Prepositions

Voorzetsels

De meest gebruikte voorzetsels in het Iers:

Ag = bij Ar = op As = uit Chuig = naar / vooruit
De = af / van Do = aan / voor Le = met I = in Ó = van Trí = door
Idir = tussen Faoi = over / onder Roimh = voor Thar = over

AG = BIJ
Bij mij (“bíj mij”)
Bij jou (“bij jou” – enkelvoud)
Bij hem (“bij hem”)
Bij haar (“bij haar”)
Bij ons (“bij ons”)
Bij jullie (“bij jullie” – meervoud)
Bij hen (“bij hen”)
DE = AF/VAN
Af mij (“af mij”)
Af jou (“af jou” – enkelvoud)
Af hem (“af hem”)
Af haar (“af haar”)
Af ons (“af ons”)
Af jullie (“af jullie” – meervoud)
Díobh (“van hen”)

AR = OP
Orm (“op mij”)
Ort (“op jou” – enkelvoud)
Air (“op hem”)
Uirthi (“op haar”)
Orainn (“op ons”)
Oraibh (“op jullie” – meervoud)
Orthu (“op hen”)
DO = AAN/VOOR
Dom (“aan/voor mij”)
Duit (“aan/voor jou” – enkelvoud)
Dó (“aan/voor hem”)
Di (“aan/voor haar”)
Dúinn (“aan/voor ons”)
Daoibh (“aan/voor jullie” – meervoud)
Dóibh (“aan/voor hen”)

AS = UIT
Asam (“uit mij”)
Asat (“uit jou” – enkelvoud)
As (“uit hem”)
Aisti (“uit haar”)
Asainn(“uit ons”)
Asaibh (“uit jullie” – meervoud)
Astu (“uit hen”)
FAOI = OVER/ONDER
Fúm (“over/onder mij&r;)
Fút (“over/onder jou” – enkelvoud)
Faoi (“over/onder hem”)
Fúithi (“over/onder haar”)
Fúinn (“over/onder ons”)
Fúibh (“over/onder jullie” – meervoud)
Fúthú (“over/onder hen”)

CHUIG = NAAR
Chugam (“naar mij”)
Chugat (“naar jou” – enkelvoud)
Chuige (“naar hem”)
Chuici (“naar haar”)
Chugainn (“naar ons”)
Chugaibh (“naar jullie” – meervoud)
Chucu (“naar hen”)
I = IN
Ionam (“in mij”)
Ionat (“in jou” – enkelvoud)
Ann (“in hem”)
Inti (“in haar”)
Ionainn (“in ons”)
Ionaibh (“in jullie” – meervoud)
Iontu (“in hen”)

IDIR = TUSSEN
-(“tussen mij”)
-(“tussen jou” – enkelvoud)
-(“tussen hem”)
-(“tussen haar”)
Eadrainn (“tussen ons”)
Eadraibh (“tussen jullie” – meervoud)
Eatharthu (“tussen hen”)
ROIMH = VOOR
Romham (“voor mij”)
Romhat (“voor jou” – enkelvoud)
Roimhe (“voor hem”)
Roimpi (“voor haar”)
Romhainn (“voor ons”)
Romhaibh (“voor jullie” – meervoud)
Rompu (“voor hen”)

LE = MET
Liom (“met mij”)
Leat (“met jou” – enkelvoud)
Leis (“met hem”)
Léi (“met haar”)
Linn (“met ons”)
Libh (“met jullie” – meervoud)
Leo (“met hen”)
THAR = OVER
Tharam (“over mij”)
Tharat (“over jou” – enkelvoud)
Thairis (“over hem”)
Thairsti (“over haar”)
Tharainn (“over ons”)
Tharaibh (“over jullie” – meervoud)
Tharstu (“over hen”)

Ó = VAN
Uaim (“van mij”)
Uait (“van jou” – enkelvoud)
Uaidh (“van hem”)
Uaithi (“van haar”)
Uainn (“van ons”)
Uaibh (“van jullie” – meervoud)
Uathu (“van hen”)
TRÍ = DOOR
Tríom (“door mij”)
Tríot (“door jou” – enkelvoud)
Tríd (“door hem”)
Tríthi (“door haar”)
Trínn (“door ons”)
Tríbh (“door jullie” – meervoud)
Tríothu (“door hen”)

