×

We use cookies to help make LingQ better. By visiting the site, you agree to our cookie policy.


image

HET LATE LEVEN [part 1], Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 2

Van der Welcke was opgestaan, en omdat hij zich verveelde, ging hij fietsen, een groote toer doen in zijn eentje. Hij verveelde zich tegenwoordig heel veel, sedert Addy op het gymnazium hard werkte. Zonder zijn jongen, dadelijk, voelde hij zich leêg, doelloos, begreep niet waarom hij op de wereld was. In zijn rookkamertje rookte hij heel veel cigaretten, dan fietste hij, dan ging hij een enkelen keer naar de Plaats, een enkelen keer naar de Witte, maar niet meer zoo dikwijls als vroeger. Hij zag zijn kennissen, zijn kennissen van vroeger - de deftige, aristocratische mannen, die allen tot eer en hoog aanzien in hunne kringen waren gekomen - veel minder; Van Vreeswijck was toch geregeld blijven aankomen, waardeerende de intieme dinertjes. Van der Welcke meestal voelde zich eenzaam, doelloos, verveelde zich dag aan dag; alleen als hij zijn jongen, terug van school, zag, klaarde hij op, genoot van het leven, was blij, vroolijk als een kind.

De snelle beweging was hem lief, en hij fietste maar door, fietste maar door langs de eenzame, kilwinderige buitenwegen, zonder doel, alleen maar trappelende om snelheid en verte. Hé... als hij rijk was... een automobiel! Er was niets te vergelijken bij een automobiel! Een automobiel, dat troostte je voor het ellendige, duffe, vervelende leven. Met een automobiel langs de gladde wegen te ijlen, je kar bijna kapot te stoken, doèk... doèk... doèk... doèk..., doek-doek-doek-doek! Hé...! Hé...! Heerlijk zoû dàt zijn! Als zijn vader hem nu eens zoo een kar cadeau gaf... He!... doek-doek-doek-doek... En hij suggereerde zich, al wielerende, de razende snelte-wellust van zoo een puffende en poefende automobiel, de snerpende stank van hare petroleum-emanatie, de precieze wendingen van de pneu-wielen, die in het opgejaagde stof zouden ijlen als van een donderwagen op luchtwolken... Poëtisch werd hij er van... doek-doek-doek-doek, doek-doek-doek-doek... maar nooit zoolang zijn vader leefde zoû hij genoeg geld hebben om zich een goeie stookkar te koopen!

