×

We use cookies to help make LingQ better. By visiting the site, you agree to our cookie policy.


image

Zielenschemering [part 2], Hoofdstuk 13

Hoofdstuk 13

Dien volgenden morgen... in een mist... in een mist, die regende aan het station de afwachtende bloedverwanten - Otto Van Naghel - Karel - Van Saetzema - oom Ruyvenaar, pas uit Indië terug - Paul, Addy - somber de gezichten, hoog opgeslagen de kragen der jassen... in de wachtkamer, op het perron, wandelend wachten... Over een kwartier, twintig minuten zoû de trein eerst komen, te laat...

En oom Ruyvenaer vroeg aan Addy:

- Weet grootma al iets...

- Neen, oom... Niemand heeft het haar nog willen zeggen... Ik geloof, dat de ooms en tantes eigenlijk het maar heelemaal willen verzwijgen...

- Dat zal niet gaan.

- Misschien zal het wel moeilijk zijn, oom. Als grootma iets hoort van buiten af... Er komen toch kennissen bij haar.

- Komt Emilie meê...

- Ja, oom... Ze zoû logeeren bij ons.

- Is oom Gerrit zwaar ziek...

- Ja, oom... hij is zwaar ziek...

- Weet grootmama, dat hij ziek is.

- Neen...

- De kinderen zijn nu allen het huis uit? Wij hebben Alex en Guy bij ons.

- En wij, Adèletje... Gerdy en Constance... De drie jongsten zijn bij Otto: Louise is ze komen halen: Marietje bij tante Adolfine.

- Heeft tante Adeline iemand bij zich...

- Twee verplegers, oom. Oom Gerrit is heel woest...

- Komt de trein nog niet gauw?

- Hij moest er al zijn. Hij is te laat.

- Het is heel treurig... En wat zullen de menschen er weêr over spreken... Ja, wat zullen de menschen er weêr over spreken... God, God wat zullen de menschen er weêr over spreken.

- Daar is de trein, oom.

De trein gleed binnen... als een grauwe spooktrein door den spokenden regenmist... en zij zagen, de afwachtende bloedverwanten... Constance, Van der Welcke, Emilie uitstappen. Constance steunde Emilie... Toen was het heel, heel somber de kist te ontvangen. Buiten wachtte de lijkwagen. En het ging alles als in een droom - in den regenenden mist, die spookte...

- Wat zullen de menschen er weêr over spreken, fluisterde oom Ruyvenaar tegen Karel en Saetzema, met wie hij zat in het tweede rijtuig.

- Ja, het is een beroerd geval...

- Het is al heel weinig netjes... - Een neef van je, die clown wordt.

- En dan, naar het schijnt, vermoord in Parijs.

- Om een meid?

- Ja... een duistere meidenhistorie... in Parijs.

- Ik dacht, dat hij zich van kant had gemaakt?

- Wij weten eigenlijk van niets... Constance heeft niets geschreven.

- Het is intusschen al heel weinig netjes.

- Het is een beroerd geval.

- Constance is met Emilie vooruit gereden.

- Ja, wat zag Emilie er uit.

- Heel gek, die zuster met die broêr...

- Ja, het is om hèm, dat ze haar man heeft verlaten. En nu - zeker door zijn eigen onvoorzichtigheid, een por...?

- Als hij zich niet van kant heeft gemaakt...

- Van Raven was toch een nette jongen.

- Van Raven? Van Raven was een heèl nette jongen.

- Die kinderen van Van Naghel hebben nooit een verstandige opvoeding gehad...

- Neen, IK voed mijn jongens anders op.

- Dat zijn ook flinke jongens... - Zit Van der Welcke in het eerste rijtuig?

- Ja, met Otto, Paul, en Addy...

- Waarom laten ze ons dan rijden in het tweede rijtuig?

- Het is misschien een vergissing.

- Het is mogelijk, maar toch niet correct. Oom hoort in het eerste rijtuig.

- Ja, en jij ook Karel.

- Ja... en Saetzema... jij ook natuurlijk.

- Nou... het is misschien een vergissing. De boel is niet geregeld...

- Neen, maar als Van der Welcke ook iets regelen moet!

- Die kwâjongen heeft de boel geregeld.

- Addy?

- Natuurlijk.

- O, heeft die kwâjongen de boel geregeld.

- Zeg, wat moeten we nu zeggen aan mama?

