×

We gebruiken cookies om LingQ beter te maken. Als u de website bezoekt, gaat u akkoord met onze cookiebeleid.


image

Kruistocht in Spijkerbroek by Beckman Thea, 4-3 De koning van Jeruzalem

4-3 De koning van Jeruzalem

De koning van Jeruzalem deel 3

Dolf begon te spreken. Hij dempte zijn stem, opdat zijn vreemde tongval niet te veel zou opvallen en omdat hij de aandacht wilde vasthouden. Naar wie zacht spreekt wordt scherp geluisterd.

‘Sinds gisteren heb ik mij aangesloten bij de Kinderkruistocht. Ik wil met jullie meegaan naar het Heilige Land om de Witte Stad te helpen veroveren,' zei hij om zijn loyaliteit te bewijzen. De monniken knikten hem toe, terwijl Anselmus' blikken al keurend over zijn stevige gestalte gleden. ‘Ik kom uit Holland, waar de mensen anders praten en anders gekleed gaan dan hier,' vervolgde Dolf, om een verklaring te geven voor alles wat vreemd aan hem was. En dat was heel wat! Ook die mededeling werd voor kennisgeving aangenomen.

‘... Maar wat ik van dit kinderleger heb gezien,' zei Dolf, nu tot de kern van de zaak komend, ‘bevalt me niet zo erg. Ik ben diep bewogen door wat ik heb gezien. Het welzijn van al deze kinderen gaat me aan het hart. Toch zag ik vele zieken om wie niemand zich bekommerde. Ik zag kinderen die van uitputting langs de weg neerzonken. Ik zag gewonden voor wie niemand iets deed. Ik heb kinderen zien sterven onderweg, anderen zien verdrinken. Vader,' wendde hij zich plotseling tot Anselmus, ‘deze kruistocht is slecht georganiseerd. Dat kan veel beter.' De donkere monnik fronste de wenkbrauwen maar zei niets. Johannis toonde plotseling veel belangstelling. Nicolaas hief een hand op.

‘God waakt over ons, God zorgt voor ons,' zei hij als een automaat. ‘God zal het ons zeker niet kwalijk nemen als wij Hem daarbij een handje helpen,' liet Dolf zich ontvallen. Ontsteltenis golfde door de kring.

‘Ben je gekomen om ons de les te lezen, Rudolf van Amstelveen?' vroeg Dom Anselmus dreigend.

‘Ja. Toen ik zei dat ik honger had, werd mij onmiddellijk een stuk vlees toegestoken. Daarvoor ben ik dankbaar. Maar er zijn hier op het veld nog achtduizend kinderen die honger hebben. En wat wordt er voor hen gedaan?' ‘God zal hen voeden,' zei Nicolaas weer, net iets te snel. Dolf wendde zich nu rechtstreeks tot de herdersjongen.

‘Nicolaas, luister naar mij,' sprak hij ernstig en langzaam. ‘God heeft jou opgedragen deze kinderen naar het Heilige Land te brengen. Daarbij heeft God jou de verantwoordelijkheid voor die kinderen opgelegd. Aan jou de geweldige taak om hen veilig, gezond en zonder grote verliezen voor de poorten van de Witte Stad te leiden. De reis is lang, de gevaren zijn groot. Maar met een goede organisatie en het gebruik van ons gezonde verstand kunnen we veel lijden voorkómen. Het kan niet Gods wil zijn dat de meeste van deze kinderen onderweg omkomen. God heeft jou tot leider aangesteld, maar leiderschap betekent: zorgdragen voor de jou toevertrouwde kudde.' ‘Rudolf van Amstelveen heeft gelijk,' zei plotseling het mooi geklede jongetje naast hem. ‘Als mijn vader ten oorlog trok, zorgde hij ervoor dat zijn krijgsvolk onderweg goed te eten had.' Dom Anselmus snauwde: ‘Houd je mond, Carolus.' Maar Carolus liet zich de mond niet snoeren.

‘U weet het niet, omdat u altijd vooraan reed,' riep hij. ‘Maar de chaos in de achterhoede was iets verschrikkelijks. Ik heb daar al eerder over geklaagd en ik ben blij dat Rudolf van Amstelveen mij nu bijvalt.' Gelukkig, dat is tenminste één medestander, dacht Dolf dankbaar.

‘Rudolf van Amstelveen vergist zich,' zei Dom Anselmus kil. ‘Dit is geen gewone kruistocht. Wij zijn niet op weg gegaan om bloed te vergieten en om Jeruzalem met het zwaard in de hand te heroveren. Wij zullen de Saracenen verjagen met onze onschuld.' ‘Dat weet ik,' antwoordde Dolf kalm. ‘Maar wij zijn beslist niet op weg gegaan om van honger, kou en ellende om te komen. Al deze kinderen' - hij wees om zich heen - ‘al deze kinderen verwachten Jeruzalem te zien. Zoals het nu gaat zal nog geen tiende deel van hen de tocht volbrengen. Want hun leiders bekommeren zich niet om hen. Terwijl ze het zichzelf aan niets laten ontbreken.' En weer wees hij, ditmaal verwijtend, op de resten van de maaltijd, op de tent en de huifkar.