Duf... ellendig... vervelend was het leven... Als zijn jongen maar eenmaal van school was... Maar dan... dan moest hij studeeren... en dan in de diplomatie... ach neen... hoe ouder zijn jongen werd, hoe minder hij zoû hebben aan zijn kind... Ellendig was dat toch: niet wist hij of hij wenschen zoû, dat Addy ouder werd of niet... Als hij zich herinnerde - nu nog geen jaar geleden - zat het kind op zijn schoot, met de wang tegen zijn wang, de armen om zijn hals, en voelde hij dat teêre en toch stevige lijfje tegen zijn hart aan... en nu... nu was hij al een kerel, met een diepe stem, en die zijn vader onder den plak kreeg... geweldig! Hij zat er eenvoudig onder: er was niets aan te doen! Waarom dan ook... als hij nu lust had van avond in de Witte te blijven dineeren... zoû hij het voor den drommel niet doen! En hij wist het nu al zeker: hij zoû het niet doen. Hij zoû zoet als een jongentje thuiskomen, omdat Addy het liever had, - omdat Addy het anders zoû vinden een manifestatie tegen Constance... Zoo, kwam ze terug, nadat Addy geschreven had, dat het finantieel heusch zoo niet ging...! Als een dolle was ze weggegaan... nu twee maanden geleden... na die gezellige boel op den laatsten Zondagavond, dien zij bij mama Van Lowe hadden doorgebracht... na de razende scène, die zij hem gemaakt had, omdat hij hun zwager, Van Naghel, op zijn gezicht had willen slaan! Notabene! Om háár... om zijn vrouw... had hij Van Naghel op zijn gezicht willen slaan! Om háar... omdat die fluim van een vent had durven zeggen, dat hij niet gesteld was op Constance's visite als Bertha haar jour had - maar dat ze overigens broêrs en zusters waren! De onhebbelijke ploert... dat nietszeggende ouwe wijf, die prul van een vent, dat lor van een minister, dat er was gekomen, omdat de oude Van Lowe hem in der tijd schop op schop achter zijn derrière had gegeven... hij werd nog razend als hij aan den vent dacht, met zijn effen smoel, en zijn onbeduidende praatjes. Hij had zich niet kunnen houden toen - zijn vrouw, hoe ook, was zijn vrouw, zijn vrouw was barones Van der Welcke, en hij kon niet dulden, dat ze zijn vrouw, en nog wel in zijn gezicht, beleedigden, en als Paul hem niet had tegengehouden... hij had den ploert op zijn gezicht geslagen, geranseld... geranseld... geranseld... Zijn bloed kookte nog als hij er aan dacht... Goed... Paul had hem tegengehouden... maar toch hij... hij had willen duelleeren... hij had willen duelleeren! Hij grinnikte al trappelende en wielerende als een gek, voorover gebogen als een kampioen op het uiterste oogenblik van wielerwedstrijd - hij grinnikte nu als hij dacht aan de wanhoop van de heele familie... omdat hun geëerbiedigde zwager Van Naghel, Zijne Excellentie, tegen wien ze allen zoo opzagen, zoû moeten duelleeren met een zwager, die toch al in Den Haag met een schuin oog werd aangekeken! Nu, het was er dan niet van gekomen! Ze hadden er zich allemaal meê bemoeid, maar dáárom niet, - omdat die goeie mama Van Lowe er ziek van was geworden, en... om Addy alweêr - had hij niet doorgezet zijn wensch om te staan op het duel. Ja... die Hollanders... als ze toch konden... moesten ze toch nooit iets hebben van een duel, hoor! Hij, hij had willen duelleeren - al was Van Naghel duizendmaal zijn zwager en minister van koloniën - en niet alleen dat de heele familie de mogelijkheid van zoo een tweegevecht ontzettend had gevonden, maar ook zijn wijze zoon had er zich meê bemoeid, was zeer streng tegen zijn vader opgetreden, had hem verweten, dat HIJ , - een ‘jongmensch' nog, als Addy zich vermakelijk had uitgedrukt - iemand van den leeftijd van oom Van Naghel had willen beleedigen en op zijn gezicht slaan - ook al was het dan ter wille van mama geweest! En Addy was gegaan naar Frans Van Naghel, den oudsten zoon, den student, van wien hij veel hield, en Frans, woedend, had voor zijn vader in de plaats willen treden, en hàd willen duelleeren... maar Addy had gezegd, dat papa in zijn ongelijk was geweest, zich niet had kunnen beheerschen; hij had Frans gekalmeerd en hij had hem, zijn vader, beslist gezegd, dat het aan hem, Van der Welcke, was excuzes te maken aan oom Van Naghel! Die jongen, die jongen! dacht Van der Welcke weêrstrevig denkende aan die voogdij van zijn zoon: het was waarachtig te dol: als hij niet oppaste, draaide dat kind hem heelemaal om zijn vinger. Een ventje, een gymnaziastje van veertien jaar... en de kerel had toch maar gedaan gekregen, dat Frans hem, zijn vader, niet uitdaagde, dat hij, Van der Welcke, een briefje geschreven had aan Van Naghel met excuzes - briefje, waarom hij nu nog raasde, driftig werd, vloeken kon, dat hij er zich door zijn gymnaziastje toe had laten krijgen... en toen had hij nog aan mama Van Lowe zijn spijt moeten betuigen... maar enfin, dàt had hij met genoegen gedaan, want de oude vrouw was lief en hij had het beroerd gevonden, dat zij erdoor waarlijk ziek was geworden. En zoo had het gymnaziastje een Haagsch schandaal weten te sussen, net een volwassen man... het was eenvoudig, als je er over nadacht, belachelijk, ongelooflijk, om je schouders over op te halen als je het las in een boek, en het was de zuivere waarheid geweest: het gymnaziastje had gemaakt, dat de minister of diens zoon, niet duelleerde met des gymnaziastje's vader... En nu moest Van der Welcke er om stikken van het lachen, en terwijl hij spurtte langs de wegen, als een kampioen, in tweeën gebogen in den half-cirkel van zijn rug, proestte hij in zijn eentje, en dacht hij: wat een vent toch, wat een vent! Maar zijn moeder, na scène op scène met hem, zijn vader - zijn moeder, woedend om wat haar man had durven bestaan: de hand op te lichten tegen dien geëerbiedigden zwager - Zijn Excellentie - zijn moeder, dol, geënerveerd na alles wat zij op dien Zondag had moeten slikken - haar, had het gymnaziastje niet tegen kunnen houden: een vrouw, dat is altijd moeilijker te bedrillen dan een man; een moeder lang zoo gemakkelijk niet als een vader! Constance, na een scène - ze volgden elkaâr slag op slag op: het onweêr was niet van de lucht - had gezegd: ik geef er de brui van... ik ga weg... ik ga op reis... en zelfs, dat zij haar zoon achterliet had haar niet tot rede gebracht... Zij had haar koffer gepakt; zij had aan Truitje gezegd het huishouden voor meneer en den jongenheer te doen, zooals zijzelve het gewoon was... en ze was gegaan... als in een drieste bui... bijna zonder afscheid te nemen van Addy... Zij hadden eerst gedacht aan een dollen streek, aan God-weet-wat, dat zij doen zou, en zij waren ongerust geweest, omdat zij niet wisten, waar Constance heen was gegaan, maar den volgenden dag was uit Parijs een telegram hen komen gerust stellen, hun meldende, dat Constance voor eenigen tijd naar Nice ging... Brieven volgden toen uit Nice, en zij hadden geen vrees meer - mama Van Lowe ook niet -; misschien, dachten zij, zoû de verandering Constance goed doen, en zij bleef toch nog al vrij redelijk. Zij schreef aan haar moeder, aan Addy; zij schreef aan Truitje, haar op het hart drukkende goed te zorgen voor het huis en meneer en den jongenheer, en te maken dat, als mevrouw terug kwam, zij alles in orde vond... En vooral die redelijke brief van bezorgde huisvrouw aan Truitje had mama Van Lowe en henbeiden gerust gesteld, en nu gunden zij het, dat Constance, dat mama er eens van door was gegaan. Maar het was een dure grap - Constance had wel geld van zichzelve meêgenomen - maar toch, sedert hun verblijf in Den Haag, deed Van der Welcke niet meer aan zijn wijnen en assurantieën - was hij geen agent meer van de Brusselsche huizen, en zij hadden niet veel en moesten heel zuinig zijn. Van der Welcke had dus na zeven weken moeten zeggen aan Addy, dat het niet ging, dat mama daar maar in Nice was in een duur hôtel, en dat hij aan mama moest schrijven... En het gymnaziastje had geschreven, zijn moeder verzoekende nu terug te keeren, haar zeggende dat het nu mooi genoeg was, en dat er geen geld meer was... En Constance kwam van avond terug.

Van der Welcke, al den heelen dag, misschien door de nawerking van zijn droom, - hij zag de badplaats steeds voor zich - was in een vroolijke bui, en al trappelende als een dolle, zat hij op zijn zadel te schudden, denkende aan dien kwâjongen van hem, die zijn vader en moeder zoo regeerde... Het was niet goed, het werd te dol, zij beiden verloren eenvoudig hun vrijen wil - maar het kind was zoo redelijk, en altijd was hij toch weêr de kleine bemiddelaar, die de zaken weêr in orde bracht. Ja, die kwâjongen was de aardigheid van zijn leven, en eigenlijk... en eigenlijk was er, uitgezonderd het kind, niets dan eéne dufheid... Als hij nu nog maar een automobiel kon koopen... of... minstens een moto-cycle. Hij zou toch eens informeeren... hoeveel een moto-cycle kostte... Maar verder, wat was er verder?... Vooral nu, dat zij beiden - Constance vooral - zich met geweld hadden willen ‘rehabiliteeren', als Constance het noemde, in de Haagsche wereld, en dat hun dit door de scène met Van Naghel totaal mislukt was - vooral nu was het duffer, duffer dan ooit... met niemand om hen heen dan Van Vreeswijck, - met niets geen belang van buiten. ZIJN schuld was het, ZIJN schuld was het, verweet zijn vrouw hem in hun scènes, bijna met wellust, in het genot eener revanche, omdat hij, kort geleden, verweten nog had, dat het HAAR schuld was, HAAR schuld, dat zij zoo obscuur zich bleven ‘verdommen op hun Kerkhoflaan'. En ook speet het hem om Marianne; zij kwam vroeger nog wel eens dineeren, als Van Vreeswijck er was, om een partie-carrée te maken vroeg Constance dan òf Paul of Marianne... en nu hij haar vader beleedigd had, zoû zij niet meer komen, waren ze niet alleen met de ouders, maar ook met de dochter gebrouilleerd - en ook met de zoons, tot groote spijt van Addy, die veel hield van Frans en van Henri... Zijn schuld, zijn schuld...! Mogelijk zijn schuld, maar hij kon zich niet altijd inhouden, betoomen, beheerschen... Wie weet, als hij in zijn carrière gebleven was, zoû hij het aangeleerd hebben, in het natuurlijke zelfbedwang van een diplomatieke loopbaan... of... of hij was àltijd een slecht diplomaat gebleven! Dat had ook kunnen zijn; wat wist men! Ja, het speet hem... om Marianne... Het was een lieve meid: niettegenstaande haar milieu van meisje-van-de-wereld, zoo natuurlijk, zoo spontaan, en hij hield van hare oogen, van haar stem... Het speet hem... om Marianne... maar er was niets meer aan te doen: al had hij ook aan haar vader geschreven, zij zoû niet meer komen... zij zoû niet meer komen, dacht hij.

