Oh|tia|isso|DEVE|mudar Oh, tia, isso PRECISA mudar. Oh, aunt, it MUST change. Het zoû mij zoo innig gelukkig maken. It|would|me|so|deeply|happy|make Isso|deveria|me|tão|profundamente|feliz|fazer Isso me faria tão incrivelmente feliz. It would make me so deeply happy.

- Kind, wat ben je overdreven... Child|how|are|you|exaggerated Criança|o que|és|você|exagerado - Criança, você é tão exagerada... - Child, how exaggerated you are...

- Omdat ik voel voor de menschen, van wie ik hoû. Because|I|feel|for|the|people|of|whom|I|love Porque|eu|sinto|por|os|humanos|de|quem|eu|amo - Porque eu sinto pelas pessoas que amo. - Because I feel for the people I love. Er zijn menschen, die nooit voelen, en anderen, die altijd zwijgen. There|are|people|who|never|feel|and|others|who|always|remain silent (verbo auxiliar)|há|pessoas|que|nunca|sentem|e|outros|que|sempre|silenciam Há pessoas que nunca sentem, e outras que sempre ficam em silêncio. There are people who never feel, and others who always remain silent. Ik voel... en       ik praat. I|feel|and|I|talk Eu|sinto|e|eu|falo Eu sinto... e eu falo. I feel... and I talk. Zoo ben ik. So|am|I zoológico|sou|eu Assim sou eu. So that's me. Mama niet: die zwijgt altijd. Mom|not|she|is silent|always Mamãe|não|ela|fica em silêncio|sempre Mamãe não: ela sempre fica em silêncio. Mama doesn't: she always stays silent. Ik kàn niet zwijgen: dan stik ik. |||||ersticke| I|can|not|remain silent|then|suffocate|I Eu|posso|não|ficar em silêncio|então|morro| Eu não consigo ficar em silêncio: senão eu sufoco. I can't stay silent: then I suffocate. Ik zoû alles willen zeggen... Als ik ver-driet heb... wil ik het zeggen; als ik mij gelukkig voel... wil ik het zeggen... Maar het kan niet altijd, tante... Tante toe, probeer met oom gelukkig te zijn... Hij is zoo lief, hij is zoo goed: u heeft vroeger toch van hem gehouden. I|would|everything|want|to say|If|I||sad|have|want|I|it|to say||||happy||||||||||||||||||to|be|He|is|so|kind|he|is|so|good|you|has|before|still|of|him|loved Eu|deveria|tudo|querer|dizer|Se|eu|||tiver|quero|eu|isso|dizer||||feliz||||||||||||||||||a|ser|Ele|é|tão|gentil|ele|é|tão|bom|você|tem|antes|afinal|dele|ele|amado Eu gostaria de dizer tudo... Quando estou triste... quero dizer; quando me sinto feliz... quero dizer... Mas nem sempre é possível, tia... Tia, por favor, tente ser feliz com o tio... Ele é tão gentil, ele é tão bom: você já o amou antes. I would want to say everything... When I'm sad... I want to say it; when I feel happy... I want to say it... But it can't always be, aunt... Aunt please, try to be happy with uncle... He is so sweet, he is so good: you used to love him. Er zijn nu veel jaren daarover heen, maar u moet weêr van elkaâr houden gaan. There|are|now|many|years|about that|gone|but|you|must|again|of|each other|love|start Há|são|agora|muitos|anos|sobre isso|passado|mas|você|deve|novamente|um do outro|outro|amar|ir Já se passaram muitos anos desde então, mas você precisa voltar a se amar. There are now many years gone by, but you must start loving each other again. Zeg mij: kàn u niet meer van oom houden? Say|to me|can|you|not|more|of|uncle|love Diga|me|pode|você|não|mais|de|tio|amar Diga-me: você não pode mais amar o tio? Tell me: can't you love uncle anymore?

- Mijn kind... My|child Meu|filho - Meu filho... - My child...

