×

We gebruiken cookies om LingQ beter te maken. Als u de website bezoekt, gaat u akkoord met onze cookiebeleid.


image

Kruistocht in Spijkerbroek by Beckman Thea, 4-4 De koning van Jeruzalem

4-4 De koning van Jeruzalem

De koning van Jeruzalem deel 4

Die woorden ontmoetten algemene verbazing. In de Middeleeuwen kende elk mens zijn plaats. Hij werd op die plaats geboren en bleef zijn eigen stand trouw. Natuurlijk kon je ook in de dertiende eeuw carrière maken. De maatschappij kende wel enige soepelheid en de zeer intelligenten slaagden er over het algemeen wel in om hun positie te verbeteren. Maar ieder kind zijn taak laten kiezen, voor het algemeen belang nog wel, was voor deze elitegroep rondom het vuur iets zo volslagen nieuws dat ze verbijsterd het hoofd schudden.

Dolf echter wist wat hij deed. Hij kende de waarde van een mens die met genoegen het werk doet dat hem het beste ligt. Toen hij zag hoe verbaasd de anderen waren en begreep dat hij iets moeilijks had gezegd, stapte hij gauw over op een ander onderwerp.

‘Ik hoorde Dom Anselmus daar iets zeggen over bergen. Welke route volgen we eigenlijk naar het Heilige Land.' De kaart van Europa zat vrij stevig in zijn hoofd. Hij vroeg zich af hoe deze mensen eigenlijk de weg zouden weten.

Hij kreeg antwoord van de vriendelijke Dom Johannis.

‘Bij Genua zullen we de zee bereiken.' ‘Genua?' vroeg Dolf.

‘Daar begrijp ik niets van. Wat moeten we in Genua doen?' ‘God heeft Nicolaas bevolen het kinderleger naar Genua te brengen,' zei de duistere Dom Anselmus kort. Nou moe, dacht Dolf. Toen kreeg hij een schok.

‘Maar dan moeten we de Alpen over!' De monniken knikten en Dolf voelde zijn bloed in ijs veranderen. Hoe zagen de Alpen er in deze tijd uit? Waren er wegen? Ja, natuurlijk waren die er. De Romeinen waren er ruim duizend jaar tevoren al overheen getrokken. En Hannibal met zijn olifanten. Toch geschrokken van het denkbeeld om met achtduizend hulpeloze kinderen het grimmigste gebergte van Europa te moeten overwinnen, staarde Dolf peinzend voor zich uit. Zou dat niet uitlopen op een verschrikkelijk drama? Hij kende de Alpen. Hoe vaak was hij niet met zijn ouders in Zwitserland, Oostenrijk en Italië geweest? Maar dan reden ze in een comfortabele auto, over geasfalteerde wegen waarlangs restaurants, hotels en picknickplaatsen waren ingericht. Waarover politiewagens patrouilleerden en de autootjes van de Wegenwacht toerden. Waar je als vakantieganger dus maar weinig kon overkomen.

Hij besefte heel goed dat het ditmaal anders zou zijn. Slechte, smalle wegen, langs duizelingwekkende afgronden. Geboefte dat op de loer lag om argeloze reizigers te overvallen. Baronnen die hun tol eisten, als ze de reizigers al niet de keel afsneden om hen te kunnen plunderen. ‘Over de Alpen dus naar Genua,' zei hij hardop. ‘En hoe dan verder? Genua ligt nog duizenden mijlen van Jeruzalem.' Hij wist wat het antwoord zou zijn, maar hij wilde het horen uit de mond van volwassenen. Hij hoorde het.

‘God zal met de zee een wonder verrichten en de wateren doen wijken, zodat wij te voet het Heilige Land kunnen bereiken.' Zouden die monniken dat zelf geloven? vroeg Dolf zich af.

Al enige tijd had hij, buiten de lichtkring van het vuur, een donkere gestalte opgemerkt die aandachtig naar hun gesprek scheen te luisteren. Hij meende er Leonardo in te herkennen, met zijn knots. Wat deed hij hier?