‘Jullie lopen niet, jullie rijden. Jullie hongeren niet. Jullie vatten geen kou als het regent en de stormwind over het kamp giert. Jullie kiezen een plek uit voor de nacht zonder je af te vragen of die wel geschikt is voor duizenden kinderen die geen tent hebben om beschutting te vinden...' ‘De ossen waren moe,' zei het sieradenmeisje. ‘Dit is een uitgestrekte vlakte met ruimte voor allen,' verdedigde Nicolaas zich. ‘Maar het is drassig en onbeschut. Gisternacht hebben vele kinderen kou gevat, morgen zullen zij ziek zijn. Wat wordt er voor hen gedaan? Wie verzorgt hen, geeft hun warme kruidenthee, houdt het vuur voor hen brandende?' Geleidelijk aan had Dolf zijn kalmte verloren. Hij begon zich op te winden.

‘Luister, Nicolaas. God zal over dit kinderleger vele moeilijkheden uitstorten, maar niet om ons te vernietigen. Het is onze taak, als leiders van de Kinderkruistocht, om ervoor te zorgen dat de kinderen er goed doorheen komen en voltallig voor de poorten van Jeruzalem verschijnen. God heeft niet alleen aan jou een opdracht gegeven, Nicolaas, maar aan ons allen! En omdat God het wil, moeten wij het doen, zo goed we maar kunnen. Op het ogenblik gaat het helemaal niet goed. Elke dag sterven er vele kinderen van honger, dorst, vermoeidheid. En dit is nog maar het begin... Dat kan God niet bedoeld hebben, Nicolaas. Hij wil ons zeker laten lijden, maar Hij eist ook dat wij elkaar bijstaan en de taak volbrengen die ons is opgelegd. Daarom moeten we ons beter organiseren. Daarom moeten we, kind voor kind, onze mogelijkheden benutten. Ter ere van God.' ‘Amen,' sprak het jongetje naast hem. Oef, ik praat als een dominee voor de televisie, dacht Dolf beschaamd. Waar haal ik opeens zo'n vrome preek vandaan? Heeft de waanzin van de Kinderkruistocht mij ook al te pakken? Ik weet toch dat er niets van terecht kan komen...

Maar hij zag dat zijn redevoering diepe indruk had gemaakt. Het jongetje naast hem klapte geestdriftig in de handen, sloeg een kruis, ten slotte omhelsde hij Dolf.

‘Je bent een ware zoon van je edele vader, Rudolf,' juichte hij. De beide monniken bleven onbeweeglijk zitten. De stekende ogen van Anselmus lieten de vreemde jongen niet los. Maar op het ronde gezicht van Johannis verspreidde zich een warme glimlach.

‘Rudolf van Amstelveen, ik geloof dat jij een waardevolle aanwinst bent,' zei hij hartelijk. ‘Mag ik een paar voorstellen van je horen?' Ook dat had Dolf die dag al voor zichzelf uitgemaakt.

‘Om te beginnen moeten we de kinderen in groepen splitsen, elk met een eigen taak. Er zijn er zoveel dat dit niet moeilijk kan zijn.' Hij begon op zijn vingers af te tellen. ‘In de eerste plaats moeten we ordebewakers hebben. Daarvoor kunnen we de grootste jongens en meisjes kiezen, die zich dan moeten voorzien van een of ander wapen: een knuppel bij voorbeeld. Zij zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van de kinderen. Hun taak zal zijn om ons dag en nacht te beschermen tegen aanvallen van buitenaf en ongeregeldheden onder de kinderen te voorkomen. Verder hebben we grote groepen jagers nodig, die elke dag voor een flinke hoeveelheid vers vlees kunnen zorgen. Ik heb gezien dat het land wemelt van het wild.' ‘Wacht even,' riep Nicolaas boos, ‘dat kan natuurlijk niet. Dat is stropen...' Dolf wees op het braadspit.

‘Hoe kwamen jullie dan aan wilde eenden vanavond?' ‘Die werden geschoten door Carolus,' zei Nicolaas. Het jongetje naast Dolf knikte geestdriftig. Hij wees naar de tent. Naast de opening stond zijn zelfgesneden boog, met een pijlkoker er naast.

‘Ik kan een vogel in de vlucht raken,' zei hij blij. ‘Ik kan jagen zonder valk.' ‘En is dat dan geen stropen?' ‘Soms...' Nicolaas haalde de schouders op. Het onderwerp scheen hem te vervelen.

‘Wilde je beweren, Nicolaas,' zei Dolf kwaad, ‘dat het wild in de velden en bossen waar we doorheen trekken, beschermd wild is?' ‘Beschermd?' De misverstanden door de taal dreigden weer.

‘Het wild is van de heren over wier domein we reizen. Alleen de heer mag erop jagen. Je kunt niet verlangen dat de heilige kinderen zich vergrijpen aan de patrijzen en reebokken van een groot heer!' ‘Nou, van mij mag het,' gromde Dolf. Hij wendde zich tot de kleine scherpschutter. ‘Wat vind jij ervan, Carolus?' Het joch zat te springen van vreugde.

‘Ik zal de jagersgroepen vormen,' riep hij. ‘Ik zal ze leren hoe ze bogen en pijlen moeten maken. En jagen zullen ze, reken maar! Ook daar waar het verboden is. Want Rudolf van Amstelveen heeft gelijk: de kinderen moeten eten.' ‘Een edelman die stroopt?' riep een van de andere mooie kinderen. ‘Dat is geen stropen, dat is Gods wil voltrekken,' gilde Carolus. De anderen zwegen bedremmeld.

