×

We gebruiken cookies om LingQ beter te maken. Als u de website bezoekt, gaat u akkoord met onze cookiebeleid.


image

Kruistocht in Spijkerbroek by Beckman Thea, 3 Het noodweer deel 1

3 Het noodweer deel 1

Het luiden van de alarmklokken deed de inwoners van Spiers angstig en verbaasd uit hun huizen stuiven. Ze renden naar de wallen en informeerden ongerust welke vijand in aantocht was. Ze kregen nauwelijks antwoord. Wie een uitzichtpost had kunnen veroveren, zag de rivier van kinderen over de weg stromen, in de richting van de stad - en zij begrepen het.

‘Het zijn de kinderen die op weg zijn naar het Heilige Land,' riepen ze de anderen toe. ‘Die duizenden kleine dieven en plunderaars.' Enkele vrouwen eisten desondanks dat de poorten geopend zouden worden en dat het kinderleger in de stad zou worden toegelaten. Maar de schepenen weigerden. Ze vertelden de burgers dat bijna geen enkele stad in de Duitse landen de kinderen toeliet. Het waren er veel te veel! Meestal waren de kleinen uitgehongerd en zodra ze de straten van een stad overstroomden, grepen ze wat hun handen maar grijpen konden. Zij waren er immers van overtuigd dat God hun alle zonden zou vergeven, omdat zij op weg waren om Jeruzalem te ontzetten. Wilden de burgers van Spiers dat hun huizen en winkels werden geplunderd? De schepenen wezen de mensen erop dat zij er beter aan deden hun eigen kinderen binnen te houden. Want het was bekend dat het kinderleger van Nicolaas op alles wat jong was een geweldige aantrekkingskracht uitoefende. Zelfs kroost van ridders en edelen was hun burchten ontvlucht om zich bij de Kinderkruistocht aan te sluiten. Het gros van het kinderleger bestond echter uit zwervers, weesjes, luie ongehoorzame schepsels die de roep van het avontuur volgden en er niet voor terugdeinsden eerzame burgers te bestelen. Was hun leider, de jonge Nicolaas, zelf niet een lijfeigene geweest? Een domme, ongeletterde schaapherder was hij, die beweerde visioenen te hebben gehad en stemmen van engelen te hebben gehoord. ‘Ja,' zeiden de schepenen spottend, ‘visioenen van rijkdom had hij gehad en de klank van goud had hij gehoord - anders niet!' ‘Dat is godslastering,' riep een schelle stem uit de menigte. ‘Nicolaas is een heilige jongen en door God geroepen.' De meningen in de stad waren verdeeld. Maar omdat de meerderheid, benauwd voor haar eigendommen, erop stond dat de poorten zouden dichtblijven, bleven zij ook dicht.

Een paar medelijdende mensen bestegen de wallen, keken neer op de voorbijtrekkende kinderen. Er werden broden aangesleept en over de wallen geworpen, midden tussen de bedelende kinderen, die er met vreselijk gekrijs op aanvielen en vechtend over elkaar rolden. In hun vertwijfelde pogingen om een stuk brood te bemachtigen, vertrapten zij het voedsel in het stof. De kleinsten en zwakken kregen niets.

Niet lang daarna zagen de burgers van Spiers hoe de kinderen zich een eindje voorbij de stad installeerden in een reusachtig kamp aan de rivieroever. De tocht door de snikhete dag had hen uitgeput. Hier konden ze in elk geval hun dorst lessen en wellicht wat vis vangen om hun honger te stillen. Honderden kinderen waagden zich in de stroom en over de ondiepten. Enkelen verdronken.

Tegen de avond laaiden langs de rivieroever de kampvuren op. Geuren van gebraden vis en vlees dreven in de richting van de stad. Hoe kwamen die kinderen aan vlees? Hoe kwamen ze aan meel? Ze moesten de korenvelden langs de rivier geplunderd hebben, de halfrijpe graankorrels tussen stenen vermalen hebben om grof, onverteerbaar brood te kunnen bakken. Op het Domplein hield een verontwaardigde priester een vlammende redevoering.

‘Wee ons, burgers van Spiers, God zal ons straffen voor onze harteloosheid,' kondigde hij aan. ‘Die kinderen daarbuiten voltrekken Zijn wil, en wij sluiten hen hardvochtig buiten. Wij dwingen hen tot stelen en plunderen. Wij noodzaken hen om varkens die hun niet toebehoren, uit het kot op de hoeven te sleuren. Wij, de onbarmhartige burgers van Spiers, laden deze kinderen zware zonden op de schouders... Daarmee beledigen wij God. Er staat geschreven dat wij de hongerigen moeten spijzigen, de dorstigen laven, de naakten kleden. En wat doen wij? Wij sluiten de poorten en weigeren aan dat goddelijke gebod gehoor te geven. Wee u, goddelozen, dat zal u vergolden worden...' Enzovoort. Maar de vrees voor duizenden begerige, grijpende kinderhanden won het van het medelijden. Dus bleven de poorten dicht, de avondklok werd geluid, de vuren in de huizen werden gedoofd en de burgers van Spiers legden zich ter ruste. Ze waren door de gebeurtenissen van die avond te opgewonden geweest om de drukkende zwoelte van de lucht te voelen. Ze hadden te lang op de wallen gestaan, turend naar het kampement langs de rivier, om op de hemel te letten die loodkleurig was geworden en de zonsondergang had verduisterd.

Toen Leonardo en Dolf tegen zeven uur de stad bereikten, konden ze er niet in.

‘Ze laten blijkbaar niemand toe, zelfs geen vreedzame reizigers die met dat waanzinnige kinderleger niets te maken hebben,' zei de student teleurgesteld. Dolf wees op de twee hummels die op de ezel zaten te knikkebollen.

‘Met die twee op je ezel gelooft ook niemand dat wij er niet bij horen,' lachte hij. ‘We moeten maar ergens kamperen vannacht.' In zijn winterkleren had hij het gruwelijk warm. De zon was verdwenen maar het was nog altijd erg drukkend. Als een verstikkende, vochtige deken lag de hemel op het land. Geen zuchtje wind streelde meer langs de bladeren. Het vee stond roerloos in de velden. Elke beweging kostte onbehoorlijk veel energie.