‘Als we dan toch over de Alpen moeten,' zei Dolf, gravend in zijn geheugen, ‘dan stel ik voor de Brennerpas te nemen. Die is niet zo hoog en gevaarlijk.' ‘Het plan is om over de oude heerweg van de Mont-Cenis te reizen,' antwoordde Anselmus stug. ‘Dat is de kortste weg en ik ken die route. Ik heb eenmaal een pelgrimstocht naar Rome gemaakt.' ‘Ik ken die weg ook,' riep Dolf half in paniek. ‘En hij is verschrikkelijk, bijna even erg als de Grote Sint-Bernard.' Een verbaasde stilte volgde. Dolf kreeg een kleur.

‘Ik heb veel gereisd,' zei hij zacht. Zijn moeder hield niet van vliegen. Ze hield te veel van de schone aarde om op reis hele stukken over te slaan, zei ze vaak. Daarom waren de Wega's altijd per auto met vakantie gegaan, toerend over alle paswegen in het Alpengebied. Dolfs vader vond daar ook een sportief genoegen in en weigerde zelfs gebruik te maken van de grote autotunnels. Zo zag je nog eens iets van de wereld. Als alle bewoners van een vlak land was Dolf verzot op bergen en woeste landschappen. Hij had van die reizen altijd volop genoten. Maar nu...

‘Laten we bij Straatsburg afbuigen naar het oosten,' stelde hij voor, ‘daarna trekken we door het Zwarte Woud, door Beieren, we passeren het Karwendelgebergte, want daarachter ligt Innsbruck. Voorbij Innsbruck begint de Brennerpas. We lopen dan recht op Bolzano af. Ik geef toe dat het een flinke omweg is, maar het is de enige mogelijkheid als we die achtduizend kinderen heelhuids over de bergen willen krijgen.' ‘Nee,' sprak Anselmus ongeduldig. ‘Zo'n omweg is zinloos. Bovendien wemelt het Karwendelgebergte van rovers.' ‘Ach wat, dat zal overal in de bergen wel het geval zijn,' meende Dolf onschuldig. ‘Ben je er geweest?' vroeg Carolus opgewonden. ‘Ken je de bergen?' ‘Ja. Ik heb alle passen bereisd.' Dat geloofden ze natuurlijk niet.

Dom Johannis zei zacht: ‘Op de Mont-Cenis staat een beroemde abdij waar reizigers onderdak en voedsel kunnen vinden.' ‘Achtduizend tegelijk?' hoonde Dolf. ‘Of zelfs maar vierduizend? Want we zullen zeker de helft van de kinderen verloren hebben eer we zover zijn.' De donkere gestalte buiten de lichtkring trad opeens naar voren. Het was inderdaad Leonardo. Leunend op zijn knots zei hij rustig: ‘Vergeef mij dat ik de vergadering van dit illustere gezelschap heb gevolgd. Ik ben Leonardo Fibonacci da Pisa, een rondtrekkende student op weg naar Bologna. Uit medelijden heb ik mij voorlopig aangesloten bij de Kinderkruistocht. Ook ik ken de Alpen en enkele paswegen en ik kan jullie zeggen dat Rudolf van Amstelveen gelijk heeft. De Mont-Cenis is onmogelijk, die tocht zal duizenden kleine kinderen het leven kosten. Daar op die vreselijke hoogte groeit niets meer, zelfs geen struikje, en het is er ijzig koud. De kinderen zullen omkomen van honger, ze zullen in de vriesnachten verstijven... De Brenner is niet zo hoog en niet zo onherbergzaam.' ‘De beren van de Karwendel zullen ons vernietigen,' sprak Anselmus somber. ‘Beren?' vroeg Dolf geschrokken. Daarna had hij zijn tong wel kunnen afbijten, want Nicolaas riep meteen:

‘Ik hoor dat je van de bergen niets afweet.' Dolf was even uit het veld geslagen, maar Leonardo niet.

‘Zijn er op de kale Mont-Cenis geen beren en wolven?' vroeg hij bars. De monniken moesten dat toegeven.

Goeie genade, béren, dacht Dolf. Daarop had ik niet gerekend. En wolven ook nog! Wat staat ons allemaal te wachten?

