×

우리는 LingQ를 개선하기 위해서 쿠키를 사용합니다. 사이트를 방문함으로써 당신은 동의합니다 쿠키 정책.


image

Zielenschemering [part 2], Hoofdstuk 7

Hoofdstuk 7

Een ijzige huivering viel over Constance neêr, toen zij aankwam te Driebergen en buiten het station zag het rijtuig staan, met den koetsier, den palfrenier.

- Hoe gaat het met mevrouw? vroeg zij, en stapte in.

Maar zij hoorde nauwlijks het antwoord, hoewel zij het wel begreep. Zij huiverde, ijzig koud. Zij rilde in haar bonten mantel. Het was over de ernstige, verwinterde boomen een gestadige regen van dagen lang, uit een hemel laag, maar zoo ontzettend wijd en zwaar, dat hij drukte als een erbarmingloos duister. Ernstig schoten de verwinterde wegen weg, waarlangs ratelde nu het rijtuig. Ernstig, in hare naakte tuinen, rezen de huizen heel treurig, omdat zij waren verlatene zomerhuizen, in den ijskouden winterregen. Het was als een zwarte dag. Het was drie uur, maar het was nacht, en de regen, grauw over den weg en grauw over de huizen en tuinen, was zwart over de verschieten, die vaag waasden door de naakte tuinen heen. De ernstige boomen schenen dood en leefden alleen met een wanhoopsgebaar der takken, als een van verre aanhuilende wind door ze heen voer en ze roerde.

Den naakten voortuin reed het rijtuig nu in, om de perken der stroo-omwondene struiken. Een heel enkelen keer maar had Constance zoo gereden... altijd met die zelfde juiste bocht van den preciezen koetsier om de perken heen - den eersten keer, toen zij kwam uit Brussel - nog twee drie keer, nadat de oude vrouw in Den Haag was geweest: op een verjaardag van Henri... En plotseling, vreemd, door den zwarten dag en IN haar schoot binnen het voorgevoelen, dat zij nog dikwijls, heel dikwijls - zoo vele malen, dat zij ze niet tellen zoû kunnen, zoû gaan met die bocht om die perken... Zij stapte nu uit, en vreemd, schoot het voorgevoelen in haar, dat zij dikwijls, heel dikwijls... zoo staan zoû... wachtende, tot die ernstige voordeur van het ernstige, groote, sombere villa-huis zich openen zoû voor haar... Zij trad nu binnen... en de lage eiken gang mat voor haar uit als een vreemd perspectief van interieur met aan het einde een donkere deur, die toegang gaf... zij wist niet goed tot wat... En zij dacht, dat zij dikwijls, heel dikwijls nog gaan zoû door die gang en zoû staren op die donkere deur, dan wel wetende tot wat ze toegang gaf... En nu was het héel vreemd, maar zij verbeeldde zich, dat zij, onbewust, dat al meer had voorgevoeld, - eigenlijk, onbewust, zoo vaag, dat zij het nog NIET voelde, van af den eersten keer, dat zij hier gekomen was, en gewacht had in deze gang, gezeten had op den eiken bank, haar hand op den schouder van haar kind: het kleinkind, dat zij zoû voorstellen gaan aan zijn grootouders... O, wat was het een somber huis, met die lange gang, aan het einde die donkere deur, met die portretten, en die antieke gravuren, alleen verlevendigd door den glimp van het Delftsch op een oud eiken kabinet... O, wat was het een somber huis en wat was het een vreemd voorgevoel, dat zij hier zoo dikwijls zoû komen nog - dat zij iets van zich zoû mengen moeten met deze sombere Hollandsche huis-atmosfeer... Huiverende, rillende, nog in haar bonten mantel, doortrilde haar even een heel snel heimwee, terug naar haar lieve, gezellige huis, in de Boschjes, in Den Haag, en zij wist niet wanneer nu zij terug er zoû komen... De oude vrouw was ziek... Henri was eerst gegaan... Addy was hem gevolgd... Toen had zij om Constance gevraagd... En zij had den eersten trein genomen...

Zij had Piet op de gang gevraagd hoe het was met mevrouw, maar ook zijn antwoord had zij niet verstaan. Nu ging zij de trap op, die naar boven wendde, en omdat, zoo vreemd, het voorgevoel haar ook op die trap - waar het al nacht was - bedrong, verzette zij er zich tegen, joeg het weg van zich. Wat was het vreemd om haar en in haar! Was dat het naderen van den dood, die aanhuiverde met den wind, die als tikte aan de ramen der zwarte trap, die als klopte in de zware kasten op de gang - was dat het naderen van den dood, den dood, dien zij al voelde om zich heen... Of was het alleen omdat zwart was de dag en somber het huis... Nu was het als huiverde zij voor alles... Een donkere deur, langzaam, was opengegaan, en zij schrikte en toch was het eenvoudig haar kind, haar jongen, die haar tegemoet kwam.