‘En bovendien ben ik de koning en heb ik het heilige recht om een jachtstoet te vormen. Nietwaar Rudolf?' Dolf snapte niet waar de jongen het over had, maar hij knikte want hij vond die komieke Carolus erg sympathiek. En als hij in staat zou blijken om wild te schieten voor het kinderleger, vond Dolf het allang goed. Of het nu tegen de wet was of niet - honger breekt alle wetten.

‘We zullen ook visploegen nodig hebben,' zei hij. ‘Ik heb kinderen gezien die goed kunnen zwemmen, en anderen die netten bezitten. Maar alleen de zwemmers moeten in de visploegen worden opgenomen, voor de anderen is dat te gevaarlijk.' Hij keerde zich tot Frank. ‘Zou Peter die visploegen kunnen organiseren?' ‘Ja,' zei Frank zonder aarzelen. ‘Peter is zelf een halve vis en hij heeft vrienden onder de kinderen.' ‘Prachtig. Carolus leidt de jagers op, Peter de vissers. Wie geven we de leiding van de ordebewakers?' ‘Dat doe ik,' zei een forse edelknaap. ‘Die jongens daar bij de huifkar staan ook onder mijn bevel. Maar ik geloof dat Rudolf gelijk heeft: het hele kamp moet bewaakt worden. Er worden 's nachts wel eens kinderen weggehaald.' Dolf rilde. De ridderzoon bleek Fredo te heten en hij scheen zich te verheugen bij het vooruitzicht een soort krijgsmacht te mogen vormen. Dolf knikte.

‘We hebben ook een ziekenploeg nodig die zich kan bekommeren om de gewonden en om de kinderen die onderweg ziek worden. Daarom moeten we de mars overdag ook anders indelen. Voorop gaan jongens met stokken of pijl-en-boog om rovers en onguur gespuis op een afstand te houden. Daarachter komen groepen kleinen en zwakken, met tussen hen in grotere kinderen om hen zo nodig te helpen. De ossenwagen kunnen we gebruiken voor het vervoer van kinderen die niet meer tot lopen in staat zijn. Zodra we een flinke stad bereiken, moeten we proberen de zieken en gewonden daar onder te brengen. Jullie zijn gezond, jullie kunnen lopen! Achter de kleintjes moeten weer anderen komen die behoorlijk uit de voeten kunnen, die kunnen dan de achterblijvertjes opvangen. De staart van het leger moet weer gevormd worden door sterke, goed bewapende kinderen om een aanval in de rug te kunnen opvangen. Op die manier zullen geen kinderen meer onopgemerkt achterblijven om wie weet hoe ellendig aan hun eind te komen. Ben je het daarmee eens, Fredo.' ‘Ik vind het een heel goed plan,' knikte de jongen. ‘Moet ik dan lopen?' vroeg het meisje met de sieraden angstig. ‘Dat wil ik niet.' Dolf keek even naar haar fijne schoentjes, niet veel meer dan zilverkleurige muiltjes waren het. Ze zou er beslist niet ver op komen. ‘Wie ben je?' vroeg hij.

‘Hilde van Marburg.' De naam zei hem niets, maar het klonk nogal adellijk.

‘Als je bereid bent om op de zieken te passen, kun je in de ossenwagen meerijden,' zei hij. Hilde knikte opgelucht.

Carolus wendde zich rechtstreeks tot Dolf.

‘Ik heb niet veel gereden, hoor,' zei hij, ‘ik vond het niet helemaal eerlijk en bovendien is het de taak van een koning om zich te bekommeren om de onderdanen. En ik kan geweldig goed lopen.' Dolf glimlachte warm tegen hem. De kittige Carolus begon hem steeds beter te bevallen. Hij vroeg zich af wat dit kind ertoe had bewogen om zich bij het leger der verschoppelingen aan te sluiten. ‘Je praat alsof je gewend bent bevelen te geven, Rudolf van Amstelveen,' sprak nu Dom Johannis. ‘Hoe groot is het domein van je vader? Ben je de oudste zoon?' Dolf richtte zich hoog op. Met zijn vijftien jaren, één meter zestig, was hij zeker zo lang als een volwassene uit die tijd. Ze moesten hem wel voor een jaar of achttien houden. Zijn lengte en de zekerheid waarmee hij optrad, intimideerden deze middeleeuwers. Voor een vijftienjarige uit Dolfs tijd was dit alles heel gewoon. In de dertiende eeuw durfden alleen edellieden zo hoog van de toren te blazen. Dolf besloot de indruk die hij had gemaakt, tot het uiterste uit te buiten.

‘Vergeef me,' zei hij. ‘Het doet mij pijn om over het verleden en mijn jeugd te spreken. Ik verzoek u geen vragen te stellen. Ik kan ze niet beantwoorden zonder in moeilijkheden te geraken.' De kinderen in de kring knikten begrijpend. Ook zij dachten liever niet terug aan de burchten die zij hadden verlaten, met strenge heren, ruwe soldaten, stinkende horigen, aan de verveling van de lange winters.

In Jeruzalem, het hart van de wereld, was het altijd zomer, bloeiden het hele jaar de bloemen...

Nadat hij zo alle vragen naar zijn herkomst had afgesneden, ging Dolf verder met het ontvouwen van zijn plannen.