Leonardo keek zijn nieuwe vriend verbaasd aan.

‘Wil jij zomaar ergens langs de weg slapen?' vroeg hij ongelovig. ‘Waarom niet? Het zal een warme nacht worden.' Verbijsterd schudde Leonardo het hoofd.

‘Zomaar langs de weg bivakkeren... Man, ze zouden ons onmiddellijk de keel afsnijden! Ik geloof, Rudolf, dat je weer aardig in de war bent. Hoe heb jij in 's hemelsnaam helemaal van Holland naar hier kunnen komen, levend en wel, als je zo zorgeloos bent?' ‘Wat wil je dan?' vroeg Dolf hulpeloos. Leonardo wees naar de rivieroever.

‘We gaan die twee kleintjes daar afleveren en dan lijkt het me het beste dat we de nacht in het kamp doorbrengen. Ze zijn met zovelen. Als ze vannacht door rovers overvallen worden, zal dat toch alleen aan de randen van hun kamp zijn. Midden tussen hen in zijn we tamelijk veilig.' ‘Ik wil niet tussen die kinderen slapen,' zei Dolf verschrikt. ‘Ik kan hun ellende niet aanzien.' Ook dat begreep Leonardo blijkbaar niet goed.

‘Hun grote aantal biedt ons de bescherming die we moeten missen als we zelf ergens een kamp opslaan.' Natuurlijk verliep dit gesprek niet zo vlot als hier wordt vermeld. Dolf had grote moeite met de taal. De student sprak met een Italiaans accent en gebruikte woorden die al eeuwen zowel uit het Duits als uit het Nederlands verdwenen waren. Terwijl de helft van Dolfs woordenschat onbegrijpelijk was voor Leonardo. Maar Dolf, de jongen met de talenknobbel, begon toch steeds beter aan het taaltje te wennen.

Met tegenzin gaf hij toe. Onder een staalgrauwe hemel begaven ze zich naar het kamp van het kinderleger. Dolf had dorst. Hij wist dat de drinkzak van de student bijna leeg was. Maar toen ze de rivier bereikt hadden en hij zag hoe honderden kinderen langs de oever liepen, met de voeten in het water, hoe ze zich wasten en van het rivierwater dronken, sloeg de schrik hem om het hart.

‘Ze drinken ervan!' riep hij uit.

‘Spreekt toch vanzelf,' antwoordde de student kort. Ook hij daalde af naar het water, met zijn ezel. Het dier boog onmiddellijk de kop en begon gulzig te slobberen. De student knielde, vulde zijn waterzak, verfriste zich, dronk...

Ach, een bad zal geen kwaad kunnen, dacht Dolf, die zijn shirt aan zijn rug voelde kleven. Al is het dan Rijnwater...

Hij begon zijn kleren uit te trekken tot hij alleen nog zijn onderbroekje droeg. Zijn bovengoed verstopte hij tussen de struiken en toen liep hij het water in. De meeste kinderen om hem heen ploeterden poedelnaakt in het water, lachten, spatten elkaar nat. Onder de loodkleurige hemel glansden hun dunne witte lijfjes. Opeens ontdekte Dolf dat het water schoon was! Tot zijn dijen in de rivier staande kon hij nog zijn voeten zien. Hij proefde ervan, het smaakte heerlijk. Een wanhopig hulpgeroep trok zijn aandacht. Een jongen was te ver gegaan, voorover gevallen en werd door de stroom meegevoerd. Het was duidelijk dat hij niet kon zwemmen en de paar meter tot de kant niet kon overbruggen. Door zijn angstige gespartel raakte hij zelfs steeds verder van de oever. Dolf aarzelde niet lang, stortte zich naar voren en crawlde naar het kind. Hij greep het bij de lange haren, zorgde ervoor buiten bereik van de grijpende handen te blijven en stuwde zichzelf naar de kant. Spoedig voelde hij weer grond onder de voeten. Hij tilde het knaapje op, legde het op de oever en zwom meteen de rivier weer in, want opnieuw werd er geschreeuwd door een kind in doodsnood. Naast hem zwom opeens een andere jongen. Verbazend snel was deze bij de drenkeling. Dolf knikte hem toe en keerde terug, maar voor hij de oever had bereikt drong opnieuw hulpgeroep tot hem door. Was er dan niemand die oog hield op de onvoorzichtigen?

Later kon hij zich niet meer herinneren hoeveel kinderen hij die avond uit het water had gehaald. Vijf of zes... En hij was lang niet de enige geweest die zwemmend een paar kinderen redde.

Intussen begon het te schemeren. De kinderen gingen zich drogen bij de kampvuren. Ze roosterden vissen of brokken vlees van een gestolen varken. Ze pletten gestolen graan en bakten er in de hete as keiharde koeken van. Hout voor de vuren was er genoeg. Gevist en gebaad werd er niet meer. Langzamerhand kwamen ze allemaal tot rust. Velen sliepen al, van uitputting omgevallen tijdens hun armelijke maaltijd. De stukken koek die zij nog in de vuistjes klemden werden er door anderen uitgewrongen. Ze betwistten elkaar de beste slaapplaatsen. De sterksten onder hen maakten zich meester van de grootste brokken, de zachtste plekjes. Dolf vond Leonardo terug bij een vuurtje, waar hij de twee beschermelingetjes en enkele aangelopen hummels brood en vlees gaf. Dolf kreeg niets, Leonardo zelf ook niet. Maar zij konden er wel tegen.

Dolf had nog zoveel willen vragen, alles willen weten, maar de drukke zwempartij en alle emoties van die dag hadden hem vermoeid. Hij strekte zich uit naast het vuurtje, evenals Leonardo. De ezel had de student tussen hen beiden in laten knielen en zijn hand had hij om de teugels geslagen.

‘Die kleine wilden zijn in staat midden in de nacht mijn ezel te stelen en te slachten,' bromde hij als verklaring van die handelwijze. In Spiers werd de avondklok geluid. De kinderen reageerden daar automatisch op. Ze wierpen zand op de vuren, opdat die lager gingen branden. Spoedig waren ze allen in diepe rust. Dolf propte zijn windjack onder zijn hoofd en probeerde ook te slapen.