- O, ik zie het: u kàn het niet meer... Neen, u kan het niet meer... En oom is zoo lief toch, zoo goed... al is hij zoo driftig, en opgewonden. |||||||||||||||||||||||||||wütend|| Oh|I|see|it|you|can|it|not|anymore|No|you|can|it|not|anymore|And|uncle|is|so|sweet|after all|so|good|although|is|he|so|angry|and|excited Oh|eu|vejo|isso|você|pode|isso|não|mais|Não|você|pode|isso|não|mais|E|tio|é|tão|gentil|afinal|tão|bom|embora|é|ele|tão|irritado|e|agitado - Oh, eu vejo: você não pode mais... Não, você não pode mais... E o tio é tão querido, tão bom... mesmo que ele seja tão irritado e agitado. - Oh, I see it: you can't do it anymore... No, you can't do it anymore... And uncle is so sweet, so good... even though he is so angry and excited. Hij is zoo jong: net een opgewonden jonge student soms, zei Henri... Toen met papa, in die scène, net een kemphaan... U weet, in de familie... de ooms zijn bang voor oom Henri, omdat hij altijd wil duelleeren. ||||||||||||||||||||Streithahn||||||||||||||||| He|is|so|young|just|an|excited|young|student|sometimes|said|Henri|Then|with|dad|in|that|scene|just|a|fighter|You|know|in|the|family|the|uncles|are|afraid|of|uncle|Henri|because|he|always|wants|to duel Ele|é|tão|jovem|apenas|um|excitante|jovem|estudante|às vezes|disse|Henri|Então|com|papai|na|aquela|cena|apenas|um|brigão|Você|sabe|na|a|família|os|tios|são|medrosos|de|tio|Henri|porque|ele|sempre|quer|duelar Ele é tão jovem: às vezes como um jovem estudante agitado, disse Henri... Então com papai, naquela cena, como um galo de briga... Você sabe, na família... os tios têm medo do tio Henri, porque ele sempre quer duelar. He is so young: just an excited young student sometimes, said Henri... Then with dad, in that scene, just a fighting cock... You know, in the family... the uncles are afraid of uncle Henri, because he always wants to duel. Maar dat is zijn drift: in werkelijkheid is hij lief, is hij goed... Ik weet het, tante, want als oom mij thuis brengt,... spreken we over allerlei dingen... vertellen we elkaâr van alles... Het mag toch wel: u is toch niet jaloersch, tante? ||||Wut|||||||||||||||||||||||||||||||||||||| But|that|is|his|temper|in|reality|is|he|kind|is|he|good|I|know|it|aunt|because|when|uncle|me|home|brings|we talk|we|about|all sorts of|things|we tell||each other|of|everything|It|is allowed|surely|well|you|is|surely|not|jealous|aunt Mas|isso|é|sua|natureza|em|realidade|é|ele|gentil|é|ele|bom|Eu|sei|isso|tia|porque|se|tio|me|em casa|leva|falamos|nós|sobre|várias|coisas|contamos|nós|um ao outro|sobre|tudo|Isso|pode|afinal|bem|você|é|afinal|não|ciumenta|tia Mas essa é a sua raiva: na verdade ele é querido, ele é bom... Eu sei disso, tia, porque quando o tio me leva para casa,... falamos sobre várias coisas... contamos um ao outro tudo... Não pode ser, você não está com ciúmes, tia? But that is his temper: in reality, he is sweet, he is good... I know it, aunt, because when uncle brings me home,... we talk about all sorts of things... we tell each other everything... It is allowed, right: you are not jealous, aunt?

- Neen kind... No|child Não|criança - Não, criança... - No, child...

- Neen, u is niet jaloersch... Oom Henri       is toch ook mijn oom, niet waar... en ik mag wel eens met hem praten... Hij praat zoo lief... de tijd vliegt om als oom praat... Zeg mij, tante, die Brauws, is dat eigenlijk wel een heer?... No|you|is|not|jealous|Uncle|Henri|is|after all|also|my|uncle|not|right|and|I|may|well|sometimes|with|him|talk|He|talks|so|sweet|the|time|flies|by|when|uncle|talks|Tell|me|aunt|that|Brauws|is|that|actually|well|a|gentleman Não|você|é|não|ciumento|Tio|Henri|é|afinal|também|meu|tio|não|verdade|e|eu|posso|bem|de vez|com|ele|conversar|Ele|fala|tão|gentil|o|tempo|voa|quando|se|tio|fala|Diga|me|tia|aquele|Brauws|é|isso|na verdade|bem|um|cavalheiro - Não, você não está com ciúmes... O tio Henri também é meu tio, não é... e eu posso conversar com ele... Ele fala tão gentilmente... o tempo voa quando o tio fala... Diga-me, tia, aquele Brauws, ele é realmente um cavalheiro?... - No, you are not jealous... Uncle Henri is also my uncle, right... and I can talk to him sometimes... He talks so sweetly... time flies when uncle talks... Tell me, aunt, that Brauws, is he actually a gentleman?... Hij is arbeider geweest. He|is|worker|been Ele|é|trabalhador|sido Ele foi operário. He has been a worker.