‘Het kamp voor de nacht moet voortaan ook anders worden ingericht. We moeten ploegen van houtsprokkelaars, kookploegen en wakers vormen. Wat we nodig hebben, zijn grote kookpannen en zoveel mogelijk etensnapjes. Het voedsel dat we gedurende de dag gevangen of gekregen hebben, moet door de ordebewakers verzameld worden en dat moeten ze bewaren tot de avond. Dan kunnen de kookploegen boven grote vuren aan het werk gaan en het hele kinderleger voeden. 's Nachts moeten afdelingen grote jongens en meisjes, flink bewapend, de wacht houden aan de buitenzijde van het kamp.' Carolus zat te knikken, Fredo eveneens, maar Dom Anselmus zei stug: ‘Dat gaat allemaal te veel tijd in beslag nemen. We zullen nog nauwelijks vooruit komen - en voordat de herfst intreedt moeten we over de bergen zijn.' Dolf antwoordde: ‘De eerste dagen zullen we er nog aan moeten wennen, maar zodra elk kind heeft begrepen wat er van hem wordt verlangd, zult u zien dat alles veel gemakkelijker gaat en dat we sneller vooruitkomen.' Hij keek even naar de andere monnik, Dom Johannis, die hem hartelijk toelachte. Dat scheen wel een aardige man te zijn. Carolus riep: ‘Rudolf van Amstelveen is de wandelende wijsheid. Een goede organisatie is noodzakelijk voor een leger. Rudolf, op mij kun je rekenen.' Omdat Carolus' woord kennelijk gezag had, durfden de andere baronskinderen nauwelijks bezwaren te opperen. Dolf besloot er nog een schepje bovenop te doen, want hij zag dat Nicolaas donker zat te kijken en voortdurend het hoofd schudde.

‘Al deze kinderen,' zei hij, wijzend in de richting van het slapende kamp, ‘komen toch ergens vandaan, ze hebben iets geleerd. Zo zit er bij mijn kampvuurtje een jongen die opgroeide in de bossen en alles van wildsporen afweet. Carolus zal van zulke jongens in zijn jachtstoet veel gemak kunnen hebben.' ‘Hoe heet hij?' vroeg Carolus opgewonden.

‘Everard. Morgenochtend zal ik hem naar je toesturen, hij zal je zeker aanstaan. Want als we goede en bruikbare afdelingen willen vormen die met hun allen het kinderleger van voedsel kunnen voorzien en het tegen gevaren kunnen beschermen, dan moeten we de kinderen zoveel mogelijk zelf hun werk laten kiezen. Ieder van hen kent of weet wel iets wat hij in het belang van allen kan toepassen.'


4-3 De koning van Jeruzalem 4-3 Der König von Jerusalem 4-3 Ο βασιλιάς της Ιερουσαλήμ 4-3 The king of Jerusalem 4-3 El rey de Jerusalén 4-3 Le roi de Jérusalem 4-3 Król Jerozolimy 4-3 耶路撒冷王

De koning van Jeruzalem deel 3

Dolf begon te spreken. Hij dempte zijn stem, opdat zijn vreemde tongval niet te veel zou opvallen en omdat hij de aandacht wilde vasthouden. Naar wie zacht spreekt wordt scherp geluisterd. Those who speak softly are listened to keenly.

‘Sinds gisteren heb ik mij aangesloten bij de Kinderkruistocht. Depuis hier, j'ai rejoint la Croisade des enfants. Ik wil met jullie meegaan naar het Heilige Land om de Witte Stad te helpen veroveren,' zei hij om zijn loyaliteit te bewijzen. De monniken knikten hem toe, terwijl Anselmus' blikken al keurend over zijn stevige gestalte gleden. The monks nodded at him, while Anselmus' gazes slid disapprovingly over his sturdy stature. Les moines le saluent d'un signe de tête, tandis que les regards d'Anselme glissent sur sa stature robuste, tout en l'inspectant. ‘Ik kom uit Holland, waar de mensen anders praten en anders gekleed gaan dan hier,' vervolgde Dolf, om een verklaring te geven voor alles wat vreemd aan hem was. En dat was heel wat! And that was a lot! Ook die mededeling werd voor kennisgeving aangenomen. That communication was also taken notice of. Cette communication a également été prise en compte.

‘... Maar wat ik van dit kinderleger heb gezien,' zei Dolf, nu tot de kern van de zaak komend, ‘bevalt me niet zo erg. '... But what I have seen of this infant army," Dolf said, now getting to the point, "I don't like it very much. Ik ben diep bewogen door wat ik heb gezien. I am deeply moved by what I have seen. Het welzijn van al deze kinderen gaat me aan het hart. The welfare of all these children is close to my heart. Toch zag ik vele zieken om wie niemand zich bekommerde. Ik zag kinderen die van uitputting langs de weg neerzonken. Ik zag gewonden voor wie niemand iets deed. Ik heb kinderen zien sterven onderweg, anderen zien verdrinken. Vader,' wendde hij zich plotseling tot Anselmus, ‘deze kruistocht is slecht georganiseerd. Dat kan veel beter.' De donkere monnik fronste de wenkbrauwen maar zei niets. Johannis toonde plotseling veel belangstelling. Nicolaas hief een hand op.