En bijna zuchtte hij er om, weemoedig, waarom wist hij niet goed - zeker, omdat het leven nog duffer zoû zijn, zonder de oogen, de stem van Marianne... maar ach, het was toch maar éens om de vier of vijf weken, dat zij vroeger zoo kwam dineeren... dus eigenlijk... wat was het...? Wat was het waard? Neen, eigenlijk was niets iets waard... eigenlijk was de heele wereld een lamme duffe boel, beroerd ingericht... O, als hij maar een automobiel had kunnen koopen... Het jeukte, het brandde hem, dat verlangen, zóo... dat hij bijna in de verleiding kwam het ding ronduit aan zijn vader te vragen... En nu, terwijl hij na zijn langen toer, naar huis spurtte, zong hij tusschen zijn tanden op het rythme van zijn vaart, een liedje, dat hij plotseling uitvond: - Een motocar,... en een motocar: Ottocar in een motocar... Ottocar in een motocar! En brandende van verlangen om wat hij niet bereiken kon, trappelde... Ottocar in een motocar... hij zijn wiel met een dolle razernij, met een wellust van snelheid, die de menschen op en om naar hem deden kijken, naar zijn cirkelenden rug, en zijn machine-beenen als van een automaat...

Hij kwam heel laat thuis, juist toen Addy klaar was om naar het station te gaan.

- Ik dacht waarachtig, dat je in de Witte bleef, vadertje! zei hij. Je bent zoo laat.

- Neen, kerel, ik zoû niet gedurfd hebben! riep Van der Welcke. Ottocar... in een motocar! Ik heb gespurt... ik heb gespurt: ik ben moê... moê... moê...

- Je ziet zoo rood.

- Ja, ik heb me geamuzeerd!! Ottocar... in zijn motocar. Ik moet wel... me in mijn eentje amuzeeren... als jij op je hok zit.

- Wat zeg je toch, vader, van Ottocar? - Niets, niets, een deuntje. Ottocar in zijn motocar...

- Nu, ik ga... mama halen. Dag, dolle pipa.

- Dag mijn jongen... Kom eens even hier...

- Wat is er nu... - Kerel, ik voel me soms zóó alleen, zoo eenzaam... zoo met niemand om me... Zeg, Addy, je blijft je vaders vriend, niet waar... jij gaat niet weg, als iedereen... Jij blijft bij je ouwen vader.

- Maar vadertje... hoe ben je nu in eens zoo sentimenteel.

- Ach neen... neen... niet sentimenteel... maar kerel, ik verveel me soms zoo...

- Maar occupeer je dan ook meer, vadertje.

- Ach kerel, wat moet ik me nu occupeeren... Wat wil je, dat ik doe... Ach, als ik nu nog maar een car had.

- Een kar?

- Een motocar! Net als Ottocar!

En Van der Welcke proestte.

- Die hàd er ten minste een!! bulderde hij van het lachen.

- Vader, je bent dol!

- Vandaag, ja... door den droom, door de badplaats... Ach, was ik maar Ottocar... Kerel, kerel, ik verveel me soms zoo.

- En dat, terwijl je zoo prettig gefietst hebt.

- Heel in mijn eentje... Met allerlei ellendige gedachten in mijn kop.

- Nu, morgen... Woensdagmiddag... dan gaan we samen. - Ja?? Een groote toer? Morgen?

Morgen?

- Ja, zeker, een groote toer.

- Goeie kerel! Mijn gezellige Addy... mijn jongen! Mijn jòngen! Hij was als een kind zoo dankbaar, pakte zijn zoon in zijn armen.

- Addy, laat me je nog maar eens omhelzen!

- Nu gauw dan, vader, want ik moet heusch weg... anders kom ik te laat.

Van der Welcke omhelsde hem, zoende hem op zijn beide wangen, en stormde naar boven. Hij kleedde zich uit, gooide zijn kleeren, rechts, links; waschte zijn gezicht in veel water, schoor zich vlug, kleedde zich netjes... Hij deed dat alles met veel beweging en drukte, als was zijn toilet een heele gewichtigheid. Toen ging hij naar beneden. De tafel was gedekt. Het was bij zevenen. Zoo dadelijk zoû Constance komen. En zich zettende in den salon met een cigarette, rondkijkende in die kamer, de kamer van Constance geheel en al, waarin hij zat als een vreemde, neuriede hij, wachtende op zijn vrouw, en zijn zoon:

- En Ottocar had een motocar... maar ik-heb-er-geen...

Hoofdstuk 2 Chapter 2

Van der Welcke was opgestaan, en omdat hij zich verveelde, ging hij fietsen, een groote toer doen in zijn eentje. Van der Welcke was up, and because he was bored, he went cycling, doing a grand tour by himself. Hij verveelde zich       tegenwoordig heel veel, sedert Addy op het gymnazium hard werkte. He was very bored these days, since Addy was working hard at the gymnasium. Zonder zijn jongen, dadelijk, voelde hij zich leêg, doelloos, begreep niet waarom hij op de wereld was. Without his boy, immediately, he felt empty, aimless, didn't understand why he was in the world. In zijn rookkamertje rookte hij heel veel cigaretten, dan fietste hij, dan ging hij een enkelen keer naar de Plaats, een enkelen keer naar de Witte, maar niet meer zoo dikwijls als vroeger. In his smokehouse he smoked a lot of cigarettes, then he rode his bicycle, then he went to the Place once in a while, once in a while to the Witte, but not as often as before. Hij zag zijn kennissen, zijn kennissen van vroeger - de deftige, aristocratische mannen, die allen tot eer en hoog aanzien in hunne kringen waren gekomen - veel minder; Van Vreeswijck was toch geregeld blijven aankomen, waardeerende de intieme dinertjes. He saw his acquaintances, his acquaintances from before - the distinguished, aristocratic men, who had all risen to honor and high regard in their circles - much less; Van Vreeswijck had nevertheless continued to arrive regularly, appreciating the intimate dinners. Van der Welcke meestal voelde zich eenzaam, doelloos, verveelde zich dag aan dag; alleen als hij zijn jongen, terug van school, zag, klaarde hij op, genoot van het leven, was blij, vroolijk als een kind. Van der Welcke usually felt lonely, aimless, bored day after day; only when he saw his boy, back from school, he brightened up, enjoyed life, was happy, cheerful like a child.