De student stond, leunend op zijn knots, kalm op het gezelschap neer te kijken. Hij was slank en niet veel langer dan Dolf. Maar er ging overwicht van hem uit, vooral door zijn onverstoorbaarheid en zelfvertrouwen. Dolf bewonderde hem, vooral toen Leonardo met zijn knots losjes op de grond tikte en rustig opmerkte: ‘Ach wat, met deze vriend hoef ik voor geen enkele beer uit de weg te gaan.' De kleine Carolus, die van pure geestdrift bijna uit elkaar sprong, gilde: ‘Hoe kunnen we de raadgevingen van twee ervaren reizigers in de wind slaan?' ‘Stil,' zei een meisje in een blauwe mantel. ‘Ik ben bang voor beren en wolven.' Dolf had intussen zijn houding teruggevonden.

‘Bang zijn we allemaal,' zei hij, ‘maar met de nodige voorbereidingen en een groep dappere jagers en ordebewakers zullen we de wilde dieren wel op een afstand kunnen houden.' Ze bleven vergaderen tot diep in de nacht. Eindelijk werd besloten af te zien van de tocht over de beruchte Mont-Cenis en de weg te kiezen die Dolf en Leonardo hadden voorgesteld. Het meisje met de sieraden was tegen Carolus' schouder in slaap gevallen. Ze was een heel mooi meisje, met lange blonde vlechten en niet ouder dan een jaar of twaalf. De kittige Carolus had een arm om haar heen geslagen en keek verliefd op haar blonde kopje neer.

‘Is Hilde je zusje?' vroeg Dolf.

‘Hilde van Marburg is het dochtertje van Graaf Ludwig,' fluisterde Carolus. ‘Ze werd opgevoed aan het hof van haar oom, de aartsbisschop van Keulen - in het klooster natuurlijk. De aartsbisschop beval haar met ons mee te trekken. Zij zal de koningin van Jeruzalem worden.' ‘Dat is niet mis,' liet Dolf zich ontvallen. ‘En ik...' zei Carolus dromerig, ‘ik zal worden uitgeroepen tot koning van Jeruzalem. Ik zal met mijn bruid Hilde in een wit paleis wonen en altijd gelukkig zijn.' Kinderdromen, kinderfantasieën - ontroerend en onwerkelijk.

Wat moest hij zeggen? Dolf wist niets beters te doen dan een soort buiging te maken voor de kleine koning. Een huldeblijk dat door Carolus minzaam in ontvangst werd genomen.

‘Rudolf van Amstelveen,' sprak hij zonder op te staan, want hij wilde het meisje niet wakker maken, ‘hiermede benoem ik jou tot mijn eerste schildknaap.' Met zijn vrije hand tikte hij even op Dolfs schouder.

‘Dat geeft je het recht 's nachts in de tent te slapen,' voegde hij er samenzweerderig aan toe. ‘Dank je, Carolus, maar ik slaap liever bij mijn eigen kampvuurtje. Daar is ook een lief meisje dat ik moet beschermen, zie je.' Carolus knikte begrijpend. Dolf stond op.

Nu ben ik geridderd door de koning van Jeruzalem, dacht hij geamuseerd en ik zal met duizenden grapjesmakende, fantaserende kinderen een tocht gaan maken waar honderd sterke, gewapende kerels voor zouden terugdeinzen. Wat is dit voor een waanzinnig tijdperk?

En weer besefte hij dat hij van deze middeleeuwers nooit iets zou begrijpen.

Samen met Leonardo en de half slapende Frank keerde Dolf terug naar zijn kampvuurtje. Alleen Peter was nog wakker en hield trouw de wacht over de anderen. Frank vertelde hem in het kort wat er besproken was.

Intussen maakte Dolf zich gereed om ook te gaan slapen. Hij strekte zich uit op de harde grond, naast Leonardo, en vroeg zacht: ‘Waarom was jij daar opeens, vriend? Ben je ons gevolgd?' ‘Och,' prevelde de student, schijnbaar onverschillig. ‘Noem het maar een voorzorgsmaatregel. Toen ik jou met Frank zag weglopen met zo'n gezicht van: ik zal het die lui eens eventjes gaan vertellen, begreep ik dat je flink van leer zou trekken. Het leek me beter om in de buurt te blijven. Wat vind je overigens van die twee monniken?' ‘Domoren,' zei Dolf zonder nadenken. Leonardo probeerde een zachter plekje te vinden voor zijn rug. Hij schoof even heen en weer en zei toen, fluisterend: ‘Geen domoren, Rudolf. Vooral Anselmus niet... Maar namaak.' ‘Meen je dat?' vroeg Dolf schril.