‘God waakt over ons, God zorgt voor ons,' zei hij als een automaat. ‘God zal het ons zeker niet kwalijk nemen als wij Hem daarbij een handje helpen,' liet Dolf zich ontvallen. 'God certainly won't blame us if we give Him a hand in this,' Dolf ventured. Ontsteltenis golfde door de kring.

‘Ben je gekomen om ons de les te lezen, Rudolf van Amstelveen?' "Have you come to lecture us, Rudolf of Amstelveen? vroeg Dom Anselmus dreigend. Dom Anselmus asked menacingly.

‘Ja. Toen ik zei dat ik honger had, werd mij onmiddellijk een stuk vlees toegestoken. When I said I was hungry, I was immediately handed a piece of meat. Daarvoor ben ik dankbaar. For that, I am grateful. Maar er zijn hier op het veld nog achtduizend kinderen die honger hebben. En wat wordt er voor hen gedaan?' ‘God zal hen voeden,' zei Nicolaas weer, net iets te snel. 'God will feed them,' Nicholas said again, just a little too quickly. Dolf wendde zich nu rechtstreeks tot de herdersjongen.

‘Nicolaas, luister naar mij,' sprak hij ernstig en langzaam. ‘God heeft jou opgedragen deze kinderen naar het Heilige Land te brengen. Daarbij heeft God jou de verantwoordelijkheid voor die kinderen opgelegd. Ce faisant, Dieu vous a confié la responsabilité de ces enfants. Aan jou de geweldige taak om hen veilig, gezond en zonder grote verliezen voor de poorten van de Witte Stad te leiden. De reis is lang, de gevaren zijn groot. Maar met een goede organisatie en het gebruik van ons gezonde verstand kunnen we veel lijden voorkómen. Het kan niet Gods wil zijn dat de meeste van deze kinderen onderweg omkomen. God heeft jou tot leider aangesteld, maar leiderschap betekent: zorgdragen voor de jou toevertrouwde kudde.' ‘Rudolf van Amstelveen heeft gelijk,' zei plotseling het mooi geklede jongetje naast hem. ‘Als mijn vader ten oorlog trok, zorgde hij ervoor dat zijn krijgsvolk onderweg goed te eten had.' 'When my father went to war, he made sure his warriors had good food along the way.' Dom Anselmus snauwde: ‘Houd je mond, Carolus.' Maar Carolus liet zich de mond niet snoeren. But Carolus did not allow himself to be silenced.

‘U weet het niet, omdat u altijd vooraan reed,' riep hij. ‘Maar de chaos in de achterhoede was iets verschrikkelijks. Ik heb daar al eerder over geklaagd en ik ben blij dat Rudolf van Amstelveen mij nu bijvalt.' I've complained about that before, and I'm glad Rudolf van Amstelveen is joining me now. Gelukkig, dat is tenminste één medestander, dacht Dolf dankbaar.

‘Rudolf van Amstelveen vergist zich,' zei Dom Anselmus kil. 'Rudolf of Amstelveen is mistaken,' Dom Anselmus said coldly. ‘Dit is geen gewone kruistocht. 'This is no ordinary crusade. Wij zijn niet op weg gegaan om bloed te vergieten en om Jeruzalem met het zwaard in de hand te heroveren. Wij zullen de Saracenen verjagen met onze onschuld.' ‘Dat weet ik,' antwoordde Dolf kalm. ‘Maar wij zijn beslist niet op weg gegaan om van honger, kou en ellende om te komen. 'But we definitely did not set out to perish from hunger, cold and misery. Al deze kinderen' - hij wees om zich heen - ‘al deze kinderen verwachten Jeruzalem te zien. Zoals het nu gaat zal nog geen tiende deel van hen de tocht volbrengen. As it stands, not even a tenth of them will complete the trek. Want hun leiders bekommeren zich niet om hen. Because their leaders do not care about them. Terwijl ze het zichzelf aan niets laten ontbreken.' While allowing themselves to lack nothing. Alors qu'ils ne manquent de rien". En weer wees hij, ditmaal verwijtend, op de resten van de maaltijd, op de tent en de huifkar. And again he pointed, this time reproachfully, to the remains of the meal, to the tent and the covered wagon. Et il désigna à nouveau, cette fois d'un air de reproche, les restes du repas, la tente et le chariot couvert.

‘Jullie lopen niet, jullie rijden. Jullie hongeren niet. Jullie vatten geen kou als het regent en de stormwind over het kamp giert. Jullie kiezen een plek uit voor de nacht zonder je af te vragen of die wel geschikt is voor duizenden kinderen die geen tent hebben om beschutting te vinden...' ‘De ossen waren moe,' zei het sieradenmeisje. ‘Dit is een uitgestrekte vlakte met ruimte voor allen,' verdedigde Nicolaas zich. 'This is a vast plain with room for all,' Nicholas defended himself. ‘Maar het is drassig en onbeschut. Gisternacht hebben vele kinderen kou gevat, morgen zullen zij ziek zijn. Wat wordt er voor hen gedaan? Wie verzorgt hen, geeft hun warme kruidenthee, houdt het vuur voor hen brandende?' Geleidelijk aan had Dolf zijn kalmte verloren. Peu à peu, Dolf a perdu son calme. Hij begon zich op te winden. He began to wind up.