De snelle beweging was hem lief, en hij fietste maar door, fietste maar door langs de eenzame, kilwinderige buitenwegen, zonder doel, alleen maar trappelende om snelheid en verte. The rapid movement was dear to him, and he cycled on, cycled on along the lonely, chilly country roads, with no goal, only pedaling for speed and distance. Hé... als hij rijk was... een automobiel! Hey ... if he was rich ... an automobile! Er was niets te vergelijken bij een automobiel! There was nothing to compare with an automobile! Een automobiel, dat troostte je voor het ellendige, duffe, vervelende leven. An automobile, that comforted you for the miserable, dull, tedious life. Met een automobiel langs de gladde wegen te ijlen, je kar bijna       kapot te stoken, doèk... doèk... doèk... doèk..., doek-doek-doek-doek! Dilly-dallying along the slippery roads with an automobile, almost smashing your cart, doèk... doèk... doèk... doèk... doèk..., cloth-cloth-cloth-cloth! Hé...! Hey! Hé...! Hey! Heerlijk zoû dàt zijn! Wonderful that would be! Als zijn vader hem nu eens zoo een kar cadeau gaf... Now if his father gave him such a gift of a cart.... He!... Hey .... doek-doek-doek-doek... En hij suggereerde zich, al wielerende, de razende snelte-wellust van zoo een puffende en poefende automobiel, de snerpende stank van hare petroleum-emanatie, de precieze wendingen van de pneu-wielen, die in het opgejaagde stof zouden ijlen als van een donderwagen op luchtwolken... Poëtisch werd hij er van... doek-doek-doek-doek, doek-doek-doek-doek... maar nooit zoolang zijn vader leefde zoû hij genoeg geld hebben om zich een goeie stookkar te koopen! Cloth-cloth-cloth-cloth... And he imagined, as he wheeled, the raging lust for speed of such a puffing and puffing automobile, the pungent stench of its petroleum emanation, the precise turns of its pneu-wheels, which would churn in the hurried dust like a thunder car on clouds of air... Poetic he became... Cloth-cloth-cloth, cloth-cloth-cloth... but never as long as his father lived would he have enough money to buy himself a good heating cart!

