×

We gebruiken cookies om LingQ beter te maken. Als u de website bezoekt, gaat u akkoord met onze cookiebeleid.


image

Kruistocht in Spijkerbroek by Beckman Thea, 3-2 Het noodweer deel 2

3-2 Het noodweer deel 2

Het noodweer deel 2

Eindelijk scheen het onweer uitgewoed. Wel lichtte de horizon nog telkens fel op, maar de regen verminderde en het wolkendek brak. Op enkele plaatsen aan de hemel werden sterren zichtbaar en even wierp een halvemaan laag boven de rivier een lichtstraal over de doorweekte kinderen. Onmiddellijk daarna verdween zij weer achter voortjagende nevels, maar Dolf voelde dat de kinderen dat knipoogje van de maan als iets geruststellends hadden ervaren.

Het meisje in zijn armen roerde zich, prevelde iets voor zich uit. Ze was niet bang meer. Ze wist zich veilig, warm en beschermd. Dolf dacht wazig: ik heb nooit een zusje gehad, en vergat het meteen weer. Hij vroeg zich af of hij niet moest opstaan om in de stad te gaan helpen. Maar zijn benen in de drijfnatte spijkerbroek voelden aan als lood. En wat had hij met de burgers van Spiers te maken?

Naast zich hoorde hij Leonardo zeggen: ‘Ik ben blij dat ze ons gisteravond niet toelieten,' of iets van die strekking. Dezelfde gedachte was ook door Dolf heen gegaan. Wat brandde daar? Een herberg, het stadhuis, een opslagplaats? Hij wist het niet, het kon hem ook niet schelen. Hier, in het vrije veld, onder de blote hemel, was hij veilig. Hij was nat en koud geworden, maar de bliksem had het kinderkamp gespaard. Rondom hem klonken gebeden. In het licht van de eerste morgenschemering zag hij Leonardo een kruis slaan. Diep in hem roerde zich de behoefte dat ook te doen en op een of andere wijze uiting te geven aan zijn dankbaarheid. Hij verbaasde zich daarover, want in huize Wega had godsdienst nooit een plaats ingenomen.

De dag brak aan met een waterig zonnetje dat spoedig kracht kreeg en warmte begon te verspreiden. De brand in de stad scheen bedwongen. Wel rezen nog rookkolommen op, afkomstig van smeulende resten, maar het grootste gevaar was geweken en de vermoeide burgers konden aan het nablussen beginnen.

Op het Domplein preekte dezelfde priester van de vorige avond: ‘Burgers van Spiers! Ik had u aangekondigd dat de straf des hemels op u zou neerdalen wanneer ge de heilige kinderen uit uw huizen en straten bleef weren. En ziet wat deze nacht gebeurde! God, die in Zijn grote genade zovele zondaren vergiffenis heeft geschonken, kon de belediging die jullie Zijn kinderen aandeden, niet ongewroken laten. Hij zond het vuur uit de hemel, opdat uw zondige stad zou vergaan in poelen van rook en vlammen. Die stad staat nog, zegt ge? En waardoor denkt ge, dat uw stad grotendeels gespaard bleef? De duizenden kinderen, daarbuiten op het veld, die door God zijn geroepen om het graf van Zijn Zoon aan de Saracenen te ontrukken, die heilige kinderen erbarmden zich over u, burgers van Spiers. Zij smeekten God om genade voor de stad. En toen was God genadig en nam het vuur uit de hemel terug, en liet de blussende regen neerstromen. Het behoud van uw stad hebt ge aan de gebeden van die kinderen te danken. Aan dezelfde kinderen aan wie gij uw brood en bonen hebt onthouden. Doet boete, burgers, toont dat gij niet geheel verdorven zijt, dat ge nog niet geheel een prooi zijt van de verlokkingen van de Boze. Doet boete en toont uw dankbaarheid. Brengt die kinderen uw goede gaven. Want zonder hen waart ge deze nacht allen verloren geweest!' Met gebogen hoofd slopen de toehoorders naar hun huizen, naar hun gespaarde huizen...

In het kampement van de kinderen heerste grote drukte. Achtduizend verworpen schepseltjes waren bezig hun kleren te drogen, hun schaarse, door de nachtelijke storm verspreide eigendommen bijeen te zoeken. Ze wasten de modder van hun gezichtjes en vulden hun lege magen met Rijnwater. Ze boden een bedrijvige, bijna vrolijke aanblik zoals ze daar op het veld door elkaar krioelden. Ze waren blij de nacht te hebben overleefd. Blij met het vooruitzicht dat elke stap hen dichter bij de witte droomstad Jeruzalem zou brengen. De woeste Saracenen zouden bij hun nadering schreeuwend op de vlucht slaan en worden verzengd door Gods gloeiende adem. Een lege Witte Stad, de mooiste, rijkste en heiligste ter wereld, zou hen ontvangen en ze zouden er eeuwig gelukkig zijn. Dat was hun beloofd...

‘Ik heb honger,' zei Dolf tegen Leonardo die met een hand vol gras zijn ezel stond te wrijven. ‘Ik denk,' zei Leonardo rustig, met een zwaai van zijn arm het geweldige kamp omvattend, ‘dat ze allemaal honger hebben.' Dolf zweeg beschaamd. Het meisje dat die nacht bescherming bij hem had gezocht, keek hem afwachtend aan. Ze volgde hem als een schaduw. Wat had zij in Dolf ontdekt dat haar zoveel vertrouwen inboezemde? De jongen lette nauwelijks op haar. Hij had zijn kleren uitgetrokken en in de zon te drogen gelegd. Ook het meisje stroopte haar vochtige jurkje af. Eronder droeg ze niets dan een gescheurd grauw hemd. Ze krabde zich, zei iets tegen Dolf dat hij niet verstond en liep plotseling in de richting van de rivier, het overkleedje met zich meeslepend.

Opeens bevreesd voor haar veiligheid liep Dolf haar na. Als dat kind zich ging wassen, kon ze wel eens onvoorzichtig worden en in diep water raken. Spoedig zag hij dat zijn bezorgdheid ongegrond was. Het meisje knielde bij een ondiepe inham van de rivier, trok nu ook haar hemdje uit, spoelde haar kleren grondig uit, waagde zich niet verder dan tot aan haar middel in het schone water. Ze waste haar haren en haar lichaampje zo grondig dat Dolf verbaasd toekeek. Op school had hij geleerd dat de middeleeuwers onnoemelijke viezeriken waren, die zich om hygiëne totaal niet bekommerden en dan ook door vreselijke ziekten werden bezocht.