- Hoe gaat het met grootmama... Maar weêr verstond zij het antwoord niet en als in een huiverigen droom van al voelen de nadering van den dood in het huis, trad zij binnen in een kamer. Daar zat de oude man, en Henri zat naast hem, als een kind, met zijn hand in zijn vaders groote, beenige hand. Zij hoorde zelve niet wat zij zeide... tegen den ouden man. Alleen voelde zij, dat teeder haar stem klonk, als met een nieuwe muziek, in het sombere huis. Alleen begreep zij, dat zij den ouden man kuste. Maar zij voelde zich zoo vreemd, zoo bang, zoo huiverig worden, in de donkere kamer, in het sombere huis - buiten de lage, wijde, zware luchten. De zwarte regen ratelde tegen de ramen. De oude man had haar hand, onhandig, gegrepen: hij hield slechts twee vingers vast en ze beefden, gedwongen, in zijn beenigen greep. Hij voerde haar zoo naar een andere kamer, somber van gordijn aan venster en bed, verhelderd alleen met den valschen glimp van een ouderwetsche spiegelkast. De zwarte regen ratelde tegen de ramen. O, wat voelde zij het, dat aannaderde de bangende dood, die groote zwarte dood, waarvoor huiverden de kleine menschen, zelfs al tellen ze het kleine leven niet. Wat voelde zij dien in den regen ruischen tegen de ruiten, wat voelde zij al het vale schuiven van zijn mantel in de schaduwen tusschen de onbewegelijke meubels, wat voelde zij den dood al weêrkaatsen in het valsche schamplicht van die spiegelkast! Zij rilde, in haar bonten mantel. Maar in de schaduw der bedgordijnen lachten haar zacht toe, uit het lijdende oude gelaat, twee oogen... De oude man was teruggegaan.

- Hier ben ik, mama...

- Ben je daar.

- Ja...

- Ik heb je moeten laten roepen...

- Ik dacht, dat het u te druk zoû zijn... daarom heb ik Henri... Addy... alleen laten gaan.

- Zijn wij alleen...

- Ja, mama...

- Zeg me, ben je niet weggebleven... omdat je boos was... omdat je wrokte...

- Neen, neen. Ik was niet boos. Ik dacht, dat het te druk zoû zijn.

- En dat is de waarheid?

- De waarheid.

- De eenvoudige waarheid?

- De eenvoudige waarheid.

- Ja, het IS zoo. Je bent niet boos. Maar je bent wel boos geweest... - Stil, stil, mama...

- Neen... neen, laat me spreken. Ik heb je geroepen om met je te spreken. Er was een tijd, dat je boos was... En wij konden niet praten, met elkaâr. Laat ons nu praten, voor het eerst en het laatst.

- Mama...

- Er zijn geweest de lange, lange jaren, kind. De lange jaren, die nu allen dood zijn... Er is geweest het lijden voor je... maar er is geweest ook het lijden voor ons... Voor ouden vader... en voor mij.

- Ja...