- Nu... IK spreek er niet over. Trouwens, ik weet ook van niets.

- Ik ook niet. Dat moeten de vrouwen maar doen.

- Maar die zijn er te zenuwachtig voor.

- Het is beter maar niets te zeggen.

- Ja, het is het beste maar niets aan mama te zeggen.

- God, wat een weêr... En daardoor heen een uur stapvoets te rijden... achter die gesjeesde student, die met zijn zuster er van doorgaat, en in Parijs clown wordt.

- En zich op den koop toe een por laat geven. Maar dat moeten we niet zeggen, aan niemand. Neen, neen, we zullen er niet over spreken. Alleen maar zeggen, dat hij ziek is geweest. Het is toch maar een beroerd accident... voor ons.

- Ja, het is voor ons heel beroerd.

- God, God, wat zullen de menschen daàr over kletsen...

- Natuurlijk...

- Natuurlijk...

- Als het zoo doorgaat... ga IK Den Haag uit, zei Karel. Dàt zei Cateau... OOK .

Hij deed na de stem van zijn vrouw: hij deed altijd haar stem onwillekeurig na, als hij van of over haar sprak.

- Zijn we er haast...

- Ja... dat kan je nagaan.

- God, wat een weêr...

- Wat zullen de menschen daàr over praten...

Het rijtuig van Constance was den stoet voorbij gereden. Emilie leunde tegen haar aan, slap, energie-loos: zij sprak niet, zij hoorde niets meer. Toen zij de Kerkhoflaan naderde, zei Emilie: - Tante... dom toeval is dat...

- Wat, mijn kind...

- Is dat het leven! Mijn leven is nooit iets anders geweest dan dom toeval! Wat ik had van blijdschap - niet veel - en van verdriet... was alles dom toeval! Ik ben nu zoo rampzalig en het is alles... alles dom toeval... O, tante ik zal nooit kunnen leven, vooral niet nu... dat de dood van Henri me altijd... als een verwijt zal achtervolgen...! Tante, is er... voor iedereen zooveel dom toeval in het leven...! Als ik niet naar Parijs was gegaan... Als Henri niet... O, ik kan het niet, ik kan het niet zeggen! Tante, we zullen het nooit weten! Het is TE verschrikkelijk wat is gebeurd! Ik kan het u nooit zeggen, dat... wat ik denk! ! - Kind, ik vermoed het...! - O, het is vreeslijk, het is vreeslijk! Oom vermoedt het ook... en de gezant... Het is vreeslijk, het is vreeslijk... Hij is gevlucht, Eduard, meen ik... Het was een toeval: wij liepen samen, Henri en ik... toen we... toen we Eduard tegenkwamen... Zij keken elkander aan... Zij haatten elkaâr... Wij liepen toen door... maar later..., ontmoetten wij hem weêr... Toen, dien avond, toen ik thuiskwam... en Henri vond... in zijn bloed!

Zij gooide zich met een gil achterover.

- Tante, tante, wij weten niets...! Maar het vermoeden, het zal me ALTIJD achtervolgen! Ik zal het altijd zoo voor me zien! O tante, tante, help me, en hoû me altijd... altijd bij u! ! Zij sloot de oogen, in Constance's arm, - te zwak voor haar leven, dat van haar gril was haar tragedie geworden... Plots hield het rijtuig stil, in de Kerkhoflaan; Truitje deed open; Constance wenkte haar niets te vragen. - Hoe gaat het met meneer Gerrit? vroeg zij zelve, integendeel...

- Niet goed, mevrouw...

- Waar zijn de kinderen...?

- De kindertjes zijn in de eetkamer: daar spelen zij samen, en heb ik gemakkelijk het oog op hen...

Constance opende de deur der eetkamer, haar arm om Emilie heen... Daar zag zij Gerdy en Constant, maar evenals thuis, in den salon, hadden zij zich verstopt achter een schuine canapé, speelden er stilletjes huishoudentje, elkander aanbiddend als mannetje en vrouwtje, twee kleine vogels in een nestje... - Kiekeboe! zei Constance werktuigelijk.

Zij hielden zich eerst stil... toen proestten zij... kropen te voorschijn... omhelsden tante... en Emilie...

- Tante, vroeg Gerdy: is papa ziek?

- Ja, kindje.

- Wordt papa heèl gauw beter?

- Ja-ja, mijn kind.