Vol medelijden keek hij neer op het witte, magere lichaampje. Haar schouderbladen staken uit als vleugeltjes. Onder haar huid kon hij de ribben tellen. Haar smalle heupen en dunne benen leken haar geringe gewicht nauwelijks te kunnen dragen. Toch getuigden al haar bewegingen van een natuurlijke gratie en een ongestilde levenslust.

Voordat zij weer op de oever klom, trok zij het nog natte hemdje aan. Lachend keek ze omhoog, blij dat de jongen haar was gevolgd en over haar waakte. Nu pas zag hij goed haar gezichtje, omlijst door druipende donkerblonde haren. Ze was een lief meisje. Hij stak haar een hand toe, hees haar omhoog en knikte haar toe. Recht keek hij in de grote grijze ogen, die nog groter leken omdat ze zo mager was. Hij zag de edele lijn van haar voorhoofd, de zachte ronding van haar kin en hij voelde zich zonderling bewogen. Wie was dit kind? Hoe was ze in de collectieve waanzin van de Kinderkruistocht verzeild geraakt?

Hij nam het natte jurkje, wrong het uit en spreidde het in het gras. Het meisje ging rustig naast hem zitten.

‘Hoe is je naam?' vroeg hij.

‘Mariecke.' Haar stem was zacht en helder.

‘Waar kom je vandaan?' Het duurde even voordat zij de vraag begreep. Het woord ‘naam' had zij wel verstaan, maar ‘waar kom je vandaan' was voor haar een vreemde taal. ‘Wo komst du her?' probeerde Dolf en ditmaal knikte ze hem stralend toe.

‘Uit Keulen.' Een stadskind! Opgegroeid in de schaduw van hoge muren, terwijl het geraas van de bouwplaats op het Domplein door de smalle vensters drong. In 1212 werd in Keulen nog ijverig aan de later zo beroemde Dom gebouwd. Dat wist hij toevallig.

Dolf zag ertegen op haar al te dwingend uit te horen. Ze was één van de velen, één van de achtduizend verdwaasde kinderen. Wat hen bezielde, wat hen tot deze doldrieste onderneming had gebracht zou hij, de nuchtere scholier uit de twintigste eeuw, misschien nooit kunnen begrijpen.

‘Kom,' zei hij, terwijl hij opstond. Maar ze weigerde overeind te komen en trachtte hem weer naast zich te doen plaatsnemen.

‘Wat wil je?' ‘Je naam.' Ze had gelijk. Hij had niet het recht vragen te stellen en zichzelf buiten schot te houden. Zuchtend knielde hij en zei op zijn borst wijzend: ‘Rudolf Wega van Amstelveen.' Ze verbleekte, haar grijze ogen spiegelden angst en schrik. ‘Rudolf...' Ze trok zich van hem terug, met trillende lippen. ‘Ik doe geen kwaad,' zei Dolf snel. ‘Een edele...' fluisterde ze schuw. Eindelijk begreep hij het. Ze zag hem aan voor het kind van een ridder, voor een weggelopen schildknaap misschien. De naam Rudolf scheen alleen aan jongens van edele geboorte te worden gegeven. Heftig schudde hij het hoofd.

‘Mijn vader is een geleerde, een... een klerk.' Begreep ze dat? Kennelijk wel.

‘Kun jij ook lezen?' vroeg ze met diep ontzag. ‘En schrijven?' Hij knikte.

‘Waar is Amstelveen?' ‘Ver weg, in Holland.' Blijkbaar had ze wel eens van Holland gehoord. Ze hief de hand op en streelde zijn haar.

‘Wie is de heer van je vader?' Toen maakte Dolf een fout.

‘Mijn vader is dienstbaar aan de koningin van Holland.' Mariecke schudde het hoofd.

Stom van me, dacht Dolf. In 1212 bezat Holland geen koningshuis. Het maakte deel uit van het Heilige Duitse Rijk en Holland was een graafschap...

‘Onze heer is Willem, Graaf van Holland,' zei hij snel. ‘O. En liet hij je gaan? Of ben je weggelopen?' ‘Mijn vader weet niet waar ik ben,' zei hij en ditmaal was het de volle waarheid. Zijn antwoord scheen Mariecke te bevredigen. Ze keek hem bewonderend aan, stond op en trok hem aan de hand mee naar het kamp. Leonardo was klaar met de verzorging van zijn ezel. Mariecke trok haar bijna droge jurkje aan.

‘Gaan we?' vroeg de student.

‘Waarheen?' vroeg Dolf terwijl ook hij zijn kleren aantrok.

‘Wel... naar Bologna natuurlijk!' Dolf wist even niet wat hij moest zeggen. Maar voor hij iets kon bedenken trok Mariecke hem aan de arm en wees opgewonden naar de stad. Verbaasd wreven ze de ogen uit.

Maar wat ze zagen was werkelijkheid. De poorten waren wijdopen en uit de stad stroomden honderden mannen, vrouwen en kinderen, beladen met manden, schalen en pakken. Ze liepen zo snel ze konden in de richting van het kamp waar de kinderen zwijgend en verwonderd de stoet afwachtten.

Dolf zag nu één jongen die naar voren trad. Hij was gekleed in een lang, spierwit overkleed en droeg stevige laarzen. Achter hem kwamen twee in donkere pijen gehulde monniken. Dit opvallende drietal ging de stoet van burgers tegemoet. Even schenen zij met de voorsten een paar woorden te wisselen. Toen maakte de witte jongen een weids gebaar, alsof hij de zwaarbeladen mensen zegende. Hij trad terzijde, pakte een groot brood aan en wendde zich tot de verbaasde kinderen.

Zijn schelle stem droeg ver: ‘Kinderen, hier komt de gave Gods. Dankt Hem voor Zijn goedheid.' Duizenden kinderen zonken op de knieën en zonden hun dankgebed ten hemel.