- Het was een dag als nu, somber, zwart, en het regende. Ik was onrustig, ik had o zoo een vreemd voorgevoel... Ik had een voorgevoel... dat Henri gestorven was... mijn kind, mijn zoon... in Rome... Het was een sombere dag... nu zeventien, achttien jaren geleden... En des middags, om dézen tijd... het was al heel donker... het licht was nog niet op... kwam er een brief... Een brief uit Rome... van Henri... Ik beefde... ik kon de lucifers niet vinden, om het licht op te steken... en toen ik ze zocht, viel de brief me uit mijn handen... Ik dacht, hij schrijft me, dat hij heel ziek is... Straks hoor ik, dat hij dood is. Ik stak het licht op... ik las. Ik las, niet dat hij ziek was... maar dat hij uit zijn betrekking moest gaan... Hij schreef me over een vrouw... die ik niet kende... hij schreef me over je, kind... Ik herademde, ik dacht: hij is niet dood, ik heb mijn zoon niet verloren... Maar oude vader dacht anders dan ik: hij zeide, Henri is dood: we hebben onzen zoon verloren... Toen wist ik, dat mijn voorgevoelen juist was geweest... Dat hij wèl dood was... Hij was dood... en jaren, lange jaren bleef hij dood... O, wat heb ik gewenscht, dat hij voor mij zoû herleven... O, wat dacht ik altijd, altijd aan mijn kind... Maar het eene jaar volgde het andere, en hij bleef dood... Toen voelde ik langzamerhand, dat het zoo niet altijd zoû blijven... Dat er iets lichter worden zoû in de toekomst - dat hij uit dien verren dood terug zoû komen. Hij kwam terug; ik had mijn kind terug... Ik zag je... voor het eerst... Lange, lange, doode jaren lagen er tusschen ons... en toen ik je wilde omhelzen, voelde ik, dat ik niet kon, dat ik je niet bereikte. Mijn woorden bereikten je niet... ze bleven liggen tusschen ons in, ze vielen tusschen ons neêr als harde, ronde dingen... Ik wist toen, dat je veel geleden hadt, en ook, dat je jaren, lange jaren hadt getreurd, en gewrokt... Hadt getreurd en gewrokt... Je bracht ons je kind; het was wrokkende, dat je hem bracht... Stil, o schrei niet, o schrei niet: het kòn niet anders, mijn kind... De wrok was in je, maar het kòn niet anders, dan dat er wrok moest zijn... o, ik voelde zoo, dat er wrok moest zijn... Zoo zijn de menschen altijd... ze begrijpen elkander nooit, zoo lang er geen liefde is... en als er geen liefde is, en geen begrip, is er wrok... o en dikwijls haat... Neen, het was nog geen haat, het was wrok: ik weet het wel. Schrei niet: de wrok moest er zijn. Over de wrok bereikten we niet elkander. Ook was je nog jong, mijn kind, en IK ben het geweest, die tot je heb moeten gaan op een verjaardag van Henri... ik, en toch, geloof ik, was er geen onrecht aan mijn kant... Zeg, was er onrecht aan mijn kant...? Heb ik niet àltijd aan de verzoening gedacht... Was het niet je nog wrokkende jeugd, die niet de verzoening wilde... Stil, schrei niet: eenmaal komt de verzoening toch vroeg, of laat - eenmaal smelt alle wrok toch... Als het niet hier is... dan is het daàr... Maar tusschen ons, kind, is het al hier. Tusschen ons is het al hier... Ik voel, dat je langzamer- hand in je hebt voelen verzachten de booze wrok, omdat je hebt leeren begrijpen... leeren begrijpen de andere gedachten van andere, oude menschen, menschen van vroegere dagen, ouderwetsche menschen, mijn kind. Je hebt ze leeren begrijpen, en zachter is je ziel voor ze gestemd geworden... en je hebt je gezegd: ik begrijp ze... ze konden niet anders zijn... Zelfs... mijn kind... zelfs... dàt de oude man... nu... nu nog... niet zoo geheel heeft vergeven, vergeten... als ik... het... al lang... al lang heb... vergeven, vergeten... zelfs dàt kan... kan je NU begrijpen, niet waar... Ben ik daar niet zeker van? Zelfs... dat hij NOOIT ... kind... dat hij nooit zal vergeven... en vergeten... zelfs dat, kind... stil, schrei niet... zelfs dat zal je moèten leeren begrijpen... zelfs dàt begrijp jij al... Laten wij dat samen begrijpen... al betreuren wij het ook... maar laten wij het verder niet zeggen... aan niemand... en laten wij het hem beiden... kind... vergeven... voor nu... en voor later... want als hij niet anders kàn... dan... is het NIET zijn schuld... En eenmaal dáar... als wij elkander terugzien... ach... wat zal dan al deze wrok en àl dat lijden van vroeger... te beteekenen hebben...! Niets! Daar smelt àlles van vroegere haat en wrok weg in de groote omhelzing. Dan zal oude vader ook niet meer wrokken... Zie je, daarvoor heb ik je geroepen. Om je dat alles te zeggen... Om die woorden, die ik voelde op mijn lippen komen. Om je te zeggen: mijn lief kind... je hebt geleden... maar wij hebben geleden... Mijn lief kind... ik, ik wil je vergeven... hier, met mijn laatsten zoen... Maar tel mijn vergeving dan dubbel en... jij, mijn lief kind... vergeef... vergeef dan ook - het is mijn laatste verzoek aan je... vergeef dan ook... den ouden man... nu... en altijd... altijd... De kamer was geheel donker, de regen ruischte in den nacht tegen de vensters. Constance was gezonken op haar knieën aan het bed; ze snikte op de hand van de oude vrouw. En er was een lange stilte - alleen met het regenruischen en het stil hikkende snikken. De donkere kamer was vol van het verleden: vol van àl de dingen, die uit de doode jaren opleefden bij de woorden der oude vrouw... Maar door dat verleden heen zag zij, als een schel licht, de naaste toekomst dagen. Zij zag het schel dagen, en zij zeide:

- Zeg me... dat je hem vergeeft... nu... en altijd... altijd.

- Ja... ja - mama - nu... nu... en altijd...

- Want hij zal NOOIT vergeten. Want hij zal NOOIT vergeven.

- Neen, neen... maar ik vergeef hem, ik vergeef hem...

- Ook als HIJ NOOIT vergeeft.

- Ja... ja... ook als hij nooit vergeeft!

- Want hij zal NOOIT vergeten... Want hij zal NOOIT vergeven.

- Neen... maar ik vergeef hem...

- En ik, mijn kind...

- U vergeeft mij... u vergeeft mij!

- Ja, ik vergeef je... alles. Van af het eerste af. Tot het laatste toe. Je wrok.

- O, ik wrokte al sedert lang niet meer!

- Neen ik wist, dat je hadt leeren begrijpen... We hadden elkaâr heel lief kunnen krijgen, als...

- Ja, als...

- Maar het heeft niet zoo mogen zijn. Laten wij elkaâr NU lief krijgen. Heb mij lief, Constance, in je herinneren...

- Ja...

- Zoo als ik je lief zal blijven hebben. Dáar. Juist, omdat wij door elkaâr hebben geleden in dit leven... zullen wij NU elkaâr lief gaan hebben. - Ja... o ja... mama!

- Kus mij, mijn kind... En... en vergeef den ouden man.

- Ja...

- Ook als hij...

- Ja, o ja...!

- Nooit vergeeft. Want hij zal NOOIT , hij zal NOOIT VERGEVEN .

- Ik vergeef hem, ik vergeef hem!

- Dan... is... alles... goed. Laat hem nu binnen komen, hem... en mijn kind, mijn zoon... Henri... en... en hèm... HET KIND... ONS KIND ...

Constance stond op: zij wankelde, snikkende, door de donkere kamer. Zij tastte naar de tusschendeur. Zij opende: licht van lampen vloot binnen.