‘Ssst, niet zo luid. Ja, ik meen het. Gisteren waren ze me al opgevallen.

Er klopt iets niet. Wat willen ze met deze Kinderkruistocht?' ‘Jeruzalem heroveren.' ‘Dat zeggen ze, ja,' mompelde Leonardo. Dolf was blij dat hij met zijn twijfels niet alleen stond.

‘Waarom denk je dat het geen echte monniken zijn?' ‘Het verbaasde me dat ze jou lieten uitspreken,' antwoordde Leonardo dromerig. ‘Dat ze niet opsprongen en je van ketterij beschuldigden.' ‘Ik vond juist dat ik zo'n vrome toespraak hield,' zei Dolf onnozel. Leonardo grinnikte, hij schokte ervan.

‘Rudolf, beste jongen, ik heb nog nooit iemand zulke ongewone dingen horen zeggen als vanavond. Je bent een razend knappe jongen en ik begrijp niet waar jij al je kennis en ervaring vandaan hebt op jouw leeftijd. Maar een ketter ben je - en als ik jou was zou ik maar een beetje voorzichtig zijn.' Dolf zuchtte. Het was waar: hoe hij ook zijn best deed, met de godsdienstige gevoelens uit de dertiende eeuw wist hij niet goed raad. ‘Ik heb toch echt geprobeerd om de dingen te zeggen die zij zelf ook beweren, over de goddelijke bevelen en zo,' verontschuldigde hij zich. De student richtte zich half op en keek ernstig op Dolf neer.

‘En geloofde je wat je daar zei, Rudolf?' De jongen voelde dat hij bloosde. Gelukkig brandde het vuur heel laag, zodat de Italiaan het niet kon zien.

‘Jij gelooft er even weinig in als ik, Rudolf. Ik heb nogal wat gereisd en veel van de wereld gezien. Ik denk dat Nicolaas ook wel eerlijk is, maar hij wordt misbruikt door die twee kerels in hun gestolen pijen en met hun vrome gezichten. Dat zijn geen priesters. Dat wist ik op het moment toen ze jouw woorden over zich heen lieten gaan zonder te protesteren. Dat klopte niet. Zelfs de domste priester zou je de mond gesnoerd hebben. En wat deden zij? Ze luisterden met de grootste belangstelling naar je voorstellen. Blijkbaar is er die twee veel aan gelegen om zoveel mogelijk gezonde kinderen in Genua te krijgen. Waarom? Heb je je dat al afgevraagd, Rudolf?' ‘Ja,' zei Dolf snel. ‘Mooi. Dan weet je waarop je moet letten en waarom je voorzichtig moet zijn.' Leonardo wilde weer gaan slapen, maar Dolf schudde hem aan de arm.

‘Geloof jij dat de zee voor ons zal wijken, vriend?' ‘Hm.' ‘Geloof jij in wonderen?' ‘Soms.' Leonardo kwam weer half overeind. ‘Jij bent een wonder. Op het moment dat ik het dreigde af te leggen tegen twee struikrovers, kwam jij uit de hemel vallen om me te ontzetten en je bracht je ongelooflijke kennis van het Arabische rekenen mee! En opeens kwamen we samen tot de ontdekking dat we midden in de Kinderkruistocht zaten en wéér gebeurt er een wonder: de vreemdeling die op Sint-Jansdag zo opeens is verschenen, werpt zich op als een leider met meer verstand en reiservaring dan al die zogenaamde leiders bij elkaar. En jij vraagt mij of ik in wonderen geloof? Ik ervaar niets anders.' Dolf grinnikte, Leonardo stemde in. ‘Goedenacht.' Vijf minuten later sliepen ze.


4-4 De koning van Jeruzalem

De koning van Jeruzalem deel 4

Die woorden ontmoetten algemene verbazing. Those words met with general astonishment. In de Middeleeuwen kende elk mens zijn plaats. In the Middle Ages, every person knew his place. Hij werd op die plaats geboren en bleef zijn eigen stand trouw. He was born in that place and remained true to his own class. Natuurlijk kon je ook in de dertiende eeuw carrière maken. De maatschappij kende wel enige soepelheid en de zeer intelligenten slaagden er over het algemeen wel in om hun positie te verbeteren. Maar ieder kind zijn taak laten kiezen, voor het algemeen belang nog wel, was voor deze elitegroep rondom het vuur iets zo volslagen nieuws dat ze verbijsterd het hoofd schudden.