‘Wel, wel, ze komen ons eten brengen,' zei Leonardo nuchter. De burgers verspreidden zich over het kamp en deelden met gulle hand het voedsel uit. Ditmaal kregen allen genoeg, ook de kleintjes. Mariecke hield stralend een nog warme pastei in de handen en zette er zo gretig haar tanden in dat het een genot was om naar te kijken. Dolf en Leonardo deelden een gebraden haantje en Dolf constateerde verwonderd dat hij nooit eerder zoiets lekkers had geproefd.

Waarom waren de burgers van Spiers, die het de afgelopen nacht toch moeilijk genoeg hadden gehad, opeens zo gul geworden? Deze menslievende daad stond in zo'n schril contrast met hun hardheid de avond tevoren dat Dolf er niets van begreep. Leonardo wees op de uitgebrande kerktoren.

‘Ze zijn geschrokken,' zei hij minachtend. Een stuk brood dat ze hadden ontvangen, borg hij in zijn zadeltas.

Van de kinderen had zich nu een uitbundige vrolijkheid meester gemaakt. Groep na groep, verzadigd, gedroogd en uitgerust, verliet het veld, trok langs de stadswallen en volgde de oude heerweg die langs de rivier in zuidelijke richting liep. Dolf keek hen na.

En ik? dacht hij wanhopig.

Het verstandigste was misschien om in de omgeving van Spiers te blijven, bij de steen. Een andere kans om ooit te kunnen terugkeren naar zijn eigen eeuw was er niet. Maar hoe kon dr. Simiak weten dat hij daar zou wachten tot de transmitter weer in werking kon worden gesteld? Dat kon wel drie maanden duren. Hoe moest hij gedurende die tijd in leven blijven? Hij wist zo weinig van dit merkwaardige, wrede, onzekere tijdperk. Natuurlijk kon hij proberen zich als leerjongen te verhuren in de stad. Maar dan zou hij opnieuw lastige vragen moeten beantwoorden. Spoedig zou men hem als een tovenaar of ketter beschouwen en wegjagen. Als ze hem al niet in een kerker wierpen. Welke overlevingskansen had hij?

De kinderen trokken zingend langs hem heen. Hun blote voeten deden het gras ritselen. Leonardo had een kind ontdekt met een dikke enkel dat bijna niet kon lopen en zette het op de rug van zijn ezel.

‘Ik denk,' sprak hij quasi-onverschillig, ‘dat ik me voorlopig maar bij het kinderleger aansluit. Ze gaan in dezelfde richting als ik. En op die manier reis ik langzaam, maar veel veiliger.' De woorden - of liever, hun betekenis - drongen nauwelijks tot Dolf door. Hij besefte dat hij, op dit moment, een beslissing moest nemen waarvan zijn toekomst afhing. Hij had zich naar de Middeleeuwen laten flitsen in de romantische hoop een riddertoernooi te kunnen bijwonen. Een foutieve berekening had hem midden in de Kinderkruistocht doen belanden, die hem voorkwam als een uiting van waanzin maar hem tegelijk diep ontroerde. Hij zag het gewonde kind op Leonardo's ezel. Hij zag de ontelbare blote voeten die hem passeerden. Hij zag Mariecke met haar ontzaglijke vertrouwen in zijn kracht - en opeens wist hij het. Hij kon deze kinderen niet in de steek laten. Hij wist meer, hij was sterker, beter getraind en handiger dan één van hen. Mariecke had hem nodig. De achterblijvertjes, de gekwetsten, de wanhopigen leken een beroep op hem te doen. Van de achtduizend geestdriftige kleine pelgrims waren er zeker duizend die het nu al erg moeilijk hadden. Die tegen de ontberingen, de afstanden, de hitte en de honger niet waren opgewassen. Hij dacht aan de kinderen die hij uit de rivier had gered. Hij dacht aan Leonardo, de zwervende student. Waarom wilde die zich bij het kinderleger aansluiten? Uit angst voor de onveiligheid van de wegen? Onzin. De jongeman was niet zo bang uitgevallen. Ook hij had de roep van de wanhoop gehoord. Hij wist dat hij nodig was.

‘Ik ga mee,' zei Dolf. Nu was er geen terug meer mogelijk. Met deze drie woorden had hij de laatste kans op de steen-bij-Spiers opgegeven en zichzelf tot middeleeuwer verklaard. Nu was de laatste hoop vervlogen en de laatste band met zijn eigen wereld verbroken.

‘Mooi,' zei Leonardo tevreden. Mariecke liet haar handje in zijn hand glijden en zo gingen ze op weg. Met de kinderen naar Jeruzalem.


3-2 Het noodweer deel 2 3-2 Burza część 2

Het noodweer deel 2 Burza część 2

Eindelijk scheen het onweer uitgewoed. W końcu wydawało się, że burza minęła. Wel lichtte de horizon nog telkens fel op, maar de regen verminderde en het wolkendek brak. Horyzont wciąż jasno świecił, ale deszcz słabł, a pokrywa chmur pękła. Op enkele plaatsen aan de hemel werden sterren zichtbaar en even wierp een halvemaan laag boven de rivier een lichtstraal over de doorweekte kinderen. W niektórych miejscach na niebie pojawiły się gwiazdy i przez chwilę sierp księżyca nisko nad rzeką rzucił snop światła na przemoczone dzieci. Onmiddellijk daarna verdween zij weer achter voortjagende nevels, maar Dolf voelde dat de kinderen dat knipoogje van de maan als iets geruststellends hadden ervaren. Zaraz potem znowu zniknęła za goniącą mgłą, ale Dolf czuł, że dzieci odczuły to mrugnięcie księżyca jako coś uspokajającego.

Het meisje in zijn armen roerde zich, prevelde iets voor zich uit. Dziewczyna w jego ramionach poruszyła się, wymamrotała coś. Ze was niet bang meer. Już się nie bała. Ze wist zich veilig, warm en beschermd. Czuła się bezpieczna, ciepła i chroniona. Dolf dacht wazig: ik heb nooit een zusje gehad, en vergat het meteen weer. Dolf pomyślał niejasno: nigdy nie miałem siostry i natychmiast o tym zapomniałem. Hij vroeg zich af of hij niet moest opstaan om in de stad te gaan helpen. Zastanawiał się, czy nie powinien wstawać i pomagać w mieście. Maar zijn benen in de drijfnatte spijkerbroek voelden aan als lood. Ale jego nogi w przemoczonych dżinsach były jak z ołowiu. En wat had hij met de burgers van Spiers te maken? A co miał wspólnego z mieszkańcami Spires?