- Mama vraagt of u komt... stamelde zij door haar tranen heen. U... Henri... Addy...

In de kamer kwam de dood met hen meê.

Hoofdstuk 7 Κεφάλαιο 7 Chapter 7

Een ijzige huivering viel over Constance neêr, toen zij aankwam te Driebergen en buiten het station zag het rijtuig staan, met den koetsier, den palfrenier. An icy shiver fell over Constance as she arrived at Driebergen and saw the carriage standing outside the station, with the coachman, the palfrenier.

- Hoe gaat het met mevrouw? - How is madam doing? vroeg zij, en stapte in. she asked, stepping in.

Maar zij hoorde nauwlijks het antwoord, hoewel zij het wel begreep. But she barely heard the answer, although she understood it. Zij huiverde, ijzig koud. She shuddered, icy cold. Zij rilde in haar bonten mantel. She shivered in her fur coat. Het was over de ernstige, verwinterde boomen een gestadige regen van dagen lang, uit een hemel laag, maar zoo ontzettend wijd en zwaar, dat hij drukte als een erbarmingloos duister. It was over the serious, winterized trees a steady rain of days, from a sky low, but so incredibly wide and heavy, that it pressed like a pityless darkness. Ernstig schoten de verwinterde wegen weg, waarlangs ratelde nu het rijtuig. Seriously the weathered roads shot away, along which now rattled the carriage. Ernstig, in hare naakte tuinen, rezen de huizen heel treurig, omdat zij waren verlatene zomerhuizen, in den ijskouden winterregen. Seriously, in her naked gardens, the houses rose very sadly, because they were abandoned summer homes, in the freezing winter rain. Het was als een zwarte dag. It was like a black day. Het was drie uur, maar het was nacht, en de regen, grauw over den weg en grauw over de huizen en tuinen, was zwart over de verschieten, die vaag waasden door de naakte tuinen heen. It was three o'clock, but it was night, and the rain, gray over the road and gray over the houses and gardens, was black over the verschieten, which blurred through the naked gardens. De ernstige boomen schenen dood en leefden alleen met een wanhoopsgebaar der takken, als een van verre aanhuilende wind door ze heen voer en ze roerde. The serious trees seemed dead and alive only with a desperate gesture of branches, as a wind approaching from afar sailed through them and stirred them.

Den naakten voortuin reed het rijtuig nu in, om de perken der stroo-omwondene struiken. The naked front yard the carriage now drove into, around the beds of straw-wrapped bushes. Een heel enkelen keer maar had Constance zoo gereden... altijd met die zelfde juiste bocht van den preciezen koetsier om de perken heen - den eersten keer, toen zij kwam uit Brussel - nog twee drie keer, nadat de oude vrouw in Den Haag was geweest: op een verjaardag van Henri... En plotseling, vreemd, door den zwarten dag en IN haar schoot binnen het voorgevoelen, dat zij nog dikwijls, heel dikwijls - zoo vele malen, dat zij ze niet tellen zoû kunnen, zoû gaan met die bocht om die perken... Zij stapte nu uit, en vreemd, schoot het voorgevoelen in haar, dat zij dikwijls, heel dikwijls... zoo staan zoû... wachtende, tot die ernstige voordeur van het ernstige, groote, sombere villa-huis zich openen zoû voor haar...       Zij trad nu binnen... en de lage eiken gang mat voor haar uit als een vreemd perspectief van interieur met aan het einde een donkere deur, die toegang gaf... zij wist niet goed tot wat... En zij dacht, dat zij dikwijls, heel dikwijls nog gaan zoû door die gang en zoû staren op die donkere deur, dan wel wetende tot wat ze toegang gaf... En nu was het héel vreemd, maar zij verbeeldde zich, dat zij, onbewust, dat al meer had voorgevoeld, - eigenlijk, onbewust, zoo vaag, dat zij het nog NIET voelde, van af den eersten keer, dat zij hier gekomen was, en gewacht had in deze gang, gezeten had op den eiken bank, haar hand op den schouder van haar kind: het kleinkind, dat zij zoû voorstellen gaan aan zijn grootouders... O, wat was het een somber huis, met die lange gang, aan het einde die donkere deur, met die portretten, en die antieke gravuren, alleen verlevendigd door den glimp van het Delftsch op een oud eiken kabinet... O, wat was het een somber huis en wat was het een vreemd voorgevoel, dat zij hier zoo dikwijls zoû komen nog - dat zij iets van zich zoû mengen moeten met deze sombere Hollandsche huis-atmosfeer... Huiverende, rillende, nog in haar bonten mantel, doortrilde haar       even een heel snel heimwee, terug naar haar lieve, gezellige huis, in de Boschjes, in Den Haag, en zij wist niet wanneer nu zij terug er zoû komen... De oude vrouw was ziek... Henri was eerst gegaan... Addy was hem gevolgd... Toen had zij om Constance gevraagd... En zij had den eersten trein genomen... Only once in a while had Constance driven like that... always with that same precise curve of the exacting coachman around the borders - the first time, when she came from Brussels - two or three more times, after the old woman had been in The Hague: on a birthday of Henri... And suddenly, strangely, through the black day and into her mind came the feeling that she would often, very often - so many times that she would not be able to count them - go around the flower beds... She stepped out now, and strangely, the feeling shot into her, that often, very often... standing like this... waiting for the serious front door of the serious, big, somber villa house to open for her... She entered now... and the low oak corridor measured out before her like a strange perspective of interior with a dark door at the end, giving access... she did not quite know to what... And she thought, that she would often, very often still go through that corridor and stare at that dark door, knowing to what it gave access... And now it was very strange, but she imagined, that she, unconsciously, had already sensed it more, - actually, unconsciously, so vaguely, that she did NOT feel it yet, from the first time, that she had come here, and had waited in this corridor, had sat on the oak bench, her hand on the shoulder of her child: the grandchild, that she would introduce to his grandparents... Oh, what a gloomy house it was, with that long corridor, at the end that dark door, with those portraits, and those antique engravings, enlivened only by the glimpse of Delft on an old oak cabinet... Oh, what a gloomy house it was and what a strange feeling it was, that she would come here so often - that she would have to mix something with this gloomy Dutch house atmosphere... Shivering, shivering, still in her fur coat, a very quick nostalgia swept through her, back to her dear, cozy home, in the Boschjes, in The Hague, and she did not know when she would return... The old woman was ill... Henri had gone first... Addy had followed him... Then she had asked for Constance... And she had taken the first train...