Dolf echter wist wat hij deed. Hij kende de waarde van een mens die met genoegen het werk doet dat hem het beste ligt. Toen hij zag hoe verbaasd de anderen waren en begreep dat hij iets moeilijks had gezegd, stapte hij gauw over op een ander onderwerp.

‘Ik hoorde Dom Anselmus daar iets zeggen over bergen. Welke route volgen we eigenlijk naar het Heilige Land.' De kaart van Europa zat vrij stevig in zijn hoofd. Hij vroeg zich af hoe deze mensen eigenlijk de weg zouden weten.

Hij kreeg antwoord van de vriendelijke Dom Johannis.

‘Bij Genua zullen we de zee bereiken.' ‘Genua?' vroeg Dolf.

‘Daar begrijp ik niets van. Wat moeten we in Genua doen?' ‘God heeft Nicolaas bevolen het kinderleger naar Genua te brengen,' zei de duistere Dom Anselmus kort. Nou moe, dacht Dolf. Toen kreeg hij een schok.

‘Maar dan moeten we de Alpen over!' De monniken knikten en Dolf voelde zijn bloed in ijs veranderen. Hoe zagen de Alpen er in deze tijd uit? Waren er wegen? Ja, natuurlijk waren die er. De Romeinen waren er ruim duizend jaar tevoren al overheen getrokken. En Hannibal met zijn olifanten. Toch geschrokken van het denkbeeld om met achtduizend hulpeloze kinderen het grimmigste gebergte van Europa te moeten overwinnen, staarde Dolf peinzend voor zich uit. Zou dat niet uitlopen op een verschrikkelijk drama? Hij kende de Alpen. Hoe vaak was hij niet met zijn ouders in Zwitserland, Oostenrijk en Italië geweest? Maar dan reden ze in een comfortabele auto, over geasfalteerde wegen waarlangs restaurants, hotels en picknickplaatsen waren ingericht. Waarover politiewagens patrouilleerden en de autootjes van de Wegenwacht toerden. Waar je als vakantieganger dus maar weinig kon overkomen.

Hij besefte heel goed dat het ditmaal anders zou zijn. Slechte, smalle wegen, langs duizelingwekkende afgronden. Geboefte dat op de loer lag om argeloze reizigers te overvallen. Baronnen die hun tol eisten, als ze de reizigers al niet de keel afsneden om hen te kunnen plunderen. ‘Over de Alpen dus naar Genua,' zei hij hardop. ‘En hoe dan verder? Genua ligt nog duizenden mijlen van Jeruzalem.' Hij wist wat het antwoord zou zijn, maar hij wilde het horen uit de mond van volwassenen. Hij hoorde het.

‘God zal met de zee een wonder verrichten en de wateren doen wijken, zodat wij te voet het Heilige Land kunnen bereiken.' Zouden die monniken dat zelf geloven? vroeg Dolf zich af.

Al enige tijd had hij, buiten de lichtkring van het vuur, een donkere gestalte opgemerkt die aandachtig naar hun gesprek scheen te luisteren. Hij meende er Leonardo in te herkennen, met zijn knots. Wat deed hij hier?

‘Als we dan toch over de Alpen moeten,' zei Dolf, gravend in zijn geheugen, ‘dan stel ik voor de Brennerpas te nemen. Die is niet zo hoog en gevaarlijk.' ‘Het plan is om over de oude heerweg van de Mont-Cenis te reizen,' antwoordde Anselmus stug. ‘Dat is de kortste weg en ik ken die route. Ik heb eenmaal een pelgrimstocht naar Rome gemaakt.' ‘Ik ken die weg ook,' riep Dolf half in paniek. ‘En hij is verschrikkelijk, bijna even erg als de Grote Sint-Bernard.' Een verbaasde stilte volgde. Dolf kreeg een kleur.

‘Ik heb veel gereisd,' zei hij zacht. Zijn moeder hield niet van vliegen. Ze hield te veel van de schone aarde om op reis hele stukken over te slaan, zei ze vaak. Daarom waren de Wega's altijd per auto met vakantie gegaan, toerend over alle paswegen in het Alpengebied. Dolfs vader vond daar ook een sportief genoegen in en weigerde zelfs gebruik te maken van de grote autotunnels. Zo zag je nog eens iets van de wereld. Als alle bewoners van een vlak land was Dolf verzot op bergen en woeste landschappen. Like all inhabitants of a flat country, Dolf was fond of mountains and wild landscapes. Hij had van die reizen altijd volop genoten. Maar nu...