Maar wat midden op de dag mogelijk was, bij helder licht en toen hij klaarwakker was, lukte hem niet in de duisternis. Hij probeerde naar de rivier te luisteren, naar het springen van de vissen, het gekabbel langs de oever, het ritselen van het gras. Maar onweerstaanbaar kwamen de gedachten aan Amstelveen, aan zijn ouders, boven. Met een schok die pijnlijk door zijn borst vlijmde, realiseerde hij zich dat hij twaalf uur geleden nog in de twintigste eeuw had geleefd: een jongen uit groep vijf met kerstvakantie. Een jongen die het laboratorium van dr. Simiak en dr. Kneveltoer mocht komen bekijken, omdat hij toevallig een knappe vader had die een oude studievriend van dr. Simiak was. Vanmorgen, twaalf uur geleden, had hij nog de winterse koude op zijn wangen gevoeld. Negen uur geleden had hij voor de materietransmitter gestaan en de twee geleerden met zijn geestdriftige koppigheid weten om te praten...

Nu lag hij hier, op de harde grond van de Rijnoever, terwijl het gras in zijn nek prikte, zijn schouder pijn deed, de honger zijn maag kwelde en achtduizend kinderen om hem heen droomden van Jeruzalem... Hij dacht aan zijn moeder. Zou ze veel verdriet hebben? Vast en zeker zou ze de ongelukkige geleerden met verwijten overstelpen...

Opeens moest hij ook denken aan de boerenjongen die in zijn plaats naar de twintigste eeuw was geflitst en die zich daar natuurlijk even vreemd en ontworteld moest voelen als Dolf in de dertiende.

In elk geval ben ik niet de enige die in het verkeerde tijdperk is gestrand, dacht hij bijna hardop. Vreemd genoeg was dat een inval die hem enieszins troostte. Bij zijn poging zich in te denken hoe die dertiende-eeuwse knaap zou reageren op de hem volslagen vreemde twintigste eeuw, viel hij in slaap. In de verte rommelde het.

Om twee uur in de nacht brak dreunend het noodweer los. Een hevige donderslag deed de kinderen overeind vliegen. De rivier leek in brand te staan onder het felle licht van de bliksemschichten, die elkaar met ongelooflijke snelheid opvolgden. Ook Dolf was wakker geschrokken en ging rechtop zitten. Hij hoorde een hevig gesuis en plotseling viel de regen in stromen op hem neer. De restanten van de vuren doofden sissend. Kinderen gilden.

Angstige gebeden stegen op. Aarzelende stemmen zetten een lied in, dat echter werd gesmoord door het lawaai van de donderslagen, het dreunen van de regen, het loeien van de wind. Dolf greep zijn windjack, maar voor hij het had kunnen aantrekken was hij al doorweekt. Hij hoorde Leonardo's stem die de wild geworden ezel trachtte te kalmeren. De kinderen, doodsbang, kropen dicht bijeen, hielden elkaars handen vast, hieven bleke gezichtjes naar de woedende hemel. Hun tranen vermengden zich met de regen die op hen neersloeg. De bui scheen de rivier niet te kunnen passeren en bleef boven hen woeden, met een kracht of de wereld moest vergaan. Een meisje van een jaar of tien kroop sidderend tegen Dolf aan. Ze scheen niets anders te bezitten dan een voddig jurkje dat op verscheidene plaatsen was gescheurd. Dolf trok zijn jas weer uit en legde die om haar magere schouders. Dat jack kon wel wat hebben, het was van waterdichte stof en gevoerd met schapenvacht. Het kind zuchtte van welbehagen en scheen nog dichter in zijn armen te willen kruipen. Arm klein ding...

Het noodweer teisterde niet alleen het kinderkamp maar ook de stad Spiers. De bliksem sloeg in een kerktoren (niet in de Dom) en de toren, met een houten spits en houten klokkenstoel, stond spoedig in lichterlaaie. Ondanks de neerstromende regen wakkerde de felle wind het vuur aan. Grote stukken brandend hout vlogen door de lucht en kwamen neer op huizendaken: van hout of stro. Dit ging een ramp worden. De burgers renden hun huizen uit, elk voorzien van de voorgeschreven twee emmers. Ze vormden een lange ketting tot aan de haven en gaven elkaar de houten emmers door, in de striemende regen. Toen sloeg de bliksem midden in hun rij en doodde twee vrouwen. Een gejammer steeg op, maar ze bleven de emmers doorgeven over de verschroeide lijken heen, want de stad liep gevaar geheel in vlammen op te gaan.

De kinderen, bijeengedrongen om hun gedoofde vuren, stom van angst, staarden naar de stad en zagen de vlammen hoog oplaaien. Door het geweld van de ontketende natuurkrachten heen hoorden ze kreten achter de wallen opstijgen. Ook Leonardo, vlak naast Dolf en het bange meisje, staarde naar het spookachtige tafereel.

‘Die krijgen wat hun toekomt,' schreeuwde hij tegen Dolf. ‘Straks gaat de hele stad eraan,' riep Dolf terug, maar de student schudde het hoofd. ‘Niet met dit weer...' Inderdaad waren vele stadshuizen al zo druipend nat dat de rondvliegende vonken meteen doofden als zij de daken raakten. Onophoudelijk werden in de vuurzee van de kerk en de omliggende huizen emmers water gekwakt. Het water verdampte sissend, stoomwolken vermengden zich met de rookwolken en vormden een dreigende deken boven de stad. Het helse toneel werd voortdurend verlicht door bliksemschichten, door in allerijl ontstoken fakkels waarmee de burgers door de straten en over de wallen renden. De kinderen waren stil geworden. Ze vergaten, hun eigen paniek bij de fantastische aanblik van de brand in de stad. Misschien ook kregen ze het gevoel dat ze gewroken werden. Zwijgend staarden ze naar de vlammen die boven de stadswallen oprezen, weer wegzonken, opnieuw oplaaiden. Boven het tumult van de storm uit konden ze de alarmklokken horen luiden. Geen kerk zonder klokkentoren en al die klokken zonden hun noodkreten uit over de omliggende velden en bossen.