Zij had Piet op de gang gevraagd hoe het was met mevrouw, maar ook zijn antwoord had zij niet verstaan. She had asked Pete in the hallway how the lady was, but she hadn't understood his answer either. Nu ging zij de trap op, die naar boven wendde, en omdat, zoo vreemd, het voorgevoel haar ook op die trap - waar het al nacht was - bedrong, verzette zij er zich tegen, joeg het weg van zich. Now she went up the stairs, which turned upward, and because, so strange, the premonition bedeviled her even on those stairs - where it was already night - she resisted it, chased it away from herself. Wat was het vreemd om haar en in haar! How strange it was around her and within her! Was dat het naderen van den dood, die aanhuiverde met den wind, die als tikte aan de ramen der zwarte trap, die als klopte in de zware kasten op de gang - was dat het naderen van den dood, den dood, dien zij al voelde om zich heen... Of was het alleen omdat zwart was de dag en somber het huis... Nu was het als huiverde zij voor alles... Een donkere deur, langzaam, was opengegaan, en zij schrikte en toch was het eenvoudig haar kind, haar jongen, die haar tegemoet kwam. Was that the approach of death, which was approaching with the wind, which was like tapping at the windows of the black staircase, which was like knocking in the heavy closets in the hallway - was that the approach of death, death, which she already felt around her.... Or was it only because black was the day and gloomy the house.... Now it was as if she shuddered at everything.... A dark door, slowly, had opened, and she was startled, and yet it was simply her child, her boy, coming to meet her.

- Hoe gaat het met grootmama...       Maar weêr verstond zij het antwoord niet en als in een huiverigen droom van al voelen de nadering van den dood in het huis, trad zij binnen in een kamer. - How is grandmother... But again she did not understand the answer, and as if in a shuddering dream of all feeling the approach of death in the house, she entered a room. Daar zat de oude man, en Henri zat naast hem, als een kind, met zijn hand in zijn vaders groote, beenige hand. There sat the old man, and Henri sat beside him, like a child, holding his hand in his father's large, bony hand. Zij hoorde zelve niet wat zij zeide... tegen den ouden man. She herself did not hear what she was saying to the old man. Alleen voelde zij, dat teeder haar stem klonk, als met een nieuwe muziek, in het sombere huis. Only she felt, that tenderly her voice sounded, as with a new music, in the gloomy house. Alleen begreep zij, dat zij den ouden man kuste. Only, she understood, did she kiss the old man. Maar zij voelde zich zoo vreemd, zoo bang, zoo huiverig worden, in de donkere kamer, in het sombere huis - buiten de lage, wijde, zware luchten. But she felt herself becoming so strange, so afraid, so shuddered, in the dark room, in the gloomy house - beyond the low, wide, heavy skies. De zwarte regen ratelde tegen de ramen. The black rain rattled against the windows. De oude man had haar hand, onhandig, gegrepen: hij hield slechts twee vingers vast en ze beefden, gedwongen, in zijn beenigen greep. The old man had grasped her hand, awkwardly: he held only two fingers and they trembled, forced, in his bony grip. Hij voerde haar zoo naar een andere kamer, somber van gordijn aan venster en bed, verhelderd alleen met den valschen glimp van een ouderwetsche spiegelkast. He thus led her into another room, somber from curtain to window and bed, brightened only with the false glimpse of an old-fashioned mirrored wardrobe. De zwarte regen ratelde tegen de ramen. The black rain rattled against the windows. O, wat voelde zij het, dat aannaderde de bangende dood, die groote zwarte dood, waarvoor huiverden de kleine menschen, zelfs al tellen ze het kleine leven niet. Oh, how she felt it, that approaching death, that great black death, for which the little people shuddered, even though they do not count the little life. Wat voelde zij dien in den regen ruischen       tegen de ruiten, wat voelde zij al het vale schuiven van zijn mantel in de schaduwen tusschen de onbewegelijke meubels, wat voelde zij den dood al weêrkaatsen in het valsche schamplicht van die spiegelkast! How she felt it rustling in the rain against the panes, how she felt the sallow shuffling of his cloak in the shadows between the unmoving furniture, how she felt death reflected in the false glare of that mirrored cabinet! Zij rilde, in haar bonten mantel. She shivered, in her fur coat. Maar in de schaduw der bedgordijnen lachten haar zacht toe, uit het lijdende oude gelaat, twee oogen... De oude man was teruggegaan. But in the shadow of the bed curtains, from the suffering old face, two eyes smiled softly at her.... The old man had gone back.