Naast zich hoorde hij Leonardo zeggen: ‘Ik ben blij dat ze ons gisteravond niet toelieten,' of iets van die strekking. Obok niego usłyszał, jak Leonardo mówił: „Cieszę się, że nie wpuścili nas wczoraj wieczorem”, czy coś w tym rodzaju. Dezelfde gedachte was ook door Dolf heen gegaan. Ta sama myśl przeszła również przez Dolfa. Wat brandde daar? Co się tam paliło? Een herberg, het stadhuis, een opslagplaats? Karczma, ratusz, magazyn? Hij wist het niet, het kon hem ook niet schelen. Nie wiedział, nie obchodziło go to. Hier, in het vrije veld, onder de blote hemel, was hij veilig. Tutaj, na otwartej przestrzeni, pod gołym niebem, był bezpieczny. Hij was nat en koud geworden, maar de bliksem had het kinderkamp gespaard. Był mokry i zmarznięty, ale piorun oszczędził obóz dla dzieci. Rondom hem klonken gebeden. Wokół niego rozbrzmiewały modlitwy. In het licht van de eerste morgenschemering zag hij Leonardo een kruis slaan. W świetle pierwszego zmierzchu zobaczył, że Leonardo się przeżegnał. Diep in hem roerde zich de behoefte dat ook te doen en op een of andere wijze uiting te geven aan zijn dankbaarheid. Głęboko w nim budziła się potrzeba zrobienia tego samego i wyrażenia w jakiś sposób swojej wdzięczności. Hij verbaasde zich daarover, want in huize Wega had godsdienst nooit een plaats ingenomen. Był tym zdumiony, ponieważ religia nigdy nie miała miejsca w domu Vega.

De dag brak aan met een waterig zonnetje dat spoedig kracht kreeg en warmte begon te verspreiden. Dzień wstał z wodnistym słońcem, które wkrótce nabrało sił i zaczęło szerzyć ciepło. De brand in de stad scheen bedwongen. Wydawało się, że ogień w mieście został opanowany. Wel rezen nog rookkolommen op, afkomstig van smeulende resten, maar het grootste gevaar was geweken en de vermoeide burgers konden aan het nablussen beginnen. tlących się szczątków wciąż unosiły się kolumny dymu, ale największe niebezpieczeństwo minęło i znużeni obywatele mogli przystąpić do gaszenia pożaru.

Op het Domplein preekte dezelfde priester van de vorige avond: ‘Burgers van Spiers! Na Domplein ten sam ksiądz wygłosił kazanie poprzedniego wieczoru: „Burgers van Spires! Ik had u aangekondigd dat de straf des hemels op u zou neerdalen wanneer ge de heilige kinderen uit uw huizen en straten bleef weren. Zapowiedziałem wam, że kara niebios spadnie na was, jeśli nadal będziecie wyrzucać święte dzieci ze swoich domów i ulic. En ziet wat deze nacht gebeurde! I zobacz, co się stało tej nocy! God, die in Zijn grote genade zovele zondaren vergiffenis heeft geschonken, kon de belediging die jullie Zijn kinderen aandeden, niet ongewroken laten. Bóg, który w swoim wielkim miłosierdziu przebaczył tak wielu grzesznikom, nie mógł pozostawić bez zniewagi, jaką zadałeś Jego dzieciom. Hij zond het vuur uit de hemel, opdat uw zondige stad zou vergaan in poelen van rook en vlammen. Zesłał ogień z nieba, aby twoje grzeszne miasto zginęło w jeziorach dymu i płomieni. Die stad staat nog, zegt ge? Mówisz, że to miasto wciąż stoi? En waardoor denkt ge, dat uw stad grotendeels gespaard bleef? A jak myślisz, co w dużej mierze oszczędziło twoje miasto? De duizenden kinderen, daarbuiten op het veld, die door God zijn geroepen om het graf van Zijn Zoon aan de Saracenen te ontrukken, die heilige kinderen erbarmden zich over u, burgers van Spiers. Tysiące dzieci na polu, wezwanych przez Boga, by wyrwać grób Jego Syna Saracenom, te święte dzieci zlitowały się nad wami, obywatelami Spires. Zij smeekten God om genade voor de stad. Błagali Boga o miłosierdzie dla miasta. En toen was God genadig en nam het vuur uit de hemel terug, en liet de blussende regen neerstromen. A potem Bóg był miłosierny i zabrał ogień z nieba i spuścił niszczący deszcz. Het behoud van uw stad hebt ge aan de gebeden van die kinderen te danken. Zawdzięczasz zachowanie swojego miasta modlitwom tych dzieci. Aan dezelfde kinderen aan wie gij uw brood en bonen hebt onthouden. Do tych samych dzieci, którym odmówiłeś chleba i fasoli. Doet boete, burgers, toont dat gij niet geheel verdorven zijt, dat ge nog niet geheel een prooi zijt van de verlokkingen van de Boze. Czyńcie pokutę, obywatele, pokażcie, że nie jesteście całkowicie nikczemni, że nie jesteście jeszcze całkowicie ofiarami pokus złego. Doet boete en toont uw dankbaarheid. Czyń pokutę i okazuj wdzięczność. Brengt die kinderen uw goede gaven. Przynieś tym dzieciom swoje dobre prezenty. Want zonder hen waart ge deze nacht allen verloren geweest!' Bo bez nich wszyscy zginęlibyście tej nocy! Met gebogen hoofd slopen de toehoorders naar hun huizen, naar hun gespaarde huizen... Z pochylonymi głowami publiczność wkradła się do swoich domów, do swoich ocalałych domów...