‘Luister, Nicolaas. God zal over dit kinderleger vele moeilijkheden uitstorten, maar niet om ons te vernietigen. God will pour out on this army of children many troubles, but not to destroy us. Het is onze taak, als leiders van de Kinderkruistocht, om ervoor te zorgen dat de kinderen er goed doorheen komen en voltallig voor de poorten van Jeruzalem verschijnen. God heeft niet alleen aan jou een opdracht gegeven, Nicolaas, maar aan ons allen! En omdat God het wil, moeten wij het doen, zo goed we maar kunnen. And because God wants it, we must do it, as best we can. Op het ogenblik gaat het helemaal niet goed. At the moment, things are not going well at all. Elke dag sterven er vele kinderen van honger, dorst, vermoeidheid. En dit is nog maar het begin... Dat kan God niet bedoeld hebben, Nicolaas. Hij wil ons zeker laten lijden, maar Hij eist ook dat wij elkaar bijstaan en de taak volbrengen die ons is opgelegd. Daarom moeten we ons beter organiseren. Daarom moeten we, kind voor kind, onze mogelijkheden benutten. Therefore, child by child, we must take advantage of our opportunities. C'est pourquoi, enfant par enfant, nous devons exploiter notre potentiel. Ter ere van God.' In honor of God. ‘Amen,' sprak het jongetje naast hem. Oef, ik praat als een dominee voor de televisie, dacht Dolf beschaamd. Waar haal ik opeens zo'n vrome preek vandaan? Where do I suddenly get such a pious sermon from? Heeft de waanzin van de Kinderkruistocht mij ook al te pakken? Has the madness of the Children's Crusade got to me yet? Ik weet toch dat er niets van terecht kan komen... I know anyway that nothing can come of it....

Maar hij zag dat zijn redevoering diepe indruk had gemaakt. Het jongetje naast hem klapte geestdriftig in de handen, sloeg een kruis, ten slotte omhelsde hij Dolf. The little boy next to him clapped his hands enthusiastically, made a cross, finally hugged Dolf.

‘Je bent een ware zoon van je edele vader, Rudolf,' juichte hij. De beide monniken bleven onbeweeglijk zitten. De stekende ogen van Anselmus lieten de vreemde jongen niet los. The stinging eyes of Anselmus did not let go of the strange boy. Maar op het ronde gezicht van Johannis verspreidde zich een warme glimlach.

‘Rudolf van Amstelveen, ik geloof dat jij een waardevolle aanwinst bent,' zei hij hartelijk. ‘Mag ik een paar voorstellen van je horen?' Ook dat had Dolf die dag al voor zichzelf uitgemaakt. Dolf had also figured that out for himself that day.

‘Om te beginnen moeten we de kinderen in groepen splitsen, elk met een eigen taak. Er zijn er zoveel dat dit niet moeilijk kan zijn.' Hij begon op zijn vingers af te tellen. ‘In de eerste plaats moeten we ordebewakers hebben. Daarvoor kunnen we de grootste jongens en meisjes kiezen, die zich dan moeten voorzien van een of ander wapen: een knuppel bij voorbeeld. Zij zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van de kinderen. Hun taak zal zijn om ons dag en nacht te beschermen tegen aanvallen van buitenaf en ongeregeldheden onder de kinderen te voorkomen. Verder hebben we grote groepen jagers nodig, die elke dag voor een flinke hoeveelheid vers vlees kunnen zorgen. Ik heb gezien dat het land wemelt van het wild.' ‘Wacht even,' riep Nicolaas boos, ‘dat kan natuurlijk niet. Dat is stropen...' Dolf wees op het braadspit.

‘Hoe kwamen jullie dan aan wilde eenden vanavond?' ‘Die werden geschoten door Carolus,' zei Nicolaas. Het jongetje naast Dolf knikte geestdriftig. Hij wees naar de tent. Naast de opening stond zijn zelfgesneden boog, met een pijlkoker er naast.

‘Ik kan een vogel in de vlucht raken,' zei hij blij. ‘Ik kan jagen zonder valk.' 'I can hunt without a falcon.' ‘En is dat dan geen stropen?' ‘Soms...' Nicolaas haalde de schouders op. Het onderwerp scheen hem te vervelen.

‘Wilde je beweren, Nicolaas,' zei Dolf kwaad, ‘dat het wild in de velden en bossen waar we doorheen trekken, beschermd wild is?' 'Did you say, Nicholas,' said Dolf angrily, 'that the game in the fields and woods through which we pass are protected game?' ‘Beschermd?' De misverstanden door de taal dreigden weer. The misunderstandings caused by the language threatened again.

‘Het wild is van de heren over wier domein we reizen. Alleen de heer mag erop jagen. Je kunt niet verlangen dat de heilige kinderen zich vergrijpen aan de patrijzen en reebokken van een groot heer!' You cannot desire the holy children to violate the partridges and roebucks of a great lord!' ‘Nou, van mij mag het,' gromde Dolf. 'Well, it's okay with me,' growled Dolf. Hij wendde zich tot de kleine scherpschutter. ‘Wat vind jij ervan, Carolus?' Het joch zat te springen van vreugde.