‘Laten we bij Straatsburg afbuigen naar het oosten,' stelde hij voor, ‘daarna trekken we door het Zwarte Woud, door Beieren, we passeren het Karwendelgebergte, want daarachter ligt Innsbruck. Voorbij Innsbruck begint de Brennerpas. We lopen dan recht op Bolzano af. We then walk straight towards Bolzano. Ik geef toe dat het een flinke omweg is, maar het is de enige mogelijkheid als we die achtduizend kinderen heelhuids over de bergen willen krijgen.' ‘Nee,' sprak Anselmus ongeduldig. ‘Zo'n omweg is zinloos. Bovendien wemelt het Karwendelgebergte van rovers.' ‘Ach wat, dat zal overal in de bergen wel het geval zijn,' meende Dolf onschuldig. 'Oh what, that must be the case everywhere in the mountains,' Dolf thought innocently. ‘Ben je er geweest?' vroeg Carolus opgewonden. ‘Ken je de bergen?' ‘Ja. Ik heb alle passen bereisd.' Dat geloofden ze natuurlijk niet.

Dom Johannis zei zacht: ‘Op de Mont-Cenis staat een beroemde abdij waar reizigers onderdak en voedsel kunnen vinden.' ‘Achtduizend tegelijk?' hoonde Dolf. ‘Of zelfs maar vierduizend? Want we zullen zeker de helft van de kinderen verloren hebben eer we zover zijn.' Because we will certainly have lost half the children before we get there.' De donkere gestalte buiten de lichtkring trad opeens naar voren. Het was inderdaad Leonardo. Leunend op zijn knots zei hij rustig: ‘Vergeef mij dat ik de vergadering van dit illustere gezelschap heb gevolgd. Ik ben Leonardo Fibonacci da Pisa, een rondtrekkende student op weg naar Bologna. Uit medelijden heb ik mij voorlopig aangesloten bij de Kinderkruistocht. Ook ik ken de Alpen en enkele paswegen en ik kan jullie zeggen dat Rudolf van Amstelveen gelijk heeft. De Mont-Cenis is onmogelijk, die tocht zal duizenden kleine kinderen het leven kosten. Daar op die vreselijke hoogte groeit niets meer, zelfs geen struikje, en het is er ijzig koud. De kinderen zullen omkomen van honger, ze zullen in de vriesnachten verstijven... De Brenner is niet zo hoog en niet zo onherbergzaam.' ‘De beren van de Karwendel zullen ons vernietigen,' sprak Anselmus somber. ‘Beren?' vroeg Dolf geschrokken. Daarna had hij zijn tong wel kunnen afbijten, want Nicolaas riep meteen:

‘Ik hoor dat je van de bergen niets afweet.' Dolf was even uit het veld geslagen, maar Leonardo niet. Dolf was taken aback for a moment, but Leonardo was not.

‘Zijn er op de kale Mont-Cenis geen beren en wolven?' vroeg hij bars. he asked gruffly. De monniken moesten dat toegeven.

Goeie genade, béren, dacht Dolf. Daarop had ik niet gerekend. En wolven ook nog! Wat staat ons allemaal te wachten?

De student stond, leunend op zijn knots, kalm op het gezelschap neer te kijken. Hij was slank en niet veel langer dan Dolf. Maar er ging overwicht van hem uit, vooral door zijn onverstoorbaarheid en zelfvertrouwen. But there was a predominance in him, especially in his imperturbability and self-confidence. Dolf bewonderde hem, vooral toen Leonardo met zijn knots losjes op de grond tikte en rustig opmerkte: ‘Ach wat, met deze vriend hoef ik voor geen enkele beer uit de weg te gaan.' Dolf admired him, especially when Leonardo tapped his club loosely on the ground and quietly remarked, "Oh my goodness, with this friend I don't have to shy away from any bear." De kleine Carolus, die van pure geestdrift bijna uit elkaar sprong, gilde: ‘Hoe kunnen we de raadgevingen van twee ervaren reizigers in de wind slaan?' ‘Stil,' zei een meisje in een blauwe mantel. ‘Ik ben bang voor beren en wolven.' Dolf had intussen zijn houding teruggevonden. Dolf, meanwhile, had recovered his attitude.