In het kampement van de kinderen heerste grote drukte. Obóz dla dzieci był bardzo zajęty. Achtduizend verworpen schepseltjes waren bezig hun kleren te drogen, hun schaarse, door de nachtelijke storm verspreide eigendommen bijeen te zoeken. Osiem tysięcy odrzuconych stworzeń suszyło swoje ubrania, zbierając swoje rzadkie rzeczy rozrzucone przez nocną burzę. Ze wasten de modder van hun gezichtjes en vulden hun lege magen met Rijnwater. Zmyli błoto z twarzy i napełnili puste żołądki wodą z Renu. Ze boden een bedrijvige, bijna vrolijke aanblik zoals ze daar op het veld door elkaar krioelden. Prezentowali ruchliwy, prawie wesoły wygląd, gdy roili się na polu. Ze waren blij de nacht te hebben overleefd. Byli szczęśliwi, że przeżyli noc. Blij met het vooruitzicht dat elke stap hen dichter bij de witte droomstad Jeruzalem zou brengen. Cieszyli się na myśl, że każdy krok zbliży ich do Jerozolimy, miasta białych marzeń. De woeste Saracenen zouden bij hun nadering schreeuwend op de vlucht slaan en worden verzengd door Gods gloeiende adem. Dzicy Saraceni uciekaliby z krzykiem na ich zbliżanie się i byli przypiekani przez świetlisty oddech Boga. Een lege Witte Stad, de mooiste, rijkste en heiligste ter wereld, zou hen ontvangen en ze zouden er eeuwig gelukkig zijn. Przyjmą ich puste Białe Miasto, najpiękniejsze, najbogatsze i najświętsze na świecie, a oni będą wiecznie szczęśliwi. Dat was hun beloofd... Obiecano im, że...

‘Ik heb honger,' zei Dolf tegen Leonardo die met een hand vol gras zijn ezel stond te wrijven. „Jestem głodny” – powiedział Dolf do Leonarda, który pocierał swojego osła garścią trawy. ‘Ik denk,' zei Leonardo rustig, met een zwaai van zijn arm het geweldige kamp omvattend, ‘dat ze allemaal honger hebben.' – Myślę – powiedział cicho Leonardo, okrążając wielki obóz machnięciem ręki – że wszyscy są głodni. Dolf zweeg beschaamd. Dolf milczał ze wstydem. Het meisje dat die nacht bescherming bij hem had gezocht, keek hem afwachtend aan. Dziewczyna, która szukała przed nim schronienia tamtej nocy, spojrzała na niego wyczekująco. Ze volgde hem als een schaduw. Szła za nim jak cień. Wat had zij in Dolf ontdekt dat haar zoveel vertrouwen inboezemde? Co odkryła w Dolfie, co wzbudziło w niej tyle pewności siebie? De jongen lette nauwelijks op haar. Chłopak nie zwracał na nią uwagi. Hij had zijn kleren uitgetrokken en in de zon te drogen gelegd. Zdjął ubranie i wyłożył je do wyschnięcia na słońcu. Ook het meisje stroopte haar vochtige jurkje af. Dziewczyna również zdjęła wilgotną sukienkę. Eronder droeg ze niets dan een gescheurd grauw hemd. Pod spodem miała tylko podartą szarą koszulę. Ze krabde zich, zei iets tegen Dolf dat hij niet verstond en liep plotseling in de richting van de rivier, het overkleedje met zich meeslepend. Podrapała się, powiedziała Dolfowi coś, czego nie zrozumiał, i nagle podeszła do rzeki, ciągnąc za sobą okrycie.

Opeens bevreesd voor haar veiligheid liep Dolf haar na. Nagle obawiając się o jej bezpieczeństwo, Dolf poszedł za nią. Als dat kind zich ging wassen, kon ze wel eens onvoorzichtig worden en in diep water raken. Jeśli to dziecko będzie się myć, może stać się nieostrożne i wylądować w głębokiej wodzie. Spoedig zag hij dat zijn bezorgdheid ongegrond was. Wkrótce przekonał się, że jego troska była bezpodstawna. Het meisje knielde bij een ondiepe inham van de rivier, trok nu ook haar hemdje uit, spoelde haar kleren grondig uit, waagde zich niet verder dan tot aan haar middel in het schone water. Dziewczyna uklękła przy płytkiej zatoce rzeki, teraz też zdjęła podkoszulek, dokładnie wypłukała ubranie, nie zapuszczała się dalej niż do pasa w czystej wodzie. Ze waste haar haren en haar lichaampje zo grondig dat Dolf verbaasd toekeek. Umyła włosy i małe ciałko tak dokładnie, że Dolf patrzył ze zdumieniem. Op school had hij geleerd dat de middeleeuwers onnoemelijke viezeriken waren, die zich om hygiëne totaal niet bekommerden en dan ook door vreselijke ziekten werden bezocht. szkole dowiedział się, że średniowiecze to niewypowiedziani zboczeńcy, którzy w ogóle nie dbają o higienę i dlatego nawiedzają ich straszne choroby.

Vol medelijden keek hij neer op het witte, magere lichaampje. Spojrzał w dół z politowaniem na białe, chude ciałko. Haar schouderbladen staken uit als vleugeltjes. Jej łopatki sterczały jak skrzydła. Onder haar huid kon hij de ribben tellen. Potrafił policzyć żebra pod jej skórą. Haar smalle heupen en dunne benen leken haar geringe gewicht nauwelijks te kunnen dragen. Jej wąskie biodra i szczupłe nogi wydawały się ledwo utrzymać jej niewielką wagę. Toch getuigden al haar bewegingen van een natuurlijke gratie en een ongestilde levenslust. Jednak wszystkie jej ruchy wykazywały naturalną grację i nieugaszoną radość życia.

Voordat zij weer op de oever klom, trok zij het nog natte hemdje aan. Zanim wróciła na brzeg, włożyła jeszcze mokrą koszulę. Lachend keek ze omhoog, blij dat de jongen haar was gevolgd en over haar waakte. Spojrzała w górę z uśmiechem, zadowolona, że chłopak poszedł za nią i czuwał nad nią. Nu pas zag hij goed haar gezichtje, omlijst door druipende donkerblonde haren. Dopiero teraz dobrze przyjrzał się jej małej twarzy, otoczonej ociekającymi ciemnymi blond włosami. Ze was een lief meisje. Była słodką dziewczyną. Hij stak haar een hand toe, hees haar omhoog en knikte haar toe. Wyciągnął do niej rękę, podniósł ją i skinął jej głową. Recht keek hij in de grote grijze ogen, die nog groter leken omdat ze zo mager was. Spojrzał prosto w duże szare oczy, które wydawały się jeszcze większe, ponieważ była taka chuda. Hij zag de edele lijn van haar voorhoofd, de zachte ronding van haar kin en hij voelde zich zonderling bewogen. Zobaczył szlachetną linię jej czoła, miękką krzywiznę podbródka i poczuł się dziwnie poruszony. Wie was dit kind? Kim było to dziecko? Hoe was ze in de collectieve waanzin van de Kinderkruistocht verzeild geraakt? Jak dostała się do zbiorowego szaleństwa Krucjaty Dziecięcej?