Duf... ellendig... vervelend was het leven... Als zijn jongen maar eenmaal van school was... Maar dan... dan moest hij studeeren... en dan in de diplomatie... ach neen... hoe ouder zijn jongen werd, hoe minder hij zoû hebben aan zijn kind... Ellendig was dat toch: niet wist hij of hij wenschen zoû, dat Addy ouder werd of niet... Als hij zich herinnerde - nu nog geen jaar geleden - zat het kind op zijn schoot, met de wang tegen zijn wang, de armen om zijn hals, en voelde hij dat teêre en toch       stevige lijfje tegen zijn hart aan... en nu... nu was hij al een kerel, met een diepe stem, en die zijn vader onder den plak kreeg... geweldig! Dull... miserable... tedious was life... If only his boy was out of school... But then... then he had to study... and then into diplomacy... oh no... the older his boy got, the less he would have anything to do with his child... Miserable it was: he didn't know whether he would wish Addy to be older or not... When he remembered - less than a year ago now - the child sitting on his lap, cheek against cheek, arms around his neck, and feeling that frail and yet firm little body against his heart... and now... now he was already a man, with a deep voice, and who got his father under his thumb... great! Donuk... sefil... hayat sıkıcıydı... Oğlu okuldan çıktıktan sonra... Ama sonra... sonra çalışmak zorunda kaldı... ve sonra diplomasi... oh hayır... daha büyük oğlu aldı, çocuğundan daha az yararlanacaktı... Sefildi, Addie'nin büyümesini isteyip istemediğini bilmiyordu... Bir yıldan daha az bir süre önce hatırladıysa, çocuk oturdu. kucağında, yanağı yanağına, kollar boynuna dolanmış ve o narin ama sağlam bedeni kalbinde hissetti... ve şimdi... baba kemer altına aldı... harika! Hij zat er eenvoudig onder: er was niets aan te doen! He was simply under it: there was nothing to be done! Waarom dan ook... als hij nu lust had van avond in de Witte te blijven dineeren... zoû hij het voor den drommel niet doen! Why then... if he had any desire to dine at the Witte this evening... he wouldn't do it for the hell of it! En hij wist het nu al zeker: hij zoû het niet doen. And he was already sure: he would not do it. Hij zoû zoet als een jongentje thuiskomen, omdat Addy het liever had, - omdat Addy het anders zoû vinden een manifestatie tegen Constance... Zoo, kwam ze terug, nadat Addy geschreven had, dat het finantieel heusch zoo niet ging...! He would come home sweet as a boy, because Addy preferred it, - because Addy would find it otherwise a manifestation against Constance... So, she came back, after Addy had written, that financially it really wasn't like that...! Eve tatlı bir çocukken gelirdi, çünkü Addie bunu tercih ederdi - çünkü Addie, aksi takdirde bunu Constance'a karşı bir tezahür olarak görürdü... Şey, Addie'nin mali açıdan gerçekten böyle gitmediğini yazmasından sonra geri döndü.. .! Als een dolle was ze weggegaan... nu twee maanden geleden... na die gezellige boel op den laatsten Zondagavond, dien zij bij mama Van Lowe hadden doorgebracht... na de razende scène, die zij hem gemaakt had, omdat hij hun zwager, Van Naghel, op zijn gezicht had willen slaan! Like a madman, she had left ... now two months ago ... after that cozy affair on the last Sunday evening, which they had spent at Mama Van Lowe's ... after the furious scene, which she had made him, because he had wanted to slap their brother-in-law, Van Naghel, on his face! Delirmişti... şimdi iki ay önce... Mamma Van Lowe'de geçirdikleri o son Pazar akşamı eğlencesinden sonra... onun kayınbiraderi Van yüzünden onun için yaptığı çılgınca sahneden sonra. Naghel, yüzüne vurmak istemişti! Notabene! Notabene! Om háár... om zijn vrouw... had hij Van Naghel op zijn gezicht willen slaan! To her ... to his wife ... he had wanted to punch Van Naghel in the face! Om háar... omdat die fluim van een vent had durven zeggen, dat hij niet gesteld was op Constance's visite als Bertha haar jour had - maar dat ze overigens broêrs en zusters waren! To háar... because that phlegm of a guy had dared to say, that he was not fond of Constance's visit when Bertha had her jour - but that, by the way, they were brothers and sisters! De onhebbelijke ploert... dat nietszeggende       ouwe wijf, die prul van een vent, dat lor van een minister, dat er was gekomen, omdat de oude Van Lowe hem in der tijd schop op schop achter zijn derrière had gegeven... hij werd nog razend als hij aan den vent dacht, met zijn effen smoel, en zijn onbeduidende praatjes. The unsympathetic oaf ... that insipid old woman, that prick of a fellow, that rag of a minister, who had come there because old Van Lowe had in time given him kick upon kick behind his derriere ... he still got incensed when he thought of the fellow, with his plain mug, and his insignificant talk. Hij had zich niet kunnen houden toen - zijn vrouw, hoe ook, was zijn vrouw, zijn vrouw was barones Van der Welcke, en hij kon niet dulden, dat ze zijn vrouw, en nog wel in zijn gezicht, beleedigden, en als Paul hem niet had tegengehouden... hij had den ploert op zijn gezicht geslagen, geranseld... geranseld... geranseld... Zijn bloed kookte nog als hij er aan dacht... Goed... Paul had hem tegengehouden... maar toch hij... hij had willen duelleeren... hij had willen duelleeren! He could not have held himself back when - his wife, however, was his wife, his wife was Baroness Van der Welcke, and he could not tolerate them insulting his wife, and even more so to his face, and if Paul had not stopped him ... he would have slapped the plow on his face, whipped ... whipped ... whipped ... whipped ... His blood still boiled when he thought about it ... Well ... Paul had stopped him ... but still he ... he would have wanted to duel ... he would have wanted to duel! Hij grinnikte al trappelende en wielerende als een gek, voorover gebogen als een kampioen op het uiterste oogenblik van wielerwedstrijd - hij grinnikte nu als hij dacht aan de wanhoop van de heele familie... omdat hun geëerbiedigde zwager Van Naghel, Zijne Excellentie, tegen wien ze allen zoo opzagen, zoû moeten duelleeren met een zwager, die toch al in Den Haag met een schuin oog werd aangekeken! He chuckled as he pedaled and wheeled like a madman, leaning forward like a champion at the very last moment of cycling - he chuckled now as he thought of the desperation of the whole family... because their respected brother-in-law Van Naghel, His Excellency, whom they all looked up to so much, would have to duel with a brother-in-law, who was already being looked at with a slanted eye in The Hague! Nu, het was er dan niet van gekomen! Now, it hadn't come about then! Ze hadden er zich       allemaal meê bemoeid, maar dáárom niet, - omdat die goeie mama Van Lowe er ziek van was geworden, en... om Addy alweêr - had hij niet doorgezet zijn wensch om te staan op het duel. They had all interfered, but that wasn't why - because good Mama Van Lowe had gotten sick of it, and... because of Addy anyway - he hadn't pursued his desire to stand at the duel. Ja... die Hollanders... als ze toch konden... moesten ze toch nooit iets hebben van een duel, hoor! Yes ... those Dutch ... if they could ... they never had to have anything like a duel, anyway! Hij, hij had willen duelleeren - al was Van Naghel duizendmaal zijn zwager en minister van koloniën - en niet alleen dat de heele familie de mogelijkheid van zoo een tweegevecht ontzettend had gevonden, maar ook zijn wijze zoon had er zich meê bemoeid, was zeer streng tegen zijn vader opgetreden, had hem verweten, dat HIJ , - een ‘jongmensch' nog, als Addy zich vermakelijk had uitgedrukt - iemand van den leeftijd van oom Van Naghel had willen beleedigen en op zijn gezicht slaan - ook al was het dan ter wille van mama geweest! He, he had wanted to duel - even though Van Naghel was a thousand times his brother-in-law and Minister of Colonies - and not only had the whole family been horrified at the possibility of such a duel, but his wise son had also interfered, had been very strict with his father, had reproached him, that HE, - a 'young man' still, as Addy had amusingly expressed himself - had wanted to insult someone of Uncle Van Naghel's age and hit him on the face - even if it had been for the sake of Mom! En Addy was gegaan naar Frans Van Naghel, den oudsten zoon, den student, van wien hij veel hield, en Frans, woedend, had voor zijn vader in de plaats willen treden, en hàd willen duelleeren... maar Addy had gezegd, dat papa in zijn ongelijk was geweest, zich niet had kunnen beheerschen; hij had Frans gekalmeerd en hij had hem, zijn vader, beslist gezegd, dat het aan hem, Van       der Welcke, was excuzes te maken aan oom Van Naghel! And Addy had gone to Frans Van Naghel, the eldest son, the student, whom he loved very much, and Frans, furious, had wanted to take his father's place, and hàd wanted to duel ... but Addy had said, that Dad had been in his wrong, had not been able to control himself; he had calmed Frans down and he had told him, his father, decisively, that it was up to him, Van der Welcke, to make excuses to Uncle Van Naghel! Die jongen, die jongen! That boy, that boy! dacht Van der Welcke weêrstrevig denkende aan die voogdij van zijn zoon: het was waarachtig te dol: als hij niet oppaste, draaide dat kind hem heelemaal om zijn vinger. Van der Welcke thought wistfully of his son's guardianship: it was really too crazy: if he wasn't careful, that child would twist him completely around his finger. Een ventje, een gymnaziastje van veertien jaar... en de kerel had toch maar gedaan gekregen, dat Frans hem, zijn vader, niet uitdaagde, dat hij, Van der Welcke, een briefje geschreven had aan Van Naghel met excuzes - briefje, waarom hij nu nog raasde, driftig werd, vloeken kon, dat hij er zich door zijn gymnaziastje toe had laten krijgen... en toen had hij nog aan mama Van Lowe zijn spijt moeten betuigen... maar enfin, dàt had hij met genoegen gedaan, want de oude vrouw was lief en hij had het beroerd gevonden, dat zij erdoor waarlijk ziek was geworden. A little fellow, a gymnast of fourteen ... and the fellow had managed to ensure that Frans did not challenge him, his father, that he, Van der Welcke, had written a bill to Van Naghel with apologies - a bill as to why he was still ranting, raving, swearing, that he had allowed himself to be persuaded by his gymnast ... and then he had had to say sorry to Mother Van Lowe ... but anyway, he had done so with pleasure, because the old woman was sweet and he had been sorry that she had become truly ill because of it. En zoo had het gymnaziastje een Haagsch schandaal weten te sussen, net een volwassen man... het was eenvoudig, als je er over nadacht, belachelijk, ongelooflijk, om je schouders over op te halen als je het las in een boek, en het was de zuivere waarheid geweest: het gymnaziastje had gemaakt, dat de minister of diens zoon, niet duelleerde met des gymnaziastje's vader... En nu moest Van der Welcke er       om stikken van het lachen, en terwijl hij spurtte langs de wegen, als een kampioen, in tweeën gebogen in den half-cirkel van zijn rug, proestte hij in zijn eentje, en dacht hij: wat een vent toch, wat een vent! And so the little gymnast had managed to appease a Hague scandal, just like a grown man... it was simple, if you thought about it, ridiculous, unbelievable, to shrug your shoulders when you read it in a book, and it had been the pure truth: the little gymnast had made it so that the minister, or his son, did not duel with the gymnast's father... And now Van der Welcke had to choke with laughter, and as he sprinted along the roads, like a champion, bent in half in the semi-circle of his back, he was coughing on his own, and thinking: what a guy, what a guy! Maar zijn moeder, na scène op scène met hem, zijn vader - zijn moeder, woedend om wat haar man had durven bestaan: de hand op te lichten tegen dien geëerbiedigden zwager - Zijn Excellentie - zijn moeder, dol, geënerveerd na alles wat zij op dien Zondag had moeten slikken - haar, had het gymnaziastje niet tegen kunnen houden: een vrouw, dat is altijd moeilijker te bedrillen dan een man; een moeder lang zoo gemakkelijk niet als een vader! But his mother, after scene upon scene with him, his father - his mother, furious at what her husband had dared to exist: to raise her hand against that respected brother-in-law - His Excellency - his mother, mad, ennobled after all she had had to swallow on that Sunday - her, had not been able to stop the little gymnast: a woman, that is always more difficult to subdue than a man; a mother by no means as easy as a father! Constance, na een scène - ze volgden elkaâr slag op slag op: het onweêr was niet van de lucht - had gezegd: ik geef er de brui van... ik ga weg... ik ga op reis... en zelfs, dat zij haar zoon achterliet had haar niet tot rede gebracht... Zij had haar koffer gepakt; zij had aan Truitje gezegd het huishouden voor meneer en den jongenheer te doen, zooals zijzelve het gewoon was... en ze was gegaan... als in een drieste bui... bijna zonder afscheid te nemen van Addy... Zij hadden eerst gedacht aan een dollen streek, aan God-weet-wat, dat zij doen zou,       en zij waren ongerust geweest, omdat zij niet wisten, waar Constance heen was gegaan, maar den volgenden dag was uit Parijs een telegram hen komen gerust stellen, hun meldende, dat Constance voor eenigen tijd naar Nice ging... Brieven volgden toen uit Nice, en zij hadden geen vrees meer - mama Van Lowe ook niet -; misschien, dachten zij, zoû de verandering Constance goed doen, en zij bleef toch nog al vrij redelijk. Constance, na een scène - ze volgden elkaâr slag op slag op: het onweêr was niet van de lucht - had gezegd: ik geef er de brui van... ik ga weg... ik ga op reis... en zelfs, dat zij haar zoon achterliet had haar niet tot rede gebracht... Zij had haar koffer gepakt; zij had aan Truitje gezegd het huishouden voor meneer en den jongenheer te doen, zooals zijzelve het gewoon was... en ze was gegaan... als in een drieste bui... bijna zonder afscheid te nemen van Addy... Zij hadden eerst gedacht aan een dollen streek, aan God-weet-wat, dat zij doen zou, en zij waren ongerust geweest, omdat zij niet wisten, waar Constance heen was gegaan, maar den volgenden dag was uit Parijs een telegram hen komen gerust stellen, hun meldende, dat Constance voor eenigen tijd naar Nice ging... Brieven volgden toen uit Nice, en zij hadden geen vrees meer - mama Van Lowe ook niet -; misschien, dachten zij, zoû de verandering Constance goed doen, en zij bleef toch nog al vrij redelijk. Zij schreef aan haar moeder, aan Addy; zij schreef aan Truitje, haar op het hart drukkende goed te zorgen voor het huis en meneer en den jongenheer, en te maken dat, als mevrouw terug kwam, zij alles in orde vond... En vooral die redelijke brief van bezorgde huisvrouw aan Truitje had mama Van Lowe en henbeiden gerust gesteld, en nu gunden zij het, dat Constance, dat mama er eens van door was gegaan. She wrote to her mother, to Addy; she wrote to Truitje, urging her to take good care of the house and Mr. and the boy lord, and to make sure that, when Mrs. came back, she found everything in order... And especially that reasonable letter from worried housewife to Truitje had reassured Mama Van Lowe and both of them, and now they granted it, that Constance, that Mama had gone away for once. Maar het was een dure grap - Constance had wel geld van zichzelve meêgenomen - maar toch, sedert hun verblijf in Den Haag, deed Van der Welcke niet meer aan zijn wijnen en assurantieën - was hij geen agent meer van de Brusselsche huizen, en zij hadden niet veel en moesten heel zuinig zijn. But it was an expensive joke - Constance did bring money of her own - but still, since their stay in The Hague, Van der Welcke no longer did his wines and insurance - he was no longer an agent of the Brussels houses, and they did not have much and had to be very frugal. Van der Welcke had dus na zeven weken moeten zeggen aan Addy, dat het niet ging,       dat mama daar maar in Nice was in een duur hôtel, en dat hij aan mama moest schrijven... En het gymnaziastje had geschreven, zijn moeder verzoekende nu terug te keeren, haar zeggende dat het nu mooi genoeg was, en dat er geen geld meer was... En Constance kwam van avond terug. So Van der Welcke had had to tell Addy, after seven weeks, that things were not going well, that Mommy was only there in Nice in an expensive hôtel, and that he had to write to Mommy... And the little gymnast had written, requesting his mother to return now, telling her that it was nice enough now, and that there was no more money... And Constance came back this evening.