‘Bang zijn we allemaal,' zei hij, ‘maar met de nodige voorbereidingen en een groep dappere jagers en ordebewakers zullen we de wilde dieren wel op een afstand kunnen houden.' Ze bleven vergaderen tot diep in de nacht. Eindelijk werd besloten af te zien van de tocht over de beruchte Mont-Cenis en de weg te kiezen die Dolf en Leonardo hadden voorgesteld. Finally it was decided to abandon the trip over the infamous Mont-Cenis and to choose the route that Dolf and Leonardo had suggested. Het meisje met de sieraden was tegen Carolus' schouder in slaap gevallen. Ze was een heel mooi meisje, met lange blonde vlechten en niet ouder dan een jaar of twaalf. De kittige Carolus had een arm om haar heen geslagen en keek verliefd op haar blonde kopje neer.

‘Is Hilde je zusje?' vroeg Dolf.

‘Hilde van Marburg is het dochtertje van Graaf Ludwig,' fluisterde Carolus. ‘Ze werd opgevoed aan het hof van haar oom, de aartsbisschop van Keulen - in het klooster natuurlijk. De aartsbisschop beval haar met ons mee te trekken. Zij zal de koningin van Jeruzalem worden.' ‘Dat is niet mis,' liet Dolf zich ontvallen. 'That's not wrong,' Dolf let slip. ‘En ik...' zei Carolus dromerig, ‘ik zal worden uitgeroepen tot koning van Jeruzalem. Ik zal met mijn bruid Hilde in een wit paleis wonen en altijd gelukkig zijn.' Kinderdromen, kinderfantasieën - ontroerend en onwerkelijk.

Wat moest hij zeggen? Dolf wist niets beters te doen dan een soort buiging te maken voor de kleine koning. Een huldeblijk dat door Carolus minzaam in ontvangst werd genomen.

‘Rudolf van Amstelveen,' sprak hij zonder op te staan, want hij wilde het meisje niet wakker maken, ‘hiermede benoem ik jou tot mijn eerste schildknaap.' Met zijn vrije hand tikte hij even op Dolfs schouder.

‘Dat geeft je het recht 's nachts in de tent te slapen,' voegde hij er samenzweerderig aan toe. ‘Dank je, Carolus, maar ik slaap liever bij mijn eigen kampvuurtje. Daar is ook een lief meisje dat ik moet beschermen, zie je.' Carolus knikte begrijpend. Dolf stond op.

Nu ben ik geridderd door de koning van Jeruzalem, dacht hij geamuseerd en ik zal met duizenden grapjesmakende, fantaserende kinderen een tocht gaan maken waar honderd sterke, gewapende kerels voor zouden terugdeinzen. Wat is dit voor een waanzinnig tijdperk?

En weer besefte hij dat hij van deze middeleeuwers nooit iets zou begrijpen.

Samen met Leonardo en de half slapende Frank keerde Dolf terug naar zijn kampvuurtje. Alleen Peter was nog wakker en hield trouw de wacht over de anderen. Frank vertelde hem in het kort wat er besproken was.

Intussen maakte Dolf zich gereed om ook te gaan slapen. Hij strekte zich uit op de harde grond, naast Leonardo, en vroeg zacht: ‘Waarom was jij daar opeens, vriend? Ben je ons gevolgd?' ‘Och,' prevelde de student, schijnbaar onverschillig. ‘Noem het maar een voorzorgsmaatregel. Toen ik jou met Frank zag weglopen met zo'n gezicht van: ik zal het die lui eens eventjes gaan vertellen, begreep ik dat je flink van leer zou trekken. Het leek me beter om in de buurt te blijven. Wat vind je overigens van die twee monniken?' ‘Domoren,' zei Dolf zonder nadenken. Leonardo probeerde een zachter plekje te vinden voor zijn rug. Hij schoof even heen en weer en zei toen, fluisterend: ‘Geen domoren, Rudolf. Vooral Anselmus niet... Maar namaak.' ‘Meen je dat?' vroeg Dolf schril.

‘Ssst, niet zo luid. Ja, ik meen het. Gisteren waren ze me al opgevallen. They caught my eye yesterday.