Hij nam het natte jurkje, wrong het uit en spreidde het in het gras. Wziął mokrą sukienkę, wykręcił ją i rozłożył na trawie. Het meisje ging rustig naast hem zitten. Dziewczyna siedziała cicho obok niego.

‘Hoe is je naam?' 'Jak masz na imię?' vroeg hij. on zapytał.

‘Mariecke.' „Mariecke”. Haar stem was zacht en helder. Jej głos był miękki i czysty.

‘Waar kom je vandaan?' 'Skąd pochodzisz?' Het duurde even voordat zij de vraag begreep. Zajęło jej trochę czasu, zanim zrozumiała pytanie. Het woord ‘naam' had zij wel verstaan, maar ‘waar kom je vandaan' was voor haar een vreemde taal. Rozumiała słowo „imię”, ale „skąd pochodzisz” było dla niej językiem obcym. ‘Wo komst du her?' - Kto tu przyjeżdżasz? probeerde Dolf en ditmaal knikte ze hem stralend toe. spróbował Dolf i tym razem skinęła mu promiennie głową.

‘Uit Keulen.' „Z Kolonii”. Een stadskind! Dzieciak z miasta! Opgegroeid in de schaduw van hoge muren, terwijl het geraas van de bouwplaats op het Domplein door de smalle vensters drong. Dorastał w cieniu wysokich murów, podczas gdy hałas budowy na Domplein przenikał przez wąskie okna. In 1212 werd in Keulen nog ijverig aan de later zo beroemde Dom gebouwd. W 1212 r. w Kolonii nadal pilnie budowano katedrę. Dat wist hij toevallig. Tak się złożyło, że to wiedział.

Dolf zag ertegen op haar al te dwingend uit te horen. Dolf bał się zbyt często jej słuchać. Ze was één van de velen, één van de achtduizend verdwaasde kinderen. Była jednym z wielu, jednym z ośmiu tysięcy oszołomionych dzieci. Wat hen bezielde, wat hen tot deze doldrieste onderneming had gebracht zou hij, de nuchtere scholier uit de twintigste eeuw, misschien nooit kunnen begrijpen. Co ich opętało, co doprowadziło ich do tego szalonego przedsięwzięcia, on, trzeźwy dwudziestowieczny uczeń, mógł nigdy nie zrozumieć.

‘Kom,' zei hij, terwijl hij opstond. – Chodź – powiedział, wstając. Maar ze weigerde overeind te komen en trachtte hem weer naast zich te doen plaatsnemen. Ale nie chciała wstać i ponownie próbowała posadzić go obok niej.

‘Wat wil je?' 'Co chcesz?' ‘Je naam.' 'Twoje imię.' Ze had gelijk. Ona miała rację. Hij had niet het recht vragen te stellen en zichzelf buiten schot te houden. Nie miał prawa zadawać pytań i trzymać się z dala od niebezpieczeństw. Zuchtend knielde hij en zei op zijn borst wijzend: ‘Rudolf Wega van Amstelveen.' Wzdychając, ukląkł i powiedział, wskazując na swoją klatkę piersiową: — Rudolf Wega van Amstelveen. Ze verbleekte, haar grijze ogen spiegelden angst en schrik. Zbladła, a jej szare oczy odbijały strach i przerażenie. ‘Rudolf...' Ze trok zich van hem terug, met trillende lippen. „Rudolf…” Odsunęła się od niego, drżącymi ustami. ‘Ik doe geen kwaad,' zei Dolf snel. – Nie zrobię krzywdy – powiedział szybko Dolf. ‘Een edele...' fluisterde ze schuw. "Szlachetny..." szepnęła nieśmiało. Eindelijk begreep hij het. Wreszcie zrozumiał. Ze zag hem aan voor het kind van een ridder, voor een weggelopen schildknaap misschien. Pomyliła go z dzieckiem rycerza, być może zbiegłego giermka. De naam Rudolf scheen alleen aan jongens van edele geboorte te worden gegeven. Wydawało się, że imię Rudolf jest nadawane tylko chłopcom szlachetnego pochodzenia. Heftig schudde hij het hoofd. Gwałtownie potrząsnął głową.

‘Mijn vader is een geleerde, een... een klerk.' „Mój ojciec jest uczonym,… urzędnikiem”. Begreep ze dat? Czy zrozumiała? Kennelijk wel. Najwyraźniej tak.

‘Kun jij ook lezen?' – Ty też umiesz czytać? vroeg ze met diep ontzag. zapytała z głębokim podziwem. ‘En schrijven?' 'I napisz?' Hij knikte. Pokiwał głową.

‘Waar is Amstelveen?' - Gdzie jest Amstelveen? ‘Ver weg, in Holland.' — Daleko stąd, w Holandii. Blijkbaar had ze wel eens van Holland gehoord. Najwyraźniej słyszała o Holandii. Ze hief de hand op en streelde zijn haar. Uniosła rękę i pogładziła go po włosach.

‘Wie is de heer van je vader?' „Kto jest panem twojego ojca?” Wtedy Dolf popełnił błąd. Toen maakte Dolf een fout. „Mój ojciec jest sługą królowej Holandii”.

‘Mijn vader is dienstbaar aan de koningin van Holland.' Mariecke pokręciła głową. Mariecke schudde het hoofd. Głupi z mojej strony, pomyślał Dolf.

Stom van me, dacht Dolf. W 1212 roku Holandia nie miała domu królewskiego. In 1212 bezat Holland geen koningshuis. Była częścią Świętego Cesarstwa Niemieckiego, a Holandia była hrabstwem... Het maakte deel uit van het Heilige Duitse Rijk en Holland was een graafschap... – Naszym panem jest Willem, hrabia Holandii – powiedział szybko.

‘Onze heer is Willem, Graaf van Holland,' zei hij snel. „O. ‘O. czy pozwolił ci odejść? En liet hij je gaan? A może uciekłeś? Of ben je weggelopen?' „Mój ojciec nie wie, gdzie jestem” – powiedział i tym razem była to cała prawda. ‘Mijn vader weet niet waar ik ben,' zei hij en ditmaal was het de volle waarheid. Jego odpowiedź wydawała się usatysfakcjonować Mariecke. Zijn antwoord scheen Mariecke te bevredigen. Spojrzała na niego z podziwem, wstała i pociągnęła go za rękę w kierunku obozu. Ze keek hem bewonderend aan, stond op en trok hem aan de hand mee naar het kamp. Leonardo skończył opiekować się swoim osłem. Leonardo was klaar met de verzorging van zijn ezel. Mariecke włożyła swoją prawie suchą sukienkę. Mariecke trok haar bijna droge jurkje aan. 'Idziemy?'