Iers is vol met voorzetsels. Kijk naar deze voorbeelden:

op : Ik heb een jas aan = 'Ik draag een jas' (letterlijk 'Er is een jas op mij')
met : Ik heb een jas mee = 'Ik heb een jas bij me' (letterlijk 'Er is een jas met mij')
van : Ik heb een jas van mij = 'Ik heb een jas nodig' (letterlijk 'Er is een jas van mij')
bij : Ik heb een jas bij me = 'Ik heb een jas' (letterlijk 'Er is een jas bij mij')
onder : Ik heb een jas onder = 'Er is een jas onder mij' / 'Ik zit op een jas'
in : Ik heb een jas in mij = 'Er is een jas in mij/ Ik heb het vermogen om een jas te maken'

In het Iers gebruiken we ook het voorzetsel 'ar' om te zeggen hoe we ons voelen
Letterlijk: Geluk is op mij - Verdriet is op jou - Woede is op hem ...
Ik ben blij - Ik ben verdrietig - Hij is boos - Zij is eenzaam - Zij zijn teleurgesteld


Voorzetsels die bij werkwoorden horen

Zeg met zeg Abair liom! - Zeg het me!
Akkoord met akkoord met Ik ga akkoord met jou - I agree with you
Haal uit uittreksel Geniet van het feest - Enjoy the party
Haal af uitdoen Ik deed mijn schoenen uit - I took my shoes off me
Binden met associeer met De taal wordt geassocieerd met de cultuur - The language is associated with the culture

Vangen grijpen Ik greep de melkfles - I grabbed the milk bottle
Kijk naar bekijken Ik keek televisie - I watched TV
Ontmoet met ontmoeten Ik zal mijn vrienden ontmoeten - I will meet my friends
Help met helpen Help mij! Help me!
Herinner aan herinneren Herinner je huiswerk! Remember your homework!

Bel/informeer bel / telefoon / informeer Bel de bewakers - Call the guards
Vraag op vraag Hij stelde haar een vraag - He asked her a question
Vergeet vergeet Ik vergat mijn sleutels - I forgot my keys
Studeren studeren Ik studeer Iers - I study Irish
Stop ermee stoppen/opgeven Ze stopte met haar baan - She gave up/retired from her job

Succesvol succesvol Ik deed het goed bij de examens - I got on well at the exams
Luister naar luister naar Ik luisterde naar mijn leraar - I listened to my teacher
Kijk naar kijk naar Kijk naar het werkblad - Look at the worksheet
Vraag aan vraag/opvragen Ik vroeg het aan hem - I asked him
Keer terug naar keer terug naar Ik keerde terug naar mijn huis - I returned to my house

Dieneen dienst bij bijwonen Ik woonde een universiteit bij in Engeland - I attended university in England
Accepteer accepteren Ik accepteer het cadeau - I accept the present
Verlaat met weggaan Ga weg! Away with you!
Verlaat van vertrekken van De fiets raakte buiten controle - The bike lost control
Speel tegen spelen tegen Het team speelde tegen een ander team - The team was playing against another team

Zeg tegen zeg iemand Vertel me een verhaal - Tell me a story
Betaal voor ophoesten Ik betaalde voor mijn eten - I paid for my food
Praat met praten met Praat met me voor een minuut - Talk to me for a minute
Ga naar doorgaan Ga door met je verhaal - Continue with your story
Grijp van grijpen van Iets van de tafel grijpen - Snatch something off the table
Stuur naar sturen naar Stuur een brief naar je broer - Send a letter to your brother
Start op beginnen op Ik was enthousiast om aan de pelgrimstocht te beginnen - I was excited to embark on the pilgrimage

Bezoek bezoeken Bezoek je moeder - Visit your mother
Geef aan geven aan Geef haar een kopje thee - Give her a cup of tea
Kom aan kom aan bij Kom aan op de plek - arrive at the scene
Laat zien aan tonen aan Laat hem je papieren zien - Show him your papers
Val van vallen van Val van de steiger - I fall from scaffolding
Neem van nemen van Neem een blik op iets - Take a look at something

Uitdrukkingen met voorzetsels

Weet je kunt erkenning hebben van
Speel een truc op een spel op zetten
Vraag naar vraag naar
Verlangen om verlangen naar
Verdraagzaam op verdraagzaam over
Bezeten met geobsedeerd door
Klaag bij klagen over
Wraak op iemand wraak nemen op iemand
In Liefde bij verliefd op
Bedankt voor dank voor
Geef liefde aan iemand geef liefde aan iemand
Grijp een hou of iets grijp een houdt van iets
Neem een hap van iets bijt iets
Vastgegrepen door de angst vastgegrepen door angst
Inspanning aan geven iets te doen inspanning doen om iets te doen
Verlangend naar kijkt uit naar
Trots op trots op
Dankbaar voor dankbaar voor
Laat een schreeuw uit laat een schreeuw uit
Verlies/Ougd nodig mist / nodig hebben