‘Ik zal de jagersgroepen vormen,' riep hij. ‘Ik zal ze leren hoe ze bogen en pijlen moeten maken. En jagen zullen ze, reken maar! And they will hunt, you bet! Ook daar waar het verboden is. Even where it is forbidden. Want Rudolf van Amstelveen heeft gelijk: de kinderen moeten eten.' ‘Een edelman die stroopt?' "A nobleman poaching? riep een van de andere mooie kinderen. ‘Dat is geen stropen, dat is Gods wil voltrekken,' gilde Carolus. De anderen zwegen bedremmeld. The others remained silent, perplexed.

‘En bovendien ben ik de koning en heb ik het heilige recht om een jachtstoet te vormen. 'And besides, I am the king and have the sacred right to form a hunting procession. Nietwaar Rudolf?' Dolf snapte niet waar de jongen het over had, maar hij knikte want hij vond die komieke Carolus erg sympathiek. Dolf didn't understand what the boy was talking about, but he nodded because he liked that comical Carolus very much. En als hij in staat zou blijken om wild te schieten voor het kinderleger, vond Dolf het allang goed. And if he turned out to be able to shoot game for the children's army, Dolf had long since agreed. Of het nu tegen de wet was of niet - honger breekt alle wetten. Whether it was against the law or not - hunger breaks all laws.

‘We zullen ook visploegen nodig hebben,' zei hij. ‘Ik heb kinderen gezien die goed kunnen zwemmen, en anderen die netten bezitten. 'I have seen children who can swim well, and others who possess nets. Maar alleen de zwemmers moeten in de visploegen worden opgenomen, voor de anderen is dat te gevaarlijk.' Hij keerde zich tot Frank. ‘Zou Peter die visploegen kunnen organiseren?' ‘Ja,' zei Frank zonder aarzelen. ‘Peter is zelf een halve vis en hij heeft vrienden onder de kinderen.' ‘Prachtig. Carolus leidt de jagers op, Peter de vissers. Wie geven we de leiding van de ordebewakers?' ‘Dat doe ik,' zei een forse edelknaap. ‘Die jongens daar bij de huifkar staan ook onder mijn bevel. Maar ik geloof dat Rudolf gelijk heeft: het hele kamp moet bewaakt worden. Er worden 's nachts wel eens kinderen weggehaald.' Children are sometimes taken away at night.' Dolf rilde. De ridderzoon bleek Fredo te heten en hij scheen zich te verheugen bij het vooruitzicht een soort krijgsmacht te mogen vormen. The knight's son turned out to be called Fredo, and he seemed to rejoice at the prospect of forming some kind of military force. Dolf knikte.

‘We hebben ook een ziekenploeg nodig die zich kan bekommeren om de gewonden en om de kinderen die onderweg ziek worden. Daarom moeten we de mars overdag ook anders indelen. Therefore, we should also rearrange the march during the day. Voorop gaan jongens met stokken of pijl-en-boog om rovers en onguur gespuis op een afstand te houden. Ahead go boys with sticks or bows and arrows to keep robbers and unsavory scum at bay. Daarachter komen groepen kleinen en zwakken, met tussen hen in grotere kinderen om hen zo nodig te helpen. De ossenwagen kunnen we gebruiken voor het vervoer van kinderen die niet meer tot lopen in staat zijn. Zodra we een flinke stad bereiken, moeten we proberen de zieken en gewonden daar onder te brengen. Once we reach a substantial town, we should try to house the sick and wounded there. Jullie zijn gezond, jullie kunnen lopen! Achter de kleintjes moeten weer anderen komen die behoorlijk uit de voeten kunnen, die kunnen dan de achterblijvertjes opvangen. Behind the little ones should come others again who can get out quite well, who can then catch the stragglers. De staart van het leger moet weer gevormd worden door sterke, goed bewapende kinderen om een aanval in de rug te kunnen opvangen. Op die manier zullen geen kinderen meer onopgemerkt achterblijven om wie weet hoe ellendig aan hun eind te komen. That way, no more children will be left unnoticed to end who knows how miserable. Ben je het daarmee eens, Fredo.' Do you agree with that, Fredo. ‘Ik vind het een heel goed plan,' knikte de jongen. ‘Moet ik dan lopen?' vroeg het meisje met de sieraden angstig. ‘Dat wil ik niet.' Dolf keek even naar haar fijne schoentjes, niet veel meer dan zilverkleurige muiltjes waren het. Dolf looked at her delicate shoes for a moment, not much more than silver slippers they were. Ze zou er beslist niet ver op komen. She certainly wouldn't get far on it. ‘Wie ben je?' vroeg hij.

‘Hilde van Marburg.' De naam zei hem niets, maar het klonk nogal adellijk.

‘Als je bereid bent om op de zieken te passen, kun je in de ossenwagen meerijden,' zei hij. 'If you are willing to look after the sick, you can ride in the oxcart,' he said. Hilde knikte opgelucht.

Carolus wendde zich rechtstreeks tot Dolf.