‘Gaan we?' zapytał student. vroeg de student. - Dokąd?

‘Waarheen?' – zapytał Dolf, również ubierając się. vroeg Dolf terwijl ook hij zijn kleren aantrok. "Cóż... do Bolonii oczywiście!"

‘Wel... naar Bologna natuurlijk!' Przez chwilę Dolf nie wiedział, co powiedzieć. Dolf wist even niet wat hij moest zeggen. Ale zanim zdążył cokolwiek wymyślić, Mariecke pociągnął go za ramię i podekscytowany wskazał na miasto. Maar voor hij iets kon bedenken trok Mariecke hem aan de arm en wees opgewonden naar de stad. Ze zdumieniem przetarli oczy. Verbaasd wreven ze de ogen uit. Ale to, co zobaczyli, było rzeczywistością.

Maar wat ze zagen was werkelijkheid. Bramy były szeroko otwarte, az miasta wylewały się setki mężczyzn, kobiet i dzieci obładowanych koszami, naczyniami i paczkami. De poorten waren wijdopen en uit de stad stroomden honderden mannen, vrouwen en kinderen, beladen met manden, schalen en pakken. Biegli najszybciej jak mogli w kierunku obozu, gdzie dzieci czekały w milczeniu i zastanawiały się nad procesją. Ze liepen zo snel ze konden in de richting van het kamp waar de kinderen zwijgend en verwonderd de stoet afwachtten. Dolf zobaczył teraz jednego chłopca idącego do przodu.

Dolf zag nu één jongen die naar voren trad. Ubrany był w długą, surową białą szatę i mocne buty. Hij was gekleed in een lang, spierwit overkleed en droeg stevige laarzen. Za nim szło dwóch mnichów w ciemnych szatach. Achter hem kwamen twee in donkere pijen gehulde monniken. To uderzające trio wyszło na spotkanie procesji obywateli. Dit opvallende drietal ging de stoet van burgers tegemoet. Przez chwilę wydawało się, że zamienią kilka słów z przywódcami. Even schenen zij met de voorsten een paar woorden te wisselen. Następnie biały chłopiec wykonał wielki gest, jakby błogosławił ciężko obciążonych ludzi. Toen maakte de witte jongen een weids gebaar, alsof hij de zwaarbeladen mensen zegende. Odsunął się, wziął duży bochenek chleba i zwrócił się do zdumionych dzieci. Hij trad terzijde, pakte een groot brood aan en wendde zich tot de verbaasde kinderen. Jego przenikliwy głos niósł się daleko: „Dzieci, nadchodzi dar Boży.

Zijn schelle stem droeg ver: ‘Kinderen, hier komt de gave Gods. Podziękuj Mu za Jego dobroć. Dankt Hem voor Zijn goedheid.' Tysiące dzieci padło na kolana i wysłało swoje modlitwy dziękczynne do nieba. Duizenden kinderen zonken op de knieën en zonden hun dankgebed ten hemel. – No cóż, przychodzą po jedzenie – powiedział rzeczowo Leonardo.

‘Wel, wel, ze komen ons eten brengen,' zei Leonardo nuchter. Cywile rozproszyli się po obozie i hojnie rozdawali żywność. De burgers verspreidden zich over het kamp en deelden met gulle hand het voedsel uit. Tym razem wszyscy mieli dość, łącznie z maluchami. Ditmaal kregen allen genoeg, ook de kleintjes. Mariecke, rozpromieniona, trzymała w dłoniach jeszcze ciepłe ciasto i wbijała w niego zęby tak gorliwie, że oglądanie było przyjemnością. Mariecke hield stralend een nog warme pastei in de handen en zette er zo gretig haar tanden in dat het een genot was om naar te kijken. Dolf i Leonardo dzielili pieczonego koguta, a Dolf był zaskoczony, że nigdy wcześniej nie próbował czegoś tak pysznego. Dolf en Leonardo deelden een gebraden haantje en Dolf constateerde verwonderd dat hij nooit eerder zoiets lekkers had geproefd. Dlaczego mieszkańcy Spires, którzy ostatniej nocy mieli wystarczająco dużo czasu, nagle stali się tak hojni?

Waarom waren de burgers van Spiers, die het de afgelopen nacht toch moeilijk genoeg hadden gehad, opeens zo gul geworden? Ten humanitarny akt tak mocno kontrastował z ich surowością poprzedniej nocy, że Dolf nie mógł tego zrozumieć. Deze menslievende daad stond in zo'n schril contrast met hun hardheid de avond tevoren dat Dolf er niets van begreep. Leonardo wskazał na wypaloną wieżę kościoła. Leonardo wees op de uitgebrande kerktoren. – Są w szoku – powiedział z pogardą.

‘Ze zijn geschrokken,' zei hij minachtend. Włożył do sakwy kawałek chleba, który otrzymali. Een stuk brood dat ze hadden ontvangen, borg hij in zijn zadeltas. Teraz dzieci ogarnęła żywiołowa wesołość.

Van de kinderen had zich nu een uitbundige vrolijkheid meester gemaakt. Grupa za grupą, syci, wysuszeni i wypoczęci, opuszczali pole, maszerowali wzdłuż wałów i podążali drogą starego pana, która biegła wzdłuż rzeki na południe. Groep na groep, verzadigd, gedroogd en uitgerust, verliet het veld, trok langs de stadswallen en volgde de oude heerweg die langs de rivier in zuidelijke richting liep. Dolf obserwował ich. Dolf keek hen na. I ja?

En ik? pomyślał rozpaczliwie. dacht hij wanhopig. Być może najrozsądniejszym rozwiązaniem było pozostanie w pobliżu Spires, blisko kamienia.