- Blijven wij lang bij u?

- Neen, niet zoo heel lang, kindje...

En Constance wist niet waarom: zij zag, plotseling, dat de kinderen bleven, en dat gezicht mengelde zich met een gewaarwording van het sombere huis in Driebergen... Zij dacht, dat zij heel moê in haar hoofd was, wakende, sliep; wandelende, droomde... Het dwarrelde haar alles: die vreeslijke dag in Parijs... het lijk van Henri... het niet weten dier duistere tragedie maar het donkere vermoeden, half uitgesproken... de formaliteiten... de gezant... de reis terug... doodmoê, doodmoê was ze... O, de kist, de kist... En daartusschen een brief van Addy... oom Gerrit zwaar ziek... de kinderen uit huis: hij nam Gerdy en Constant... en gaf ze zijn kamer... mama vond dat immers wel goed... O, ze was zoo moê, doodmoê... - Tante, zei Constant. Truitje is wel lief: ze heeft ons lekkere rijstebrei gegeven...

- Maar we willen toch liever naar huis...!

De kinderen, plotseling, begonnen te huilen. Constance omhelsde hen, hield hen tegen zich aan.

- Je zoû mama wel een beetje hinderen... zei ze met een doode stem. Mama moet papa oppassen...

En zij viel bijna flauw in een stoel.

- Tante Constance! snïkte Emilie. Tante Constance: laat mij... laat mij... bij u blijven... Laat mij bij u blijven! Waar... waar moet ik heen!

Zij snikte, als gek, neêrgezonken tegen Constances knieën. De kinderen weenden ook. Constance had haar eenen arm geslagen om Emilie, in haar andere hield zij de kinderen. Buiten was het heel somber. Binnen drukte het tragische leven zwaar.

Hoofdstuk 13 Κεφάλαιο 13 Chapter 13

Dien volgenden morgen... in een mist... in een mist, die regende aan het station de       afwachtende bloedverwanten - Otto Van Naghel - Karel - Van Saetzema - oom Ruyvenaar, pas uit Indië terug - Paul, Addy - somber de gezichten, hoog opgeslagen de kragen der jassen... in de wachtkamer, op het perron, wandelend wachten... Over een kwartier, twintig minuten zoû de trein eerst komen, te laat... That next morning... in a fog... in a fog, which rained at the station the waiting kinsmen - Otto Van Naghel - Karel - Van Saetzema - Uncle Ruyvenaar, just back from India - Paul, Addy - somber the faces, stored high the collars of coats.... in the waiting room, on the platform, walking waiting.... In fifteen, twenty minutes the train would come first, too late...

En oom Ruyvenaer vroeg aan Addy: And Uncle Ruyvenaer asked Addy:

- Weet grootma al iets... - Does grandma know anything yet...

- Neen, oom... Niemand heeft het haar nog willen zeggen... Ik geloof, dat de ooms en tantes eigenlijk het maar heelemaal willen verzwijgen... - No, uncle... No one has wanted to tell her yet... I believe the uncles and aunts actually want to keep it to themselves...

- Dat zal niet gaan. - It won't.

- Misschien zal het wel moeilijk zijn, oom. - Perhaps it will be difficult, uncle. Als grootma iets hoort van buiten af... Er komen toch kennissen bij haar. When grandma hears something from outside.... Surely acquaintances come to her.

- Komt Emilie meê... - Is Emilie coming with me...

- Ja, oom... Ze zoû logeeren bij ons. - Yes, uncle... She will stay with us.

- Is oom Gerrit zwaar ziek... - Is Uncle Gerrit gravely ill...

- Ja, oom... hij is zwaar ziek... - Yes, uncle... he is gravely ill...

- Weet grootmama, dat hij ziek is. - Does grandmother know he is sick.

- Neen... - Nay...

- De kinderen zijn nu allen het huis uit? - The children are all out of the house now? Wij hebben Alex en Guy bij ons. We have Alex and Guy with us.

- En wij, Adèletje... Gerdy en Constance... De drie jongsten zijn bij Otto: Louise is ze komen halen: Marietje bij tante Adolfine. - And we, Adèletje... Gerdy and Constance... The three youngest are with Otto: Louise has come to fetch them: Marietje with Aunt Adolfine.

- Heeft tante Adeline iemand bij zich... - Did Aunt Adeline have someone with her...