‘Ik heb niet veel gereden, hoor,' zei hij, ‘ik vond het niet helemaal eerlijk en bovendien is het de taak van een koning om zich te bekommeren om de onderdanen. 'I didn't ride much, mind you,' he said, 'I didn't think it was entirely fair, and besides, it's a king's job to take care of subjects. En ik kan geweldig goed lopen.' Dolf glimlachte warm tegen hem. De kittige Carolus begon hem steeds beter te bevallen. Hij vroeg zich af wat dit kind ertoe had bewogen om zich bij het leger der verschoppelingen aan te sluiten. He wondered what had motivated this child to join the army of the outcasts. ‘Je praat alsof je gewend bent bevelen te geven, Rudolf van Amstelveen,' sprak nu Dom Johannis. ‘Hoe groot is het domein van je vader? Ben je de oudste zoon?' Dolf richtte zich hoog op. Dolf aimed high. Met zijn vijftien jaren, één meter zestig, was hij zeker zo lang als een volwassene uit die tijd. Ze moesten hem wel voor een jaar of achttien houden. Zijn lengte en de zekerheid waarmee hij optrad, intimideerden deze middeleeuwers. Voor een vijftienjarige uit Dolfs tijd was dit alles heel gewoon. In de dertiende eeuw durfden alleen edellieden zo hoog van de toren te blazen. In the thirteenth century, only noblemen dared to speak so highly of the tower. Dolf besloot de indruk die hij had gemaakt, tot het uiterste uit te buiten. Dolf decided to make the most of the impression he had made.

‘Vergeef me,' zei hij. ‘Het doet mij pijn om over het verleden en mijn jeugd te spreken. 'It pains me to talk about the past and my childhood. Ik verzoek u geen vragen te stellen. Please do not ask any questions. Ik kan ze niet beantwoorden zonder in moeilijkheden te geraken.' I can't answer them without getting into trouble. Je ne peux pas y répondre sans m'attirer des ennuis". De kinderen in de kring knikten begrijpend. The children in the circle nodded understandingly. Ook zij dachten liever niet terug aan de burchten die zij hadden verlaten, met strenge heren, ruwe soldaten, stinkende horigen, aan de verveling van de lange winters.

In Jeruzalem, het hart van de wereld, was het altijd zomer, bloeiden het hele jaar de bloemen...

Nadat hij zo alle vragen naar zijn herkomst had afgesneden, ging Dolf verder met het ontvouwen van zijn plannen.

‘Het kamp voor de nacht moet voortaan ook anders worden ingericht. 'The camp for the night should also be arranged differently from now on. We moeten ploegen van houtsprokkelaars, kookploegen en wakers vormen. Wat we nodig hebben, zijn grote kookpannen en zoveel mogelijk etensnapjes. What we need are large cooking pots and as many snacks as possible. Het voedsel dat we gedurende de dag gevangen of gekregen hebben, moet door de ordebewakers verzameld worden en dat moeten ze bewaren tot de avond. Dan kunnen de kookploegen boven grote vuren aan het werk gaan en het hele kinderleger voeden. 's Nachts moeten afdelingen grote jongens en meisjes, flink bewapend, de wacht houden aan de buitenzijde van het kamp.' Carolus zat te knikken, Fredo eveneens, maar Dom Anselmus zei stug: ‘Dat gaat allemaal te veel tijd in beslag nemen. Carolus was nodding, Fredo likewise, but Dom Anselmus said sternly, "That's all going to take too much time. We zullen nog nauwelijks vooruit komen - en voordat de herfst intreedt moeten we over de bergen zijn.' Dolf antwoordde: ‘De eerste dagen zullen we er nog aan moeten wennen, maar zodra elk kind heeft begrepen wat er van hem wordt verlangd, zult u zien dat alles veel gemakkelijker gaat en dat we sneller vooruitkomen.' Dolf replied, "We will have to get used to it for the first few days, but once every child has understood what is required of him, you will see that everything will go much easier and that we will progress more quickly." Hij keek even naar de andere monnik, Dom Johannis, die hem hartelijk toelachte. Dat scheen wel een aardige man te zijn. That did seem to be a nice man. Carolus riep: ‘Rudolf van Amstelveen is de wandelende wijsheid. Een goede organisatie is noodzakelijk voor een leger. Good organization is necessary for an army. Rudolf, op mij kun je rekenen.' Omdat Carolus' woord kennelijk gezag had, durfden de andere baronskinderen nauwelijks bezwaren te opperen. Dolf besloot er nog een schepje bovenop te doen, want hij zag dat Nicolaas donker zat te kijken en voortdurend het hoofd schudde.

‘Al deze kinderen,' zei hij, wijzend in de richting van het slapende kamp, ‘komen toch ergens vandaan, ze hebben iets geleerd. 'All these children,' he said, pointing in the direction of the sleeping camp, 'are coming from somewhere anyway, they have learned something. Zo zit er bij mijn kampvuurtje een jongen die opgroeide in de bossen en alles van wildsporen afweet. Carolus zal van zulke jongens in zijn jachtstoet veel gemak kunnen hebben.' ‘Hoe heet hij?' vroeg Carolus opgewonden.

‘Everard. Morgenochtend zal ik hem naar je toesturen, hij zal je zeker aanstaan. Tomorrow morning I will send it to you, you will certainly like it. Want als we goede en bruikbare afdelingen willen vormen die met hun allen het kinderleger van voedsel kunnen voorzien en het tegen gevaren kunnen beschermen, dan moeten we de kinderen zoveel mogelijk zelf hun werk laten kiezen. Because if we want to form good and useful wards who can all together provide food for the children's army and protect it from dangers, we must let the children choose their own work as much as possible. Ieder van hen kent of weet wel iets wat hij in het belang van allen kan toepassen.' Each of them knows or knows something that he can apply for the benefit of all.' Chacun d'entre eux sait ou connaît quelque chose qu'il peut mettre en œuvre pour le bien de tous".