3 Het noodweer deel 1 3 Das Unwetter Teil 1 3 Η κακοκαιρία μέρος 1 3 The severe weather part 1 3 El mal tiempo parte 1 3 Le temps violent partie 1 3 Il maltempo, parte 1 3 Ciężka pogoda, część 1 3 Şiddetli hava koşulları bölüm 1 3 风暴第1部分

Het luiden van de alarmklokken deed de inwoners van Spiers angstig en verbaasd uit hun huizen stuiven. The ringing of the alarm bells sent the inhabitants of Spiers frightened and amazed from their houses. La sonnerie des cloches d'alarme a fait sortir les habitants de Spiers de chez eux, effrayés et stupéfaits. Звон тревожных колоколов заставил жителей Спирса в страхе и удивлении выбежать из своих домов. Ze renden naar de wallen en informeerden ongerust welke vijand in aantocht was. They ran to the ramparts and anxiously inquired which enemy was approaching. Ze kregen nauwelijks antwoord. They barely got an answer. Wie een uitzichtpost had kunnen veroveren, zag de rivier van kinderen over de weg stromen, in de richting van de stad - en zij begrepen het. Those who could have captured a lookout saw the children's river flowing across the road, toward the city—and they understood.

‘Het zijn de kinderen die op weg zijn naar het Heilige Land,' riepen ze de anderen toe. ‘Die duizenden kleine dieven en plunderaars.' "Those thousands of petty thieves and looters." Enkele vrouwen eisten desondanks dat de poorten geopend zouden worden en dat het kinderleger in de stad zou worden toegelaten. Some women nevertheless demanded that the gates be opened and that the children's army be allowed into the city. Maar de schepenen weigerden. But the aldermen refused. Ze vertelden de burgers dat bijna geen enkele stad in de Duitse landen de kinderen toeliet. They told the citizens that almost no city in the German lands allowed the children. Het waren er veel te veel! There were way too many! Meestal waren de kleinen uitgehongerd en zodra ze de straten van een stad overstroomden, grepen ze wat hun handen maar grijpen konden. Usually the little ones were starving, and as soon as they flooded the streets of a city, they grabbed whatever their hands could grab. En général, les petits étaient affamés et dès qu'ils envahissaient les rues d'une ville, ils s'emparaient de tout ce qui leur tombait sous la main. Zij waren er immers van overtuigd dat God hun alle zonden zou vergeven, omdat zij op weg waren om Jeruzalem te ontzetten. After all, they were convinced that God would forgive them all their sins, because they were on their way to relieve Jerusalem. Après tout, ils étaient convaincus que Dieu leur pardonnerait tous leurs péchés parce qu'ils étaient en route pour renverser Jérusalem. Wilden de burgers van Spiers dat hun huizen en winkels werden geplunderd? De schepenen wezen de mensen erop dat zij er beter aan deden hun eigen kinderen binnen te houden. The aldermen pointed out to the people that they would do better to keep their own children inside. Want het was bekend dat het kinderleger van Nicolaas op alles wat jong was een geweldige aantrekkingskracht uitoefende. For it was known that Nicholas's children's army exerted a tremendous attraction on all the young. Zelfs kroost van ridders en edelen was hun burchten ontvlucht om zich bij de Kinderkruistocht aan te sluiten. Even the brood of knights and nobles had fled their fortresses to join the Children's Crusade. Même les enfants des chevaliers et des nobles ont fui leurs forteresses pour rejoindre la croisade des enfants. Het gros van het kinderleger bestond echter uit zwervers, weesjes, luie ongehoorzame schepsels die de roep van het avontuur volgden en er niet voor terugdeinsden eerzame burgers te bestelen. The bulk of the army of children, however, consisted of wanderers, orphans, lazy disobedient creatures who followed the call of adventure and were not afraid to rob honest citizens. Cependant, le gros de l'armée des enfants était constitué de vagabonds, d'orphelins, de paresseux désobéissants qui suivaient l'appel de l'aventure et n'hésitaient pas à détrousser d'honorables citoyens. Was hun leider, de jonge Nicolaas, zelf niet een lijfeigene geweest? Hadn't their leader, young Nicholas, been a serf himself? Leur chef, le jeune Nicolas, n'avait-il pas été lui-même un serf ? Een domme, ongeletterde schaapherder was hij, die beweerde visioenen te hebben gehad en stemmen van engelen te hebben gehoord. A stupid, illiterate shepherd was he, who claimed to have had visions and heard voices of angels. ‘Ja,' zeiden de schepenen spottend, ‘visioenen van rijkdom had hij gehad en de klank van goud had hij gehoord - anders niet!' 'Yes,' said the aldermen mockingly, 'he had had visions of riches and the sound of gold he had heard—otherwise not!' ‘Dat is godslastering,' riep een schelle stem uit de menigte. 'That's blasphemy,' cried a shrill voice from the crowd. ‘Nicolaas is een heilige jongen en door God geroepen.' "Nicholas is a holy boy and called by God." De meningen in de stad waren verdeeld. Opinions in the city were divided. Maar omdat de meerderheid, benauwd voor haar eigendommen, erop stond dat de poorten zouden dichtblijven, bleven zij ook dicht. But because the majority, anxious for their property, insisted that the gates should remain closed, they remained closed. Mais comme la majorité, soucieuse de sa propriété, a insisté pour que les portes restent fermées, elles le sont restées.

Een paar medelijdende mensen bestegen de wallen, keken neer op de voorbijtrekkende kinderen. A few compassionate people mounted the ramparts, looking down on the passing children. Quelques personnes compatissantes montent sur les remparts et regardent les enfants qui passent. Er werden broden aangesleept en over de wallen geworpen, midden tussen de bedelende kinderen, die er met vreselijk gekrijs op aanvielen en vechtend over elkaar rolden. Loaves of bread were dragged and thrown over the ramparts amid the begging children, who attacked them with a terrible scream and rolled over each other fighting. Des pains sont traînés et jetés sur les remparts, au milieu des enfants mendiants qui les attaquent avec des cris terribles et se roulent les uns sur les autres en se battant. In hun vertwijfelde pogingen om een stuk brood te bemachtigen, vertrapten zij het voedsel in het stof. In their desperate attempts to get hold of a piece of bread, they trampled the food in the dust. De kleinsten en zwakken kregen niets. The smallest and the weak got nothing.