- Twee verplegers, oom. - Two nurses, uncle. Oom Gerrit is heel woest... Uncle Gerrit is very furious....

- Komt de trein nog niet gauw? - Isn't the train coming soon?

- Hij moest er al zijn. - He had to be there already. Hij is te laat. He is late.

- Het is heel treurig... En wat zullen de menschen er weêr over spreken... Ja, wat zullen de menschen er weêr over spreken... God, God wat zullen de menschen er weêr over spreken. - It's very sad... And what people will talk about it again... Yes, what people will say... God, God, what people will say again.

- Daar is de trein, oom. - There's the train, uncle.

De trein gleed binnen... als een grauwe spooktrein door den spokenden regenmist... en zij zagen, de afwachtende bloedverwanten... Constance, Van der Welcke, Emilie uitstappen. The train slid in like a gray ghost train through the ghostly rain mist.... and they saw, the waiting kinsmen Constance, Van der Welcke, Emilie disembarking. Constance steunde Emilie... Toen was het heel, heel somber de kist te ontvangen. Constance supported Emilie... Then it was very, very bleak to receive the coffin. Buiten wachtte de lijkwagen. Outside, the hearse waited. En het ging alles als in een droom - in den regenenden mist, die spookte... And it all went like a dream - in the raining fog, which haunted...

- Wat zullen de menschen er weêr over spreken, fluisterde oom Ruyvenaar tegen Karel en Saetzema, met wie hij zat in het tweede rijtuig. - How people will talk about it again, Uncle Ruyvenaar whispered to Charles and Saetzema, with whom he sat in the second carriage.

- Ja, het is een beroerd geval... - Yes, it's a lousy case....

- Het is al heel weinig netjes...       - Een neef van je, die clown wordt. - It's already very little neat... - A cousin of yours, becoming a clown.

- En dan, naar het schijnt, vermoord in Parijs. - And then, it seems, murdered in Paris.

- Om een meid? - To a maid?

- Ja... een duistere meidenhistorie... in Parijs. - Yes... a dark girl's history... in Paris.

- Ik dacht, dat hij zich van kant had gemaakt? - I thought, he had offed himself?

- Wij weten eigenlijk van niets... Constance heeft niets geschreven. - We don't actually know anything... Constance hasn't written anything.

- Het is intusschen al heel weinig netjes. - Meanwhile, it is already very little neat.

- Het is een beroerd geval. - It's a lousy case.

- Constance is met Emilie vooruit gereden. - Constance rode ahead with Emilie.

- Ja, wat zag Emilie er uit. - Yes, what Emilie looked like.

- Heel gek, die zuster met die broêr... - Very crazy, that sister with that broêr....

- Ja, het is om hèm, dat ze haar man heeft verlaten. - Yes, it is because of him that she left her husband. En nu - zeker door zijn eigen onvoorzichtigheid, een por...? And now - surely due to his own carelessness, a poke...?

- Als hij zich niet van kant heeft gemaakt... - If he didn't kill himself....

- Van Raven was toch een nette jongen. - Van Raven was a neat guy after all.

- Van Raven? - From Raven? Van Raven was een heèl nette jongen. Van Raven was a hell of a neat guy.

- Die kinderen van Van Naghel hebben nooit een verstandige opvoeding gehad... - Those Van Naghel children never had a sensible upbringing....

- Neen, IK voed mijn jongens anders op. - Nay, I raise my boys differently.

- Dat zijn ook flinke jongens...       - Zit Van der Welcke in het eerste rijtuig? - Those are hefty guys, too.... - Is Van der Welcke in the first carriage?

- Ja, met Otto, Paul, en Addy... - Yes, with Otto, Paul, and Addy....

- Waarom laten ze ons dan rijden in het tweede rijtuig? - So why are they letting us ride in the second carriage?

- Het is misschien een vergissing. - It may be a mistake.

- Het is mogelijk, maar toch niet correct. - It is possible, but still not correct. Oom hoort in het eerste rijtuig. Uncle belongs in the first carriage.

- Ja, en jij ook Karel. - Yes, and you too Karel.

- Ja... en Saetzema... jij ook natuurlijk. - Yes... and Saetzema... you too, of course.

- Nou... het is misschien een vergissing. - Well ... it might be a mistake. De boel is niet geregeld... Things are not settled...

- Neen, maar als Van der Welcke ook iets regelen moet! - Nay, but if Van der Welcke must also arrange something!

