Het is ochtend en Petra gaat zich aankleden.
Zij weet niet wat ze aan moet trekken.
Zij kijkt in haar kast.
Ze ziet een bruine rok.
Maar het is vandaag heel koud!
Ze ziet een zwarte broek.
Maar die is heel oud.
En ze heeft vandaag een vergadering op haar werk.
Petra trekt de bruine rok aan.
Ze ziet er goed uit, maar ze heeft koude benen.
Hier is hetzelfde verhaal op een andere manier verteld.
Het is ochtend en ik ga me aankleden.
Ik weet niet wat ik aan moet trekken.
Ik kijk in mijn kast.
Ik zie een bruine rok.
Maar het is vandaag heel koud!
Ik zie een zwarte broek.
Maar die is heel oud.
En ik heb vandaag een vergadering op mijn werk.
Ik trek de bruine rok aan.
Ik zie er goed uit, maar ik heb koude benen.
Vragen:
Een : Het is ochtend en Petra kleedt zich aan.
Kleedt Petra zich 's nachts aan?
Nee, zij kleedt zich niet 's nachts aan.
Zij kleedt zich 's ochtends aan.
Twee : Petra weet niet wat ze aan moet trekken.
Weet Petra wat ze aan moet trekken?
Nee, ze weet niet wat ze aan moet trekken.
Drie : Petra kijkt in de kast om iets aan te trekken.
Kijkt Petra in de kast?
Ja, Petra kijkt in de kast om iets aan te trekken.
Vier : Er hangt een bruine rok in de kast.
Hangt er een bruine rok in de kast?
Ja, er hangt een bruine rok in de kast.
Vijf : Het is vandaag heel koud.
Is het vandaag warm?
Nee, het is vandaag niet warm.
Het is heel koud.
Zes : Petra ziet een zwarte broek.
Ziet Petra een broek?
Ja, Petra ziet een zwarte broek.
Zeven : De broek is oud.
Is de broek nieuw?
Nee, de broek is niet nieuw.
Hij is oud.
Acht : Petra heeft vandaag een vergadering op haar werk.
Heeft Petra vandaag een vergadering?
Ja, Petra heeft vandaag een vergadering.
Negen : Petra draagt de bruine rok.
Draagt Petra de broek?
Nee, Petra draagt geen broek.
Ze draagt de bruine rok.
Tien : Petra heeft koude benen.
Heeft Petra het warm in haar rok?
Nee, zij heeft het niet warm.
Ze heeft koude benen.