Er klopt iets niet. Wat willen ze met deze Kinderkruistocht?' ‘Jeruzalem heroveren.' ‘Dat zeggen ze, ja,' mompelde Leonardo. Dolf was blij dat hij met zijn twijfels niet alleen stond.

‘Waarom denk je dat het geen echte monniken zijn?' ‘Het verbaasde me dat ze jou lieten uitspreken,' antwoordde Leonardo dromerig. ‘Dat ze niet opsprongen en je van ketterij beschuldigden.' ‘Ik vond juist dat ik zo'n vrome toespraak hield,' zei Dolf onnozel. 'I just thought I was giving such a pious speech,' said Dolf stupidly. Leonardo grinnikte, hij schokte ervan. Leonardo chuckled, shocked.

‘Rudolf, beste jongen, ik heb nog nooit iemand zulke ongewone dingen horen zeggen als vanavond. Je bent een razend knappe jongen en ik begrijp niet waar jij al je kennis en ervaring vandaan hebt op jouw leeftijd. Maar een ketter ben je - en als ik jou was zou ik maar een beetje voorzichtig zijn.' Dolf zuchtte. Het was waar: hoe hij ook zijn best deed, met de godsdienstige gevoelens uit de dertiende eeuw wist hij niet goed raad. ‘Ik heb toch echt geprobeerd om de dingen te zeggen die zij zelf ook beweren, over de goddelijke bevelen en zo,' verontschuldigde hij zich. "I really did try to say the things they say themselves, about the divine orders and all that," he apologized. De student richtte zich half op en keek ernstig op Dolf neer.

‘En geloofde je wat je daar zei, Rudolf?' De jongen voelde dat hij bloosde. Gelukkig brandde het vuur heel laag, zodat de Italiaan het niet kon zien.

‘Jij gelooft er even weinig in als ik, Rudolf. Ik heb nogal wat gereisd en veel van de wereld gezien. Ik denk dat Nicolaas ook wel eerlijk is, maar hij wordt misbruikt door die twee kerels in hun gestolen pijen en met hun vrome gezichten. I think Nicholas is fair too, but he is being abused by those two guys in their stolen habits and with their pious faces. Dat zijn geen priesters. Dat wist ik op het moment toen ze jouw woorden over zich heen lieten gaan zonder te protesteren. I knew that the moment they let your words flow over them without protest. Dat klopte niet. Zelfs de domste priester zou je de mond gesnoerd hebben. En wat deden zij? Ze luisterden met de grootste belangstelling naar je voorstellen. Blijkbaar is er die twee veel aan gelegen om zoveel mogelijk gezonde kinderen in Genua te krijgen. Apparently it is very important to those two to have as many healthy children as possible in Genoa. Waarom? Heb je je dat al afgevraagd, Rudolf?' ‘Ja,' zei Dolf snel. ‘Mooi. Dan weet je waarop je moet letten en waarom je voorzichtig moet zijn.' Leonardo wilde weer gaan slapen, maar Dolf schudde hem aan de arm.

‘Geloof jij dat de zee voor ons zal wijken, vriend?' ‘Hm.' ‘Geloof jij in wonderen?' ‘Soms.' Leonardo kwam weer half overeind. ‘Jij bent een wonder. Op het moment dat ik het dreigde af te leggen tegen twee struikrovers, kwam jij uit de hemel vallen om me te ontzetten en je bracht je ongelooflijke kennis van het Arabische rekenen mee! When I was about to lose out to two highway robbers, you came down from the sky to frighten me, bringing with you your incredible knowledge of Arabic arithmetic! En opeens kwamen we samen tot de ontdekking dat we midden in de Kinderkruistocht zaten en wéér gebeurt er een wonder: de vreemdeling die op Sint-Jansdag zo opeens is verschenen, werpt zich op als een leider met meer verstand en reiservaring dan al die zogenaamde leiders bij elkaar. And suddenly we discovered together that we were in the middle of the Children's Crusade and again a miracle happens: the stranger who suddenly appeared on St. John's Day presents himself as a leader with more sense and travel experience than all those so-called leaders together. En jij vraagt mij of ik in wonderen geloof? Ik ervaar niets anders.' Dolf grinnikte, Leonardo stemde in. ‘Goedenacht.' Vijf minuten later sliepen ze.