- Hier ben ik, mama... - Here I am, mama...

- Ben je daar. - Be there.

- Ja... - Yes...

- Ik heb je moeten laten roepen... - I had to have you called...

- Ik dacht, dat het u te druk zoû zijn... daarom heb ik Henri... Addy... alleen laten gaan. - I thought you would be too busy... so I have Henri... Addy... go alone.

- Zijn wij alleen... - Are we alone...

- Ja, mama... - Yes, mom...

- Zeg me, ben je niet weggebleven... omdat je boos was... omdat je wrokte... - Tell me, didn't you stay away because you were angry because you were resentful...

- Neen, neen. - Nay, nay. Ik was niet boos. I was not angry. Ik dacht, dat het te druk zoû zijn. I thought it would be too crowded.

- En dat is de waarheid? - And that's the truth?

- De waarheid. - Truth.

- De eenvoudige waarheid? - The simple truth?

- De eenvoudige waarheid. - The simple truth.

- Ja, het IS zoo. - Yes, it IS so. Je bent niet boos. You are not angry. Maar je bent wel boos geweest...       - Stil, stil, mama... But you have been angry... - Hush, hush, mama...

- Neen... neen, laat me spreken. - Nay... no, let me speak. Ik heb je geroepen om met je te spreken. I called you to speak to you. Er was een tijd, dat je boos was... En wij konden niet praten, met elkaâr. There was a time, when you were angry.... And we couldn't talk, to each other. Laat ons nu praten, voor het eerst en het laatst. Let us talk now, for the first and last time.

- Mama... - Mama...

- Er zijn geweest de lange, lange jaren, kind. - There have been the long, long years, child. De lange jaren, die nu allen dood zijn... Er is geweest het lijden voor je... maar er is geweest ook het lijden voor ons... Voor ouden vader... en voor mij. The long years, all dead now.... There has been the suffering for you.... But there has been also the suffering for us.... For old dad... and for me.

- Ja... - Yes...