- Die kwâjongen heeft de boel geregeld. - That kwâjongen sorted things out.

- Addy? - Addy?

- Natuurlijk. - Of course.

- O, heeft die kwâjongen de boel geregeld. - Oh, did that kwâjongen take care of things.

- Zeg, wat moeten we nu zeggen aan mama? - Say, what should we say to Mom now?

- Nu... IK spreek er niet over. - Now... I'm not talking about it. Trouwens, ik weet ook van niets. Besides, I don't know about anything either.

- Ik ook niet. - Neither did I. Dat moeten de vrouwen maar doen. It's up to the women to do that.

- Maar die zijn er te zenuwachtig voor. - But they are too nervous about it.

- Het is beter maar niets te zeggen. - It is better to say nothing.

- Ja, het is het beste maar niets aan mama te zeggen. - Yes, it's best but not to say anything to Mom.

- God, wat een weêr... En daardoor heen       een uur stapvoets te rijden... achter die gesjeesde student, die met zijn zuster er van doorgaat, en in Parijs clown wordt. - God, what a weather ... And driving through it at walking pace for an hour behind that washed-up student who runs off with his sister and becomes a clown in Paris.

- En zich op den koop toe een por laat geven. - And allows himself to be poked in the bargain. Maar dat moeten we niet zeggen, aan niemand. But we shouldn't say that to anyone. Neen, neen, we zullen er niet over spreken. Nay, nay, we will not speak of it. Alleen maar zeggen, dat hij ziek is geweest. Just saying, he has been sick. Het is toch maar een beroerd accident... voor ons. It's just a lousy accident anyway for us.

- Ja, het is voor ons heel beroerd. - Yes, it is very lousy for us.

- God, God, wat zullen de menschen daàr over kletsen... - God, God, what people will chatter about that....

- Natuurlijk... - Of course...

- Natuurlijk... - Of course...

- Als het zoo doorgaat... ga IK Den Haag uit, zei Karel. - If it goes on like this... I will leave The Hague, Karel said. Dàt zei Cateau... OOK . THAT is what Cateau said ... ALSO .

Hij deed na de stem van zijn vrouw: hij deed altijd haar stem onwillekeurig na, als hij van of over haar sprak. He imitated his wife's voice: he always involuntarily imitated her voice when he spoke of or about her.

- Zijn we er haast... - Are we almost there...

- Ja... dat kan je nagaan. - Yes... you can tell.

- God, wat een weêr... - God, what a weather....

- Wat zullen de menschen daàr over praten... - What will people talk about that....

Het rijtuig van Constance was den stoet voorbij gereden. Constance's carriage had passed the procession. Emilie leunde tegen haar aan, slap, energie-loos: zij sprak niet, zij hoorde niets meer. Emilie leaned against her, limp, energy-less: she did not speak, she heard nothing. Toen zij de Kerkhoflaan naderde, zei Emilie:       - Tante... dom toeval is dat... As they approached Cemetery Avenue, Emilie said, - Auntie.... silly coincidence is that...

- Wat, mijn kind... - What, my child...

- Is dat het leven! - Is that life! Mijn leven is nooit iets anders geweest dan dom toeval! My life has never been anything but dumb luck! Wat ik had van blijdschap - niet veel - en van verdriet... was alles dom toeval! What I had of joy - not much - and of sorrow.... was all stupid coincidence! Ik ben nu zoo rampzalig en het is alles... alles dom toeval... O, tante ik zal nooit kunnen leven, vooral niet nu... dat de dood van Henri me altijd... als een verwijt zal achtervolgen...! I'm so disastrous right now and it's all everything stupid coincidence... Oh, Auntie I'll never be able to live, especially not now that Henri's death will always... haunt me like a reproach...! Tante, is er... voor iedereen zooveel dom toeval in het leven...! Auntie, is there... for everyone so many silly coincidences in life...! Als ik niet naar Parijs was gegaan... Als Henri niet... O, ik kan het niet, ik kan het niet zeggen! If I hadn't gone to Paris... If Henri hadn't... Oh, I can't, I can't say it! Tante, we zullen het nooit weten! Auntie, we'll never know! Het is TE verschrikkelijk wat is gebeurd! It is TOO terrible what has happened! Ik kan het u nooit zeggen, dat... wat ik denk! I can never tell you, that.... what I think! ! - Kind, ik vermoed het...! ! - Child, I suspect...! - O, het is vreeslijk, het is vreeslijk! - Oh, it is fearful, it is fearful! Oom vermoedt het ook... en de gezant... Het is vreeslijk, het is vreeslijk... Hij is gevlucht, Eduard, meen ik... Het was een toeval: wij liepen samen, Henri en ik... toen we... toen we Eduard tegenkwamen... Zij keken elkander aan... Zij haatten elkaâr... Wij liepen toen door... maar later..., ontmoetten wij hem weêr... Toen, dien avond, toen ik thuiskwam... en Henri vond... in zijn bloed! Uncle suspects it too and the envoy... It's terrible, it's terrible... He has fled, Edward, I believe... It was a coincidence: we were walking together, Henri and I. when we... When we met Eduard... They looked at each other... They hated each other... We walked on then... but later... we met him again... Then, that night, when I came home... and found Henri... in his blood!