- Ja, maar omdat hij wilde... Yes|but|because|he|wanted Sim|mas|porque|ele|queria - Sim, mas porque ele quis... - Yes, but because he wanted to...

- Ik begrijp niet zulke vreemde mannen, u wel? I|understand|not|such|strange|men|you|yes Eu|entendo|não|tais|estranhos|homens|você|sim - Eu não entendo esses homens estranhos, você entende? - I do not understand such strange men, do you? Neen, u ook niet... Neen, u kàn niet zoo een vreemde man begrijpen, evenmin als ik... Stelt u zich nu eens voor...: oom Henri als arbeider!! No|you|also|not||you|can|not|such|a|strange|man|understand|no more|than|I|Imagine|you|yourself|now|once|in front of|uncle|Henri|as|worker Não|você|também|não||você|||||||||como|||||||||||trabalhador Não, você também não... Não, você não pode entender um homem tão estranho, assim como eu... Imagine só...: tio Henri como trabalhador!! No, you don't either... No, you cannot understand such a strange man, just as I cannot... Just imagine...: uncle Henri as a worker!! Kan u het zich voorstellen, neen, neen, onmogelijk! Can|you|it|yourself|imagine|no|no|impossible Pode|você|isso|se|imaginar|não||impossível Você consegue imaginar, não, não, impossível! Can you imagine it, no, no, impossible! Hij spreekt mooi, die Brauws,... en een avond lang heb ik gedweept... met den Vrede... |||||||||||geschwärmt||| He|speaks|beautifully|that|Brauws|and|a|evening|long|I have||drooled|with|the|Vrede Ele|fala|bem|aquele|Brauws|e|um|noite|longa|eu tenho||admirado|com|o|Vrede Ele fala bonito, aquele Brauws,... e uma noite inteira eu estive apaixonado... pela Paz... He speaks beautifully, that Brauws,... and for an evening I was infatuated... with Peace...

- En sedert... |seitdem And|since E|desde - E desde então... - And since then...

- Niet meer. Not|anymore Não|mais - Não mais. - No more. Ik dweep niet lang. I|obsess|not|long Eu|divago|não|por muito tempo Eu não me apego por muito tempo. I don't obsess for long. Dwepen... dat is niet voelen... Als ik voel... schwärmen||||||| to be obsessed|that|is|not|feeling|If|I|feel Dwepen|isso|é|não|sentir|Se|eu|sinto Apegar-se... isso não é sentir... Quando eu sinto... Obsessing... that's not feeling... When I feel...

- Wat... What O que - O que... - What...

- Dan is het - geloof ik - voor altijd. Then|is|it|believe|I|forever|always então|é|isso|acredito|eu|para|sempre - Então é - eu acho - para sempre. - Then it is - I believe - forever. Voor altijd. For|always Para|sempre Para sempre. Forever.

- Mijn kindje, wat ben je toch week... My|little child|what|are|you|so|weak Meu|bebê|o que|és|você|tão|fraco - Meu filho, como você é fraco... - My child, how weak you are...

- U ook: u schreit weêr... You|also|you|cry|again Você|também|você|chora|de novo - Você também: você está chorando de novo... - You too: you are crying again...

- Neen, Marianne. No|Marianne Não|Marianne - Não, Marianne. - No, Marianne.

- Jawel, u schreit weêr... Laten we samen schreien, tante. ||schreien|||||| Yes|you|cries|again|Let|us|together|cry|aunt Sim|você|chora|de novo|Vamos|nós|juntos|chorar|tia - Sim, você está chorando de novo... Vamos chorar juntos, tia. - Yes, you are crying again... Let's cry together, aunt. Ik ben - ik weet niet waarom - in een stemming om te schreien met u... Daar, daar ik huil...       Zij knielde neêr bij Constance, en hare tranen vloeiden werkelijk. I|am|I|know|not|why|in|a|mood|to||cry|with|you|There|there|I|cry|She|knelt|down|by|Constance|and|her|tears|flowed|truly Eu|estou|eu|sei|não|por que|em|um|humor|para|a|chorar|com|você|Lá|ali|eu|choro|Ela|se ajoelhou|para baixo|ao lado de|Constance|e|suas|lágrimas|fluíram|realmente Eu estou - não sei por quê - em um humor para chorar com você... Olha, olha, eu estou chorando... Ela se ajoelhou perto de Constance, e suas lágrimas realmente fluíram. I am - I don't know why - in a mood to cry with you... There, there I am crying... She knelt down by Constance, and her tears truly flowed.