Van der Welcke, al den heelen dag, misschien door de nawerking van zijn droom, - hij zag de badplaats steeds voor zich - was in een vroolijke bui, en al trappelende als een dolle, zat hij op zijn zadel te schudden, denkende aan dien kwâjongen van hem, die zijn vader en moeder zoo regeerde... Het was niet goed, het werd te dol, zij beiden verloren eenvoudig hun vrijen wil - maar het kind was zoo redelijk, en altijd was hij toch weêr de kleine bemiddelaar, die de zaken weêr in orde bracht. Van der Welcke, all day long, perhaps because of the after-effects of his dream - he always saw the seaside resort before him - was in a cheerful mood, and while traipsing like a madman, he sat on his saddle shaking, thinking of that little boy of his, who ruled his father and mother so... It was not good, it became too crazy, they both simply lost their free will - but the child was so reasonable, and always he was the little mediator, who put things back in order. Ja, die kwâjongen was de aardigheid van zijn leven, en eigenlijk... en eigenlijk was er, uitgezonderd het kind, niets dan eéne dufheid... Als hij nu nog maar een automobiel kon koopen... of... minstens een moto-cycle. Yes, that little boy was the nicety of his life, and actually ... and actually, except for the child, there was nothing but one dullness ... Now if only he could buy another automobile ... or ... at least a moto-cycle. Hij zou toch eens informeeren... hoeveel een moto-cycle kostte... Maar verder, wat was er verder?... Surely he would inquire ... how much a moto-cycle cost ... But other than that, what else was there?.... Vooral nu, dat zij beiden - Constance vooral - zich met geweld hadden willen       ‘rehabiliteeren', als Constance het noemde, in de Haagsche wereld, en dat hun dit door de scène met Van Naghel totaal mislukt was - vooral nu was het duffer, duffer dan ooit... met niemand om hen heen dan Van Vreeswijck, - met niets geen belang van buiten. Especially now, that both of them - Constance especially - had wanted to "rehabilitate" themselves by force, as Constance called it, in the Hague world, and that they had totally failed to do so because of the scene with Van Naghel - especially now it was duffer, duffer than ever... with no one around them but Van Vreeswijck, - with nothing no outside interest. ZIJN schuld was het, ZIJN schuld was het, verweet zijn vrouw hem in hun scènes, bijna met wellust, in het genot eener revanche, omdat hij, kort geleden, verweten nog had, dat het HAAR schuld was, HAAR schuld, dat zij zoo obscuur zich bleven ‘verdommen op hun Kerkhoflaan'. It was HIS fault, it was HIS fault, his wife reproached him in their scenes, almost with lust, in the enjoyment of a revenge, because he had reproached him, a short time ago, that it was HER fault, HER fault, that they so obscurely continued to "dwell on their Cemetery Avenue. En ook speet het hem om Marianne; zij kwam vroeger nog wel eens dineeren, als Van Vreeswijck er was, om een partie-carrée te maken vroeg Constance dan òf Paul of Marianne... en nu hij haar vader beleedigd had, zoû zij niet meer komen, waren ze niet alleen met de ouders, maar ook met de dochter gebrouilleerd - en ook met de zoons, tot groote spijt van Addy, die veel hield van Frans en van Henri... Zijn schuld, zijn schuld...! And he also felt sorry for Marianne; she used to come to dinner sometimes, if Van Vreeswijck was there, to make a partie-carrée, Constance would then ask either Paul or Marianne... and now that he had insulted her father, she would no longer come, they were not only fraternized with the parents, but also with the daughter - and also with the sons, much to the regret of Addy, who loved French and Henri very much... His fault, his fault...! Mogelijk zijn schuld, maar hij kon zich niet altijd inhouden, betoomen, beheerschen... Wie weet, als hij in zijn carrière gebleven was, zoû hij het aangeleerd hebben, in het natuurlijke zelfbedwang van een diplomatieke loopbaan... of... of hij was       àltijd een slecht diplomaat gebleven! Possibly his fault, but he could not always restrain himself, restrain himself, control himself ... Who knows, if he had stayed in his career, he might have learned it, in the natural self-restraint of a diplomatic career ... or ... or he might have remained a bad diplomat forever! Dat had ook kunnen zijn; wat wist men! That could have been too; what did they know! Ja, het speet hem... om Marianne... Het was een lieve meid: niettegenstaande haar milieu van meisje-van-de-wereld, zoo natuurlijk, zoo spontaan, en hij hield van hare oogen, van haar stem... Het speet hem... om Marianne... maar er was niets meer aan te doen: al had hij ook aan haar vader geschreven, zij zoû niet meer komen... zij zoû niet meer komen, dacht hij. Yes, he was sorry... for Marianne... She was a dear girl: notwithstanding her milieu of girl-of-the-world, so natural, so spontaneous, and he loved her eyes, her voice... He was sorry... for Marianne... but there was nothing more to be done: even if he had written to her father, she would not come... she would not come, he thought.