- Het was een dag als nu, somber, zwart, en het regende. - It was a day like now, gloomy, black, and it was raining. Ik was onrustig, ik had o zoo een vreemd voorgevoel... Ik had een voorgevoel... dat Henri gestorven was... mijn kind, mijn zoon... in Rome... Het was een sombere dag... nu zeventien, achttien jaren geleden... En des middags, om dézen tijd... het was al heel donker... het licht was nog niet op... kwam er een brief... Een brief uit Rome... van Henri... Ik beefde... ik kon de lucifers niet vinden, om het licht op te steken... en toen ik ze zocht, viel de brief me uit mijn handen... Ik dacht, hij schrijft me, dat hij heel ziek is... Straks hoor ik, dat       hij dood is. I was restless, I had oh so strange a premonition.... I had a premonition that Henri had died. my child, my son... in Rome... It was a gloomy day... seventeen, eighteen years ago now... And at noon, at this time... it was already very dark... the light was not yet up... a letter came... A letter from Rome. from Henri... I trembled... I couldn't find the matches to light it... and as I looked for them, the letter fell out of my hands... I thought, he's writing me, that he's very sick.... Soon I'll hear, he's dead. Ik stak het licht op... ik las. I lit up ... I read. Ik las, niet dat hij ziek was... maar dat hij uit zijn betrekking moest gaan... Hij schreef me over een vrouw... die ik niet kende... hij schreef me over je, kind... Ik herademde, ik dacht: hij is niet dood, ik heb mijn zoon niet verloren... Maar oude vader dacht anders dan ik: hij zeide, Henri is dood: we hebben onzen zoon verloren... Toen wist ik, dat mijn voorgevoelen juist was geweest... Dat hij wèl dood was... Hij was dood... en jaren, lange jaren bleef hij dood... O, wat heb ik gewenscht, dat hij voor mij zoû herleven... O, wat dacht ik altijd, altijd aan mijn kind... Maar het eene jaar volgde het andere, en hij bleef dood... Toen voelde ik langzamerhand, dat het zoo niet altijd zoû blijven... Dat er iets lichter worden zoû in de toekomst - dat hij uit dien verren dood terug zoû komen. I read, not that he was sick but that he had to leave his post.... He wrote to me about a woman I didn't know he wrote me about you, child.... I rebreathed, I thought: he is not dead, I have not lost my son.... But old father thought differently from me: he said, Henri is dead: we have lost our son... Then I knew that my premonition had been right... That he was dead... He was dead... and for years and years he remained dead. Oh, how I wished he would live again... Oh, how I always, always thought of my child... But one year followed another, and he remained dead... Then I gradually felt that it wouldn't always be like that... That there would be something lighter in the future - that he would come back from that distant death. Hij kwam terug; ik had mijn kind terug... Ik zag je... voor het eerst... Lange, lange, doode jaren lagen er tusschen ons... en toen ik je wilde omhelzen, voelde ik, dat ik niet kon, dat ik je niet bereikte. He came back; I had my child back.... I saw you for the first time... Long, long, dead years were between us... and when I wanted to hug you, I felt I couldn't, that I couldn't reach you. Mijn woorden bereikten je niet... ze bleven liggen tusschen ons in, ze vielen tusschen ons neêr als harde, ronde dingen... Ik wist toen, dat je veel geleden hadt, en ook,       dat je jaren, lange jaren hadt getreurd, en gewrokt... Hadt getreurd en gewrokt... Je bracht ons je kind; het was wrokkende, dat je hem bracht... Stil, o schrei niet, o schrei niet: het kòn niet anders, mijn kind... De wrok was in je, maar het kòn niet anders, dan dat er wrok moest zijn... o, ik voelde zoo, dat er wrok moest zijn... Zoo zijn de menschen altijd... ze begrijpen elkander nooit, zoo lang er geen liefde is... en als er geen liefde is, en geen begrip, is er wrok... o en dikwijls haat... Neen, het was nog geen haat, het was wrok: ik weet het wel. My words didn't reach you... they stayed between us, they fell between us like hard, round things... I knew then, that you had suffered much, and also, that for years, long years you had grieved, and grieved... Hadt grieved and grieved.... You brought us your child; it was resentful, that you brought him.... Hush, O cry not, O cry not: it couldn't be otherwise, my child.... The resentment was in you, but it couldn't be otherwise, but there had to be resentment.... oh, I felt so, that there had to be resentment.... People are always like that... they never understand each other, as long as there is no love... And when there's no love, and no understanding, there's resentment... oh and often hatred... No, it wasn't hate yet, it was resentment: I know. Schrei niet: de wrok moest er zijn. Don't cry: the resentment had to be there. Over de wrok bereikten we niet elkander. Over resentment we did not reach each other. Ook was je nog jong, mijn kind, en IK ben het geweest, die tot je heb moeten gaan op een verjaardag van Henri... ik, en toch, geloof ik, was er geen onrecht aan mijn kant... Zeg, was er onrecht aan mijn kant...? Also, you were young, my child, and it was I who had to go up to you on a birthday of Henri's.... I, and yet, I believe, there was no injustice on my side... Say, was there injustice on my side...? Heb ik niet àltijd aan de verzoening gedacht... Was het niet je nog wrokkende jeugd, die niet de verzoening wilde... Stil, schrei niet: eenmaal komt de verzoening toch vroeg, of laat - eenmaal smelt alle wrok toch... Als het niet hier is... dan is het daàr... Maar tusschen ons, kind, is het al hier. Did I not àalways think of the atonement.... Was it not your still resentful youth that did not want reconciliation... Hush, do not weep: once reconciliation comes sooner or later anyway - once all resentment melts anyway.... If not here... it's there... But between us, child, it's already here. Tusschen ons is het al hier... Ik voel, dat je langzamer-       hand in je hebt voelen verzachten de booze wrok, omdat je hebt leeren begrijpen... leeren begrijpen de andere gedachten van andere, oude menschen, menschen van vroegere dagen, ouderwetsche menschen, mijn kind. Between us it is already here... I feel that you have slowly felt the angry resentment soften in you, because you have learned to understand... learned to understand the other thoughts of other, old people, people of old days, old-fashioned people, my child. Je hebt ze leeren begrijpen, en zachter is je ziel voor ze gestemd geworden... en je hebt je gezegd: ik begrijp ze... ze konden niet anders zijn... Zelfs... mijn kind... zelfs... dàt de oude man... nu... nu nog... niet zoo geheel heeft vergeven, vergeten... als ik... het... al lang... al lang heb... vergeven, vergeten... zelfs dàt kan... kan je NU begrijpen, niet waar... Ben ik daar niet zeker van? You have learned to understand them, and softer has your soul become tuned to them and you have told yourself: I understand them.... they could not be otherwise... Even... my child... even... that the old man... now... even now... has not so completely forgiven, forgotten... as I... it... long... long since... forgiven, forgotten... even that can... you can understand NOW, can't you... Am I not sure about that? Zelfs... dat hij NOOIT ... kind... dat hij nooit zal vergeven... en vergeten... zelfs dat, kind... stil, schrei niet... zelfs dat zal je moèten leeren begrijpen... zelfs dàt begrijp jij al... Laten wij dat samen begrijpen... al betreuren wij het ook... maar laten wij het verder niet zeggen... aan niemand... en laten wij het hem beiden... kind... vergeven... voor nu... en voor later... want als hij niet anders kàn... dan... is het NIET zijn schuld... En eenmaal dáar... als wij elkander terugzien... ach... wat zal dan al deze wrok en àl dat lijden van vroeger... te beteekenen hebben...! Even ... That he NEVER ... child ... That he will never forgive and forget... even that, child quiet, don't cry even that you must learn to understand. even you understand that. Let us understand it together. even if we regret it. but let's not mention it... to anyone. and let us both tell him... child... forgive... for now and for later because if he has to... then... it's NOT his fault... And once there if we see each other again... ah... what will all this resentment and suffering from the past... will mean...! Niets! Nothing! Daar smelt àlles van vroegere haat en wrok weg in de groote omhelzing. There, àll of past hatred and resentment melts away in the great embrace. Dan zal oude vader ook niet meer wrokken... Zie je, daarvoor heb ik je geroepen. Then old father won't wriggle either.... You see, that's why I called you. Om je dat alles te zeggen... Om die woorden, die ik voelde op mijn lippen komen. To tell you all that... To those words, which I felt coming to my lips. Om je te zeggen: mijn lief kind... je hebt geleden... maar wij hebben geleden... Mijn lief kind... ik, ik wil je vergeven... hier, met mijn laatsten zoen... Maar tel mijn vergeving dan dubbel en... jij, mijn lief kind... vergeef... vergeef dan ook - het is mijn laatste verzoek aan je... vergeef dan ook... den ouden man... nu... en altijd... altijd...       De kamer was geheel donker, de regen ruischte in den nacht tegen de vensters. To tell you: my dear child.... you have suffered... but we have suffered... My dear child... I, I want to forgive you... here, with my last kiss... But then count my forgiveness double and.... you, my dear child... forgive... forgive also - it is my last request to you.... forgive also... the old man... now... and always... always... The room was completely dark, the rain rustling in the night against the windows. Constance was gezonken op haar knieën aan het bed; ze snikte op de hand van de oude vrouw. Constance was sunk on her knees at the bedside; she sobbed at the old woman's hand. En er was een lange stilte - alleen met het regenruischen en het stil hikkende snikken. And there was a long silence - only with the rain rustling and quiet hiccuping sobs. De donkere kamer was vol van het verleden: vol van àl de dingen, die uit de doode jaren opleefden bij de woorden der oude vrouw... Maar door dat verleden heen zag zij, als een schel licht, de naaste toekomst dagen. The dark room was full of the past: full of àl the things, which revived from the dead years at the old woman's words.... But through that past she saw, like a shining light, the near future dawning. Zij zag het schel dagen, en zij zeide: She saw the shrill days, and she said:

- Zeg me... dat je hem vergeeft... nu... en altijd... altijd. - Tell me... that you forgive him... now... and always... always.

- Ja... ja - mama - nu... nu... en altijd... - Yes ... yes - mama - now... now... and always...

- Want hij zal NOOIT vergeten. - For he will NEVER forget. Want hij zal NOOIT vergeven. Because he will NEVER forgive.

- Neen, neen... maar ik vergeef hem, ik vergeef hem... - Nay, nay... but I forgive him, I forgive him....

- Ook als HIJ NOOIT vergeeft. - Even if HE NEVER forgives.

- Ja... ja... ook als hij nooit vergeeft! - Yes... yes ... even if he never forgives!

- Want hij zal NOOIT vergeten... Want hij zal NOOIT vergeven. - For he will NEVER forget.... For he will NEVER forgive.

- Neen... maar ik vergeef hem... - Nay... but I forgive him...

- En ik, mijn kind... - And I, my child...

- U vergeeft mij... u vergeeft mij! - You forgive me ... You forgive me!

- Ja, ik vergeef je... alles. - Yes, I forgive you everything. Van af het eerste af. From the first off. Tot het laatste toe. To the last. Je wrok. Your resentment.

- O, ik wrokte al sedert lang niet meer! - Oh, I haven't resented for a long time!

- Neen ik wist, dat je hadt leeren begrijpen... We hadden elkaâr heel lief kunnen krijgen, als... - No, I knew that you had learned to understand... We could have loved each other very much, if...

- Ja, als... - Yes, if...

- Maar het heeft niet zoo mogen zijn. - But it was not to be. Laten wij elkaâr NU lief krijgen. Let us love each other NOW. Heb mij lief, Constance, in je herinneren... Love me, Constance, in your remembering....

- Ja... - Yes...

- Zoo als ik je lief zal blijven hebben. - As I will continue to love you. Dáar. Dáar. Juist, omdat wij door elkaâr hebben geleden in dit leven... zullen wij NU elkaâr lief gaan hebben. Precisely, because we have suffered through each other in this life we will come to love each other NOW. - Ja... o ja... mama! - Yes... oh yes ... mom!

- Kus mij, mijn kind... En... en vergeef den ouden man. - Kiss me, my child... And... and forgive the old man.

- Ja... - Yes...

- Ook als hij... - Also if he...

- Ja, o ja...! - Yes, oh yes...!

- Nooit vergeeft. - Never forgives. Want hij zal NOOIT , hij zal NOOIT VERGEVEN . For he will NEVER , he will NEVER FORGIVE .

- Ik vergeef hem, ik vergeef hem! - I forgive him, I forgive him!

- Dan... is... alles... goed. - Then... is... everything... good. Laat hem nu binnen komen, hem... en mijn kind, mijn zoon... Henri... en... en hèm... HET KIND... ONS KIND ... Let him come in now, him ... and my child, my son... Henri... and... and him... THE CHILD... OUR CHILD ...

Constance stond op: zij wankelde, snikkende, door de donkere kamer. Constance stood up: she staggered, sobbing, across the dark room. Zij tastte naar de tusschendeur. She groped for the connecting door. Zij opende: licht van lampen vloot binnen. She opened: light from lamps fleet in.

- Mama vraagt of u komt... stamelde zij door haar tranen heen. - Mama asks you to come... she stammered through her tears. U... Henri... Addy... U... Henri... Addy...

In de kamer kwam de dood met hen meê. In the room, death came with them.