- Kind, je mag je zoo niet opwinden. ||||||aufregen Child|you|may|you|so|not|get worked up Criança|você|pode|você|tão|não|se agitar - Criança, você não deve se agitar assim. - Child, you must not get so worked up. Daar hoor ik stappen: daar komt oom... There|hear|I|footsteps|there|comes|uncle Lá|ouço|eu|passos|lá|vem|tio Eu ouço passos: lá vem o tio... There I hear footsteps: here comes uncle...

Het jonge meisje herstelde zich, toen Van der Welcke binnenkwam. |||erholte|||||| The|young|girl|recovered|herself|when|Van|the|Welcke|entered O|jovem|menina|recuperou|a si mesma|quando|Van|de|Welcke|entrou A jovem se recompôs quando Van der Welcke entrou. The young girl composed herself when Van der Welcke entered. Hij bleef een oogenblik op den drempel, glimlachende in een glans en blijdschap van zijn jongblauwe oogen. |||||||||||||||jungblauen| He|stayed|a|moment|on|the|threshold|smiling|in|a|glow|and|happiness|of|his|young blue|eyes Ele|ficou|um|momento|na|o|limiar|sorrindo|em|um|brilho|e|alegria|de|seus|jovens azuis|olhos Ele ficou um momento na soleira, sorrindo com o brilho e a alegria de seus olhos azul-claros. He lingered for a moment on the threshold, smiling in a glow and joy from his bright blue eyes. Zij, eene seconde, zag hem aan. She|one|second|looked|at him|at Ela|uma|segundo|olhou|para ele|fixamente Ela, por um segundo, o olhou. She, for a second, looked at him.

- Zoo, dag Marianne... In langen tijd heb ik je niet gezien... So|day|Marianne|In|long|time|have|I|you|not|seen Zoológico|dia|Marianne|Em|longo|tempo|tenho|eu|você|não|visto - Olá, dia Marianne... Há muito tempo que não te vi... - So, hello Marianne... I haven't seen you in a long time...

- Ja... u ‘stookt' ook maar met Brauws... En ik ben een echte kapel geweest. ||stookt||||||||||Knecht| Yes|you|'stirs'|also|but|with|Brauws|And|I|am|a|real|chapel|been Sim|você|'estuda'|também|mas|com|Brauws|E|eu|sou|um|verdadeiro|capela|sido - Sim... você também 'está' apenas com Brauws... E eu fui uma verdadeira capela. - Yes... you 'stoke' with Brauws too... And I have been a real chapel. Verbeeld u, op het Hofbal, verleden, juist toen de Koningin binnen kwam... ||||Hofball||||||| Imagine|you|at|the|Court Ball|past|just|when|the|Queen|inside|arrived Imagine|você|no|o|baile de gala|passado|exatamente|quando|a|Rainha|dentro|chegou Imagine, no Baile da Corte, no passado, justo quando a Rainha entrou... Imagine, at the Court Ball, last time, just when the Queen entered...

Zij zette zich en vertelde hare verhaaltjes, met een stem, die als van verre kwam. She|sat|herself|and|told|her|little stories|with|a|voice|that|as|from|far|came Ela|sentou|a si mesma|e|contou|seus|contos|com|uma|voz|que|como|de|longe|veio Ela se sentou e contou suas historinhas, com uma voz que parecia vir de longe. She sat down and told her little stories, with a voice that seemed to come from afar. Door de kamer zeefde het namiddagduister, en wischte als uit hunne ommelijnen, en de uitdrukking hunner gezichten. |||siebte||Nachmittagsdämmer||||||Umrisse||||| Through|the|room|sifted|the|afternoon darkness|and|wiped|as|from|their|peripheries|and|the|expression|their|faces Pela|a|sala|filtrava|o|escuro da tarde|e|apagava|como|de|suas|linhas de contorno|e|a|expressão|de seus|rostos Pela sala filtrava-se a escuridão da tarde, e limpava como se de suas bordas, e a expressão de seus rostos. The afternoon darkness filtered through the room, and wiped away their outlines, and the expression on their faces.

SENT_CWT:AFkKFwvL=8.67 PAR_TRANS:gpt-4o-mini=3.43 SENT_CWT:AFkKFwvL=8.53 PAR_TRANS:gpt-4o-mini=4.01 pt:AFkKFwvL en:AFkKFwvL openai.2025-02-07 ai_request(all=175 err=0.00%) translation(all=140 err=0.00%) cwt(all=1336 err=3.14%)