Zij gooide zich met een gil achterover. She threw herself backwards with a scream.

- Tante, tante, wij weten niets...! - Aunt, aunt, we know nothing...! Maar het vermoeden, het zal me ALTIJD achtervolgen! But the suspicion, it will ALWAYS haunt me! Ik zal het altijd zoo voor me zien! I will always see it that way before me! O tante, tante, help me, en hoû me altijd... altijd bij u! O aunt, aunt, help me, and hoû me always always with thee! ! Zij sloot de oogen, in Constance's arm, - te zwak voor haar leven, dat van haar gril was haar tragedie geworden... Plots hield het rijtuig stil, in de Kerkhoflaan; Truitje deed open; Constance wenkte haar niets te vragen. ! She closed her eyes, in Constance's arm, - too weak for her life, that of her whim had become her tragedy.... Suddenly the carriage stopped, in Cemetery Avenue; Truitje opened; Constance beckoned her to ask nothing. - Hoe gaat het met meneer Gerrit? - How is Mr. Gerrit doing? vroeg zij zelve, integendeel... she herself asked, on the contrary....

- Niet goed, mevrouw... - Not good, ma'am...

- Waar zijn de kinderen...? - Where are the children...?

- De kindertjes zijn in de eetkamer: daar spelen zij samen, en heb ik gemakkelijk het oog op hen... - The little children are in the dining room: there they play together, and I have an easy eye on them....

Constance opende de deur der eetkamer, haar arm om Emilie heen... Daar zag zij Gerdy en Constant, maar evenals thuis, in den salon, hadden zij zich verstopt achter een schuine canapé, speelden er stilletjes huishoudentje, elkander aanbiddend als mannetje en vrouwtje, twee kleine vogels in een nestje...       - Kiekeboe! Constance opened the dining room door, her arm around Emilie ... There she saw Gerdy and Constant, but as at home, in the parlor, they had hidden themselves behind a sloping sofa, quietly playing housekeeping, adoring each other like male and female, two little birds in a nest.... - Peek-a-boo! zei Constance werktuigelijk. Constance said instrumentally.

Zij hielden zich eerst stil... toen proestten zij... kropen te voorschijn... omhelsden tante... en Emilie... They kept quiet at first then they spat crawled out embraced Auntie... and Emilie...

- Tante, vroeg Gerdy: is papa ziek? - Auntie, asked Gerdy: is daddy sick?

- Ja, kindje. - Yes, baby.

- Wordt papa heèl gauw beter? - Will daddy get better real soon?

- Ja-ja, mijn kind. - Yes-yes, my child.

- Blijven wij lang bij u? - Do we stay with you for a long time?

- Neen, niet zoo heel lang, kindje... - Nay, not so very long, child....

En Constance wist niet waarom: zij zag, plotseling, dat de kinderen bleven, en dat gezicht mengelde zich met een gewaarwording van het sombere huis in Driebergen... Zij dacht, dat zij heel moê in haar hoofd was, wakende, sliep; wandelende, droomde... Het dwarrelde haar alles: die vreeslijke dag in Parijs... het lijk van Henri... het niet weten dier duistere tragedie maar het donkere vermoeden, half uitgesproken... de formaliteiten... de gezant... de reis terug... doodmoê, doodmoê was ze... O, de kist, de kist... En daartusschen een brief van Addy... oom Gerrit zwaar ziek... de kinderen uit huis: hij nam Gerdy en Constant... en gaf ze zijn kamer... mama vond dat immers wel