Het verstandigste was misschien om in de omgeving van Spiers te blijven, bij de steen. Nie było innej szansy na powrót do własnego stulecia. Een andere kans om ooit te kunnen terugkeren naar zijn eigen eeuw was er niet. Ale skąd dr Simiak mógł wiedzieć, że będzie tam, czekając na reaktywację nadajnika? Maar hoe kon dr. Simiak weten dat hij daar zou wachten tot de transmitter weer in werking kon worden gesteld? To może zająć trzy miesiące. Dat kon wel drie maanden duren. Jak miał pozostać przy życiu w tym czasie? Hoe moest hij gedurende die tijd in leven blijven? Tak mało wiedział o tym dziwnym, okrutnym, niepewnym wieku. Hij wist zo weinig van dit merkwaardige, wrede, onzekere tijdperk. Oczywiście mógłby spróbować zatrudnić się jako praktykant w mieście. Natuurlijk kon hij proberen zich als leerjongen te verhuren in de stad. Ale potem znowu będzie musiał odpowiadać na trudne pytania. Maar dan zou hij opnieuw lastige vragen moeten beantwoorden. Wkrótce zostanie uznany za czarownika lub heretyka i wypędzony. Spoedig zou men hem als een tovenaar of ketter beschouwen en wegjagen. Jeśli nie wrzucili go już do lochu. Als ze hem al niet in een kerker wierpen. Jakie miał szanse na przeżycie? Welke overlevingskansen had hij? Dzieci przechodziły obok niego śpiewając.

De kinderen trokken zingend langs hem heen. Ich bose stopy szeleściły po trawie. Hun blote voeten deden het gras ritselen. Leonardo odkrył dziecko z opuchniętą kostką, które ledwo mogło chodzić, i położył je na grzbiecie osła. Leonardo had een kind ontdekt met een dikke enkel dat bijna niet kon lopen en zette het op de rug van zijn ezel. - Myślę - powiedział niby obojętnie - że na razie dołączę do dziecięcej armii.

‘Ik denk,' sprak hij quasi-onverschillig, ‘dat ik me voorlopig maar bij het kinderleger aansluit. Idą w tym samym kierunku co ja. Ze gaan in dezelfde richting als ik. I w ten sposób podróżuję powoli, ale o wiele bezpieczniej. En op die manier reis ik langzaam, maar veel veiliger.' Słowa – a raczej ich znaczenie – ledwo dotarły do Dolfa. De woorden - of liever, hun betekenis - drongen nauwelijks tot Dolf door. Zdał sobie sprawę, że właśnie teraz musi podjąć decyzję, od której zależy jego przyszłość. Hij besefte dat hij, op dit moment, een beslissing moest nemen waarvan zijn toekomst afhing. Wrócił do średniowiecza w romantycznej nadziei na udział w turnieju rycerskim. Hij had zich naar de Middeleeuwen laten flitsen in de romantische hoop een riddertoernooi te kunnen bijwonen. Błędna kalkulacja wylądowała w samym środku Krucjaty Dziecięcej, co wydawało mu się wyrazem szaleństwa, ale jednocześnie głęboko go poruszyło. Een foutieve berekening had hem midden in de Kinderkruistocht doen belanden, die hem voorkwam als een uiting van waanzin maar hem tegelijk diep ontroerde. Zobaczył ranne dziecko na sztalugach Leonarda. Hij zag het gewonde kind op Leonardo's ezel. Zobaczył niezliczone bose stopy, które go mijały. Hij zag de ontelbare blote voeten die hem passeerden. Zobaczył Mariecke z jej ogromną pewnością swojej siły – i nagle wiedział. Hij zag Mariecke met haar ontzaglijke vertrouwen in zijn kracht - en opeens wist hij het. Nie mógł porzucić tych dzieci. Hij kon deze kinderen niet in de steek laten. Wiedział więcej, był silniejszy, lepiej wyszkolony i bardziej zręczny niż ktokolwiek z nich. Hij wist meer, hij was sterker, beter getraind en handiger dan één van hen. Mariecke go potrzebowała. Mariecke had hem nodig. Maruderzy, ranni, zdesperowani wydawali się przemawiać do niego. De achterblijvertjes, de gekwetsten, de wanhopigen leken een beroep op hem te doen. Z ośmiu tysięcy gorliwych małych pielgrzymów, co najmniej tysiąc już przeżywało ciężkie chwile. Van de achtduizend geestdriftige kleine pelgrims waren er zeker duizend die het nu al erg moeilijk hadden. Którzy nie byli w stanie sprostać trudom, odległościom, upałom i głodowi. Die tegen de ontberingen, de afstanden, de hitte en de honger niet waren opgewassen. Pomyślał o dzieciach, które uratował z rzeki. Hij dacht aan de kinderen die hij uit de rivier had gered. Pomyślał o Leonardzie, wędrownym uczniu. Hij dacht aan Leonardo, de zwervende student. Dlaczego chciał wstąpić do dziecięcej armii? Waarom wilde die zich bij het kinderleger aansluiten? Ze strachu przed niepewnością dróg? Uit angst voor de onveiligheid van de wegen? Nonsens. Onzin. Młody człowiek nie był tak przestraszony. De jongeman was niet zo bang uitgevallen. On też usłyszał krzyk rozpaczy. Ook hij had de roep van de wanhoop gehoord. Wiedział, że jest potrzebny. Hij wist dat hij nodig was. – Idę z tobą – powiedział Dolf.

‘Ik ga mee,' zei Dolf. Teraz nie było już odwrotu. Nu was er geen terug meer mogelijk. Tymi trzema słowami zrezygnował z ostatniej szansy w Stone-at-Spiers i ogłosił, że jest bardziej średniowieczny. Met deze drie woorden had hij de laatste kans op de steen-bij-Spiers opgegeven en zichzelf tot middeleeuwer verklaard. Met deze drie woorden had hij de laatste kans op de steen-bij-Spiers opgegeven en zichzelf tot middeleeuwer verklaard. Teraz ostatnia nadzieja zniknęła, a ostatnie połączenie z jego własnym światem zostało zerwane. Nu was de laatste hoop vervlogen en de laatste band met zijn eigen wereld verbroken. – Dobrze – powiedział Leonardo z satysfakcją.

‘Mooi,' zei Leonardo tevreden. Mariecke wsunęła mu rękę w dłoń i odeszli. Mariecke liet haar handje in zijn hand glijden en zo gingen ze op weg. Z dziećmi do Jerozolimy. Met de kinderen naar Jeruzalem.