En bijna zuchtte hij er om, weemoedig, waarom wist hij niet goed - zeker, omdat het leven nog duffer zoû zijn, zonder de oogen, de stem van Marianne... maar ach, het was toch maar éens om de vier of vijf weken, dat zij vroeger zoo kwam dineeren... dus eigenlijk... wat was het...? And he almost sighed, wistfully, he didn't know why - surely, because life would be even duller, without Marianne's eyes, without her voice... but well, it was only once every four or five weeks, after all, that she used to come to dinner like that... so really... what was it...? Wat was het waard? What was it worth? Neen, eigenlijk was niets iets waard... eigenlijk was de heele wereld een lamme duffe boel, beroerd ingericht... O, als hij maar een automobiel had kunnen koopen... Het jeukte, het brandde hem, dat verlangen, zóo... dat hij bijna in de verleiding kwam het ding ronduit aan zijn vader te vragen... En nu, terwijl hij na zijn langen toer, naar huis spurtte, zong hij tusschen zijn tanden op het rythme van zijn vaart, een liedje, dat hij plotseling uitvond:       - Een motocar,... en een motocar: Ottocar in een motocar... Ottocar in een motocar! No, actually nothing was worth anything... actually the whole world was a lame dull lot, lousy set up... Oh, if only he could have bought a motorcar... It itched, it burned him, that desire, so much so... that he was almost tempted to ask his father for the thing outright... And now, as he sprinted home after his long tour, he sang between his teeth to the rhythm of his speed, a song he suddenly invented: - A motocar,... and a motocar: Ottocar in a motocar... Ottocar in a motocar! En brandende van verlangen om wat hij niet bereiken kon, trappelde... Ottocar in een motocar... hij zijn wiel met een dolle razernij, met een wellust van snelheid, die de menschen op en om naar hem deden kijken, naar zijn cirkelenden rug, en zijn machine-beenen als van een automaat... And burning with desire for what he could not achieve, Ottocar pedaled in a motocar ... he his wheel with a mad frenzy, with a lust of speed, that made the people look up and around at him, at his circling back, and his machine-bones like those of an automaton....