Niet lang daarna zagen de burgers van Spiers hoe de kinderen zich een eindje voorbij de stad installeerden in een reusachtig kamp aan de rivieroever. Not long after, the citizens of Spiers watched the children settle into a giant camp on the riverbank a little way past town. Peu de temps après, les habitants de Spiers ont vu les enfants s'installer dans un gigantesque campement au bord de la rivière, un peu à l'écart de la ville. De tocht door de snikhete dag had hen uitgeput. The trek through the scorching hot day had exhausted them. Hier konden ze in elk geval hun dorst lessen en wellicht wat vis vangen om hun honger te stillen. Here at least they could quench their thirst and perhaps catch some fish to satisfy their hunger. Ici, au moins, ils pouvaient étancher leur soif et peut-être pêcher quelques poissons pour satisfaire leur faim. Honderden kinderen waagden zich in de stroom en over de ondiepten. Hundreds of children ventured into the stream and over the shallows. Enkelen verdronken. Some drowned. Quelques-uns se sont noyés.

Tegen de avond laaiden langs de rivieroever de kampvuren op. Towards evening campfires flared up along the riverbank. Geuren van gebraden vis en vlees dreven in de richting van de stad. Hoe kwamen die kinderen aan vlees? Hoe kwamen ze aan meel? How did they get flour? Ze moesten de korenvelden langs de rivier geplunderd hebben, de halfrijpe graankorrels tussen stenen vermalen hebben om grof, onverteerbaar brood te kunnen bakken. Op het Domplein hield een verontwaardigde priester een vlammende redevoering.

‘Wee ons, burgers van Spiers, God zal ons straffen voor onze harteloosheid,' kondigde hij aan. "Woe to us, citizens of Spiers, God will punish us for our heartlessness," he announced. ‘Die kinderen daarbuiten voltrekken Zijn wil, en wij sluiten hen hardvochtig buiten. “Those children out there are doing His will, and we harshly shut them out. Wij dwingen hen tot stelen en plunderen. We force them to steal and plunder. Wij noodzaken hen om varkens die hun niet toebehoren, uit het kot op de hoeven te sleuren. We force them to drag pigs that do not belong to them out of the pen on the hoof. Nous les obligeons à sortir de l'enclos les porcs qui ne leur appartiennent pas en les traînant sur leurs sabots. Wij, de onbarmhartige burgers van Spiers, laden deze kinderen zware zonden op de schouders... Daarmee beledigen wij God. We, the unmerciful citizens of Spiers, charge these children with grave sins.... By so doing we offend God. Er staat geschreven dat wij de hongerigen moeten spijzigen, de dorstigen laven, de naakten kleden. Es steht geschrieben, dass wir die Hungrigen speisen, die Durstigen stillen und die Nackten bekleiden sollen. It is written that we should feed the hungry, water the thirsty, clothe the naked. En wat doen wij? And what do we do? Wij sluiten de poorten en weigeren aan dat goddelijke gebod gehoor te geven. We close the gates and refuse to obey that divine commandment. Wee u, goddelozen, dat zal u vergolden worden...' Enzovoort. Woe to you, wicked ones, it will be repaid to you...' And so on. Maar de vrees voor duizenden begerige, grijpende kinderhanden won het van het medelijden. But the fear of thousands of greedy, grasping children's hands won out over pity. Dus bleven de poorten dicht, de avondklok werd geluid, de vuren in de huizen werden gedoofd en de burgers van Spiers legden zich ter ruste. So the gates remained closed, the curfew was rung, the fires in the houses were extinguished, and the citizens of Spiers laid to rest. Ze waren door de gebeurtenissen van die avond te opgewonden geweest om de drukkende zwoelte van de lucht te voelen. They had been too excited by the evening's events to feel the oppressive sultry of the air. Ils avaient été trop excités par les événements de la soirée pour ressentir l'oppression de l'air. Ze hadden te lang op de wallen gestaan, turend naar het kampement langs de rivier, om op de hemel te letten die loodkleurig was geworden en de zonsondergang had verduisterd. They had stood on the ramparts too long, peering at the encampment along the river, to notice the sky had turned leaden and obscured the sunset.

Toen Leonardo en Dolf tegen zeven uur de stad bereikten, konden ze er niet in. When Leonardo and Dolf reached the city at about seven o'clock, they could not enter.

‘Ze laten blijkbaar niemand toe, zelfs geen vreedzame reizigers die met dat waanzinnige kinderleger niets te maken hebben,' zei de student teleurgesteld. "They don't seem to let anyone in, not even peaceful travelers who have nothing to do with that crazy children's army," said the student, disappointed. Dolf wees op de twee hummels die op de ezel zaten te knikkebollen. Dolf pointed to the two hummels nodding on the donkey.

‘Met die twee op je ezel gelooft ook niemand dat wij er niet bij horen,' lachte hij. 'With those two on your donkey, nobody believes we don't belong either,' he laughed. ‘We moeten maar ergens kamperen vannacht.' "We should camp somewhere tonight." In zijn winterkleren had hij het gruwelijk warm. He was terribly hot in his winter clothes. De zon was verdwenen maar het was nog altijd erg drukkend. The sun had disappeared but it was still very oppressive. Als een verstikkende, vochtige deken lag de hemel op het land. The sky lay on the land like a suffocating damp blanket. Geen zuchtje wind streelde meer langs de bladeren. Not a breath of wind caressed the leaves anymore. Het vee stond roerloos in de velden. Elke beweging kostte onbehoorlijk veel energie.

Leonardo keek zijn nieuwe vriend verbaasd aan. Leonardo looked at his new friend in surprise.

‘Wil jij zomaar ergens langs de weg slapen?' 'Do you just want to sleep somewhere along the road?' vroeg hij ongelovig. ‘Waarom niet? Het zal een warme nacht worden.' Verbijsterd schudde Leonardo het hoofd. Bewildered, Leonardo shook his head.

‘Zomaar langs de weg bivakkeren... Man, ze zouden ons onmiddellijk de keel afsnijden! 'Just bivouacking along the road.... Man, they would immediately cut our throats! Ik geloof, Rudolf, dat je weer aardig in de war bent. I think, Rudolf, you're pretty confused again. Hoe heb jij in 's hemelsnaam helemaal van Holland naar hier kunnen komen, levend en wel, als je zo zorgeloos bent?' How on earth did you come all the way from Holland to here, alive and well, if you were so carefree?' ‘Wat wil je dan?' 'What do you want?' vroeg Dolf hulpeloos. Dolf asked helplessly. Leonardo wees naar de rivieroever. Leonardo pointed to the riverbank.

‘We gaan die twee kleintjes daar afleveren en dan lijkt het me het beste dat we de nacht in het kamp doorbrengen. 'We're going to deliver those two little ones there and then I think it best if we spend the night in the camp. Ze zijn met zovelen. They are so many. Als ze vannacht door rovers overvallen worden, zal dat toch alleen aan de randen van hun kamp zijn. If they are attacked by robbers tonight, it will only be on the edges of their camp. Midden tussen hen in zijn we tamelijk veilig.' We're pretty safe in the middle of them.' ‘Ik wil niet tussen die kinderen slapen,' zei Dolf verschrikt. 'I don't want to sleep among those children,' said Dolf, startled. ‘Ik kan hun ellende niet aanzien.' "I can't bear to watch their misery." Ook dat begreep Leonardo blijkbaar niet goed. Leonardo apparently did not understand that well either.

‘Hun grote aantal biedt ons de bescherming die we moeten missen als we zelf ergens een kamp opslaan.' "Their sheer number gives us the protection we lack if we set up camp ourselves." Natuurlijk verliep dit gesprek niet zo vlot als hier wordt vermeld. Of course, this conversation did not go as smoothly as reported here. Dolf had grote moeite met de taal. Dolf had great difficulty with the language. De student sprak met een Italiaans accent en gebruikte woorden die al eeuwen zowel uit het Duits als uit het Nederlands verdwenen waren. The student spoke with an Italian accent and used words that had disappeared from both German and Dutch for centuries. Terwijl de helft van Dolfs woordenschat onbegrijpelijk was voor Leonardo. While half of Dolf's vocabulary was incomprehensible to Leonardo. Maar Dolf, de jongen met de talenknobbel, begon toch steeds beter aan het taaltje te wennen. But Dolf, the boy with the talent for languages, was getting used to the language better and better.

Met tegenzin gaf hij toe. Reluctantly he gave in. Onder een staalgrauwe hemel begaven ze zich naar het kamp van het kinderleger. Under a steely sky, they made their way to the camp of the children's army. Dolf had dorst. Hij wist dat de drinkzak van de student bijna leeg was. He knew that the student's drinking bag was almost empty. Maar toen ze de rivier bereikt hadden en hij zag hoe honderden kinderen langs de oever liepen, met de voeten in het water, hoe ze zich wasten en van het rivierwater dronken, sloeg de schrik hem om het hart. But when they reached the river and he saw hundreds of children walking along the bank, their feet in the water, washing themselves and drinking the water from the river, he was terrified.

‘Ze drinken ervan!' "They drink from it!" riep hij uit. he exclaimed.

‘Spreekt toch vanzelf,' antwoordde de student kort. 'Surely goes without saying,' the student replied curtly. Ook hij daalde af naar het water, met zijn ezel. He also descended to the water, with his donkey. Het dier boog onmiddellijk de kop en begon gulzig te slobberen. The animal immediately bowed its head and began to gobble greedily. De student knielde, vulde zijn waterzak, verfriste zich, dronk... The student knelt, filled his water bag, refreshed himself, drank...

Ach, een bad zal geen kwaad kunnen, dacht Dolf, die zijn shirt aan zijn rug voelde kleven. Well, a bath won't hurt, Dolf thought, feeling his shirt stick to his back. Al is het dan Rijnwater... Even if it is Rhine water...

Hij begon zijn kleren uit te trekken tot hij alleen nog zijn onderbroekje droeg. He started stripping off his clothes until he was wearing only his underpants. Zijn bovengoed verstopte hij tussen de struiken en toen liep hij het water in. He hid his top in the bushes and then walked into the water. De meeste kinderen om hem heen ploeterden poedelnaakt in het water, lachten, spatten elkaar nat. Most of the kids around him splashed naked in the water, laughing, splashing each other. Onder de loodkleurige hemel glansden hun dunne witte lijfjes. Their thin white bodies gleamed under the leaden sky. Sous le ciel couleur de plomb, leurs minces corps blancs brillent. Opeens ontdekte Dolf dat het water schoon was! Suddenly, Dolf discovered that the water was clean! Tot zijn dijen in de rivier staande kon hij nog zijn voeten zien. Standing up to his thighs in the river, he could still see his feet. Hij proefde ervan, het smaakte heerlijk. He tasted it, it tasted delicious. Een wanhopig hulpgeroep trok zijn aandacht. A desperate cry for help caught his attention. Een jongen was te ver gegaan, voorover gevallen en werd door de stroom meegevoerd. A boy had gone too far, fell over and was carried away by the current. Het was duidelijk dat hij niet kon zwemmen en de paar meter tot de kant niet kon overbruggen. It was clear that he couldn't swim and couldn't make it the few meters to shore. Door zijn angstige gespartel raakte hij zelfs steeds verder van de oever. His frightened thrashing even pushed him further and further from the shore. Dolf aarzelde niet lang, stortte zich naar voren en crawlde naar het kind. Dolf didn't hesitate long, threw himself forward and crawled towards the child. Hij greep het bij de lange haren, zorgde ervoor buiten bereik van de grijpende handen te blijven en stuwde zichzelf naar de kant. He grabbed it by the long hair, made sure to stay clear of the grabbing hands, and pushed himself to the side. Spoedig voelde hij weer grond onder de voeten. Soon he felt ground under his feet again. Hij tilde het knaapje op, legde het op de oever en zwom meteen de rivier weer in, want opnieuw werd er geschreeuwd door een kind in doodsnood. He lifted the boy, laid him on the bank and immediately swam back into the river, for once again a child in agony cried out. Naast hem zwom opeens een andere jongen. Verbazend snel was deze bij de drenkeling. Amazingly quickly, this one was with the drowning person. Dolf knikte hem toe en keerde terug, maar voor hij de oever had bereikt drong opnieuw hulpgeroep tot hem door. Dolf nodded to him and turned back, but before he reached the bank, calls for help again penetrated him. Was er dan niemand die oog hield op de onvoorzichtigen? Was there no one keeping an eye on the careless? N'y avait-il donc personne pour surveiller les imprudents ?

Later kon hij zich niet meer herinneren hoeveel kinderen hij die avond uit het water had gehaald. Vijf of zes... En hij was lang niet de enige geweest die zwemmend een paar kinderen redde. Five or six... And he had by no means been the only one swimming to save some children.

Intussen begon het te schemeren. De kinderen gingen zich drogen bij de kampvuren. Ze roosterden vissen of brokken vlees van een gestolen varken. Ze pletten gestolen graan en bakten er in de hete as keiharde koeken van. They crushed stolen grain and baked rock-hard cakes from it in the hot ashes. Ils écrasaient le grain volé et en faisaient des gâteaux durs comme la pierre dans les cendres chaudes. Hout voor de vuren was er genoeg. Gevist en gebaad werd er niet meer. There was no more fishing or bathing. Langzamerhand kwamen ze allemaal tot rust. Gradually they all settled down. Velen sliepen al, van uitputting omgevallen tijdens hun armelijke maaltijd. Many were already asleep, having fallen over from exhaustion during their meager meal. De stukken koek die zij nog in de vuistjes klemden werden er door anderen uitgewrongen. The pieces of cake that they still clenched in their fists were wrung out by others. Ze betwistten elkaar de beste slaapplaatsen. They disputed each other's best sleeping spots. De sterksten onder hen maakten zich meester van de grootste brokken, de zachtste plekjes. The strongest among them mastered the largest chunks, the softest spots. Dolf vond Leonardo terug bij een vuurtje, waar hij de twee beschermelingetjes en enkele aangelopen hummels brood en vlees gaf. Dolf found Leonardo by a fire, where he gave the two protégés and a few hummels bread and meat. Dolf kreeg niets, Leonardo zelf ook niet. Dolf got nothing, neither did Leonardo himself. Maar zij konden er wel tegen. But they could stand it.

Dolf had nog zoveel willen vragen, alles willen weten, maar de drukke zwempartij en alle emoties van die dag hadden hem vermoeid. Dolf had wanted to ask so much more, to know everything, but the busy swim and all the emotions of that day had tired him. Hij strekte zich uit naast het vuurtje, evenals Leonardo. He stretched out beside the fire, as did Leonardo. De ezel had de student tussen hen beiden in laten knielen en zijn hand had hij om de teugels geslagen. The donkey had made the student kneel between them, and he had wrapped his hand around the reins.

‘Die kleine wilden zijn in staat midden in de nacht mijn ezel te stelen en te slachten,' bromde hij als verklaring van die handelwijze. 'Those little savages are capable of stealing and slaughtering my donkey in the middle of the night,' he hummed in explanation of that course of action. In Spiers werd de avondklok geluid. De kinderen reageerden daar automatisch op. Ze wierpen zand op de vuren, opdat die lager gingen branden. They threw sand on the fires so that they would burn lower. Spoedig waren ze allen in diepe rust. Soon they were all in deep rest. Dolf propte zijn windjack onder zijn hoofd en probeerde ook te slapen.

Maar wat midden op de dag mogelijk was, bij helder licht en toen hij klaarwakker was, lukte hem niet in de duisternis. But what was possible in the middle of the day, in bright light and when he was wide awake, he couldn't do in the darkness. Hij probeerde naar de rivier te luisteren, naar het springen van de vissen, het gekabbel langs de oever, het ritselen van het gras. He tried to listen to the river, to the jumping of the fish, the lapping along the bank, the rustling of the grass. Maar onweerstaanbaar kwamen de gedachten aan Amstelveen, aan zijn ouders, boven. Met een schok die pijnlijk door zijn borst vlijmde, realiseerde hij zich dat hij twaalf uur geleden nog in de twintigste eeuw had geleefd: een jongen uit groep vijf met kerstvakantie. With a shock that flew painfully through his chest, he realized that twelve hours ago he had been living in the twentieth century: a grade five boy on Christmas break. Een jongen die het laboratorium van dr. Simiak en dr. Kneveltoer mocht komen bekijken, omdat hij toevallig een knappe vader had die een oude studievriend van dr. Simiak was. A boy who was allowed to come and see Dr. Simiak and Dr. Kneveltoer's laboratory because he happened to have a handsome father who was an old college friend of Dr. Simiak. Vanmorgen, twaalf uur geleden, had hij nog de winterse koude op zijn wangen gevoeld. Negen uur geleden had hij voor de materietransmitter gestaan en de twee geleerden met zijn geestdriftige koppigheid weten om te praten... Nine hours ago, he had stood in front of the matter transmitter and managed to talk the two scholars down with his spirited stubbornness....

Nu lag hij hier, op de harde grond van de Rijnoever, terwijl het gras in zijn nek prikte, zijn schouder pijn deed, de honger zijn maag kwelde en achtduizend kinderen om hem heen droomden van Jeruzalem... Hij dacht aan zijn moeder. Zou ze veel verdriet hebben? Vast en zeker zou ze de ongelukkige geleerden met verwijten overstelpen... Surely she would shower the hapless scholars with reproaches...

Opeens moest hij ook denken aan de boerenjongen die in zijn plaats naar de twintigste eeuw was geflitst en die zich daar natuurlijk even vreemd en ontworteld moest voelen als Dolf in de dertiende. Suddenly he also thought of the farm boy who had been flashed to the twentieth century in his place and who, of course, must have felt as strange and uprooted there as Dolf did in the thirteenth.

In elk geval ben ik niet de enige die in het verkeerde tijdperk is gestrand, dacht hij bijna hardop. At least I'm not the only one stranded in the wrong era, he thought almost aloud. Vreemd genoeg was dat een inval die hem enieszins troostte. Oddly enough, that was an incursion that comforted him eniedly. Bij zijn poging zich in te denken hoe die dertiende-eeuwse knaap zou reageren op de hem volslagen vreemde twintigste eeuw, viel hij in slaap. In trying to imagine how that thirteenth-century lad would react to the twentieth century, which was completely alien to him, he fell asleep. In de verte rommelde het.

Om twee uur in de nacht brak dreunend het noodweer los. At two in the morning, thunderous thunderstorms broke out. Een hevige donderslag deed de kinderen overeind vliegen. A violent clap of thunder sent the children flying to their feet. De rivier leek in brand te staan onder het felle licht van de bliksemschichten, die elkaar met ongelooflijke snelheid opvolgden. Ook Dolf was wakker geschrokken en ging rechtop zitten. Hij hoorde een hevig gesuis en plotseling viel de regen in stromen op hem neer. He heard a violent hissing and suddenly the rain fell in streams upon him. De restanten van de vuren doofden sissend. The remnants of the fires extinguished sizzling. Kinderen gilden.

Angstige gebeden stegen op. Anxious prayers arose. Aarzelende stemmen zetten een lied in, dat echter werd gesmoord door het lawaai van de donderslagen, het dreunen van de regen, het loeien van de wind. Hesitating voices begin a song, but it was muffled by the noise of the thunders, the rumble of the rain, the howling of the wind. Dolf greep zijn windjack, maar voor hij het had kunnen aantrekken was hij al doorweekt. Dolf grabbed his windbreaker, but before he could put it on he was already soaked. Dolf saisit son coupe-vent, mais avant de pouvoir l'enfiler, il est trempé. Hij hoorde Leonardo's stem die de wild geworden ezel trachtte te kalmeren. De kinderen, doodsbang, kropen dicht bijeen, hielden elkaars handen vast, hieven bleke gezichtjes naar de woedende hemel. The children, terrified, huddled close together, holding hands, raising pale faces to the angry sky. Hun tranen vermengden zich met de regen die op hen neersloeg. Their tears mingled with the rain that beat down on them. De bui scheen de rivier niet te kunnen passeren en bleef boven hen woeden, met een kracht of de wereld moest vergaan. The squall seemed unable to pass the river and continued to rage over them, as if the world were to end. Een meisje van een jaar of tien kroop sidderend tegen Dolf aan. A girl of about ten years old crawled shuddering against Dolf. Ze scheen niets anders te bezitten dan een voddig jurkje dat op verscheidene plaatsen was gescheurd. Dolf trok zijn jas weer uit en legde die om haar magere schouders. Dolf took off his coat again and put it around her lean shoulders. Dat jack kon wel wat hebben, het was van waterdichte stof en gevoerd met schapenvacht. That jacket could take something, it was made of waterproof fabric and lined with sheepskin. Het kind zuchtte van welbehagen en scheen nog dichter in zijn armen te willen kruipen. The child sighed with pleasure and seemed to want to crawl even closer into his arms. Arm klein ding... Poor little thing...

Het noodweer teisterde niet alleen het kinderkamp maar ook de stad Spiers. The severe weather plagued not only the children's camp but also the town of Spiers. De bliksem sloeg in een kerktoren (niet in de Dom) en de toren, met een houten spits en houten klokkenstoel, stond spoedig in lichterlaaie. Lightning struck a church tower (not in the Dom) and the tower, with a wooden spire and wooden belfry, was soon ablaze. Ondanks de neerstromende regen wakkerde de felle wind het vuur aan. Despite the pouring rain, the fierce wind fanned the fire. Grote stukken brandend hout vlogen door de lucht en kwamen neer op huizendaken: van hout of stro. Large chunks of burning wood flew through the air and landed on roofs of houses: made of wood or straw. Dit ging een ramp worden. This was going to be a disaster. De burgers renden hun huizen uit, elk voorzien van de voorgeschreven twee emmers. The citizens ran out of their homes, each equipped with the prescribed two buckets. Ze vormden een lange ketting tot aan de haven en gaven elkaar de houten emmers door, in de striemende regen. They formed a long chain to the harbor and passed the wooden buckets to each other in the pouring rain. Toen sloeg de bliksem midden in hun rij en doodde twee vrouwen. Then lightning struck in the middle of their row and killed two women. Een gejammer steeg op, maar ze bleven de emmers doorgeven over de verschroeide lijken heen, want de stad liep gevaar geheel in vlammen op te gaan. A wail went up, but they continued to pass the buckets over the scorched corpses, for the city was in danger of going up in flames.

De kinderen, bijeengedrongen om hun gedoofde vuren, stom van angst, staarden naar de stad en zagen de vlammen hoog oplaaien. Door het geweld van de ontketende natuurkrachten heen hoorden ze kreten achter de wallen opstijgen. Ook Leonardo, vlak naast Dolf en het bange meisje, staarde naar het spookachtige tafereel.

‘Die krijgen wat hun toekomt,' schreeuwde hij tegen Dolf. 'Those get what's coming to them,' he yelled at Dolf. ‘Straks gaat de hele stad eraan,' riep Dolf terug, maar de student schudde het hoofd. 'Soon the whole town will go,' Dolf called back, but the student shook his head. ‘Niet met dit weer...' Inderdaad waren vele stadshuizen al zo druipend nat dat de rondvliegende vonken meteen doofden als zij de daken raakten. 'Not with this weather...' Indeed, many town houses were already so dripping wet that the flying sparks immediately extinguished when they hit the roofs. Onophoudelijk werden in de vuurzee van de kerk en de omliggende huizen emmers water gekwakt. Buckets of water were poured incessantly into the conflagration of the church and surrounding houses. Het water verdampte sissend, stoomwolken vermengden zich met de rookwolken en vormden een dreigende deken boven de stad. The water evaporated sizzling, clouds of steam mixed with the clouds of smoke and formed a threatening blanket over the city. Het helse toneel werd voortdurend verlicht door bliksemschichten, door in allerijl ontstoken fakkels waarmee de burgers door de straten en over de wallen renden. The hellish scene was constantly lit by lightning bolts, by torches lit in haste with which the citizens ran through the streets and over the ramparts. De kinderen waren stil geworden. Ze vergaten, hun eigen paniek bij de fantastische aanblik van de brand in de stad. They forgot, their own panic at the fantastic sight of the fire in the city. Misschien ook kregen ze het gevoel dat ze gewroken werden. Zwijgend staarden ze naar de vlammen die boven de stadswallen oprezen, weer wegzonken, opnieuw oplaaiden. Boven het tumult van de storm uit konden ze de alarmklokken horen luiden. Above the tumult of the storm, they could hear the alarm bells ringing. Geen kerk zonder klokkentoren en al die klokken zonden hun noodkreten uit over de omliggende velden en bossen. No church without a bell tower, and all those bells broadcast their cries of distress over the surrounding fields and forests.