Hij kwam heel laat thuis, juist toen Addy klaar was om naar het station te gaan. He came home very late, just as Addy was getting ready to go to the station.

- Ik dacht waarachtig, dat je in de Witte bleef, vadertje! - I truly thought you were staying in the White, daddy! zei hij. he said. Je bent zoo laat. You are so late.

- Neen, kerel, ik zoû niet gedurfd hebben! - No, dude, I wouldn't have dared! riep Van der Welcke. cried Van der Welcke. Ottocar... in een motocar! Ottocar ... in a motocar! Ik heb gespurt... ik heb gespurt: ik ben moê... moê... moê... I sprinted... I sprinted: I'm tired... tired... tired... Hıçkırdım… Fırladım: Yorgunum… yorgun… yorgun…

- Je ziet zoo rood. - You look so red.

- Ja, ik heb me geamuzeerd!! - Yes, I was amused!!! Ottocar... in zijn motocar. Ottocar ... in his motocar. Ik moet wel... me in mijn eentje amuzeeren... als jij op je hok zit. I have to ... amuse myself on my own ... when you're in your loft. Ben... sen çatı katındayken... kendi başıma eğlenmeliyim.

- Wat zeg je toch, vader, van Ottocar? - What do you say, Father, from Ottocar? - Niets, niets, een deuntje. - Nothing, nothing, a tune. - Hiçbir şey, hiçbir şey, bir melodi. Ottocar in zijn motocar... Ottocar in his motocar....

- Nu, ik ga... mama halen. - Now, I'm going to... get mom. Dag, dolle pipa. Bye, mad pipa.

- Dag mijn jongen... Kom eens even hier... - Bye my boy... Come here for a moment....

- Wat is er nu...       - Kerel, ik voel me soms zóó alleen, zoo eenzaam... zoo met niemand om me... Zeg, Addy, je blijft je vaders vriend, niet waar... jij gaat niet weg, als iedereen... Jij blijft bij je ouwen vader. - What is it now... - Dude, sometimes I feel so alone, so lonely... so with no one around me... Say, Addy, you're still your father's friend, aren't you... you're not leaving, like everyone else... You're staying with your old dad.

- Maar vadertje... hoe ben je nu in eens zoo sentimenteel. - But daddy ... how are you suddenly so sentimental. "Ama baba... birdenbire nasıl bu kadar duygusallaştın?

- Ach neen... neen... niet sentimenteel... maar kerel, ik verveel me soms zoo... - Ah no... no... not sentimental... but dude, I get so bored sometimes....

- Maar occupeer je dan ook meer, vadertje. - But then also occuse yourself more, fatherly. - Ama sonra kendini daha çok meşgul et baba.

- Ach kerel, wat moet ik me nu occupeeren... Wat wil je, dat ik doe... Ach, als ik nu nog maar een car had. - Ah fellow, now what should I occu... What do you want me to do... Ah, if only I had a car now.

- Een kar? - A cart?

- Een motocar! - A motocar! Net als Ottocar! Just like Ottocar!

En Van der Welcke proestte. And Van der Welcke prostrated.

- Die hàd er ten minste een!! - Who hàd at least one!!! bulderde hij van het lachen. he roared with laughter. kahkahalarla kükredi.

- Vader, je bent dol! - Father, you are mad!

- Vandaag, ja... door den droom, door de badplaats... Ach, was ik maar Ottocar... Kerel, kerel, ik verveel me soms zoo. - Today, yes ... through the dream, through the resort ... Ah, if only I were Ottocar ... Dude, dude, I get so bored sometimes.

- En dat, terwijl je zoo prettig gefietst hebt. - And that, while you cycled so pleasantly.

- Heel in mijn eentje... Met allerlei ellendige gedachten in mijn kop. - All by myself ... With all kinds of miserable thoughts in my head.

- Nu, morgen... Woensdagmiddag... dan gaan we samen. - Now, tomorrow ... Wednesday afternoon ... then we'll go together. - Ja?? - Yes? Een groote toer? A grand tour? Morgen? Tomorrow?

Morgen? Tomorrow?

- Ja, zeker, een groote toer. - Yes, certainly, a great tour.

- Goeie kerel! - Good guy! Mijn gezellige Addy... mijn jongen! My cozy Addy ... my boy! Mijn jòngen! My jòngen! Hij was als een kind zoo dankbaar, pakte zijn zoon in zijn armen. He was so grateful as a child, took his son in his arms.

- Addy, laat me je nog maar eens omhelzen! - Addy, let me hug you again!

- Nu gauw dan, vader, want ik moet heusch weg... anders kom ik te laat. - Now quickly then, father, because I really must leave ... otherwise I'll be late.

Van der Welcke omhelsde hem, zoende hem op zijn beide wangen, en stormde naar boven. Van der Welcke embraced him, kissed him on both cheeks, and stormed upstairs. Hij kleedde zich uit, gooide zijn kleeren, rechts, links; waschte zijn gezicht in veel water, schoor zich vlug, kleedde zich netjes... Hij deed dat alles met veel beweging en drukte, als was zijn toilet een heele gewichtigheid. He undressed, threw his clothes, right, left; washed his face in a lot of water, shaved quickly, dressed neatly... He did all that with a lot of movement and bustle, as if his toilet was a real weight. Toen ging hij naar beneden. Then he went downstairs. De tafel was gedekt. The table was set. Het was bij zevenen. It was at seven. Zoo dadelijk zoû Constance komen. In a moment Constance would come. En zich zettende in den salon met een cigarette, rondkijkende in die kamer, de kamer van Constance geheel en al, waarin hij zat als een vreemde, neuriede hij, wachtende op zijn vrouw, en zijn zoon: And seated himself in the parlor with a cigarette, looking around that room, Constance's room entirely, in which he sat like a stranger, he hummed, waiting for his wife, and his son:

- En Ottocar had een motocar... maar ik-heb-er-geen... - And Ottocar had a motocar ... but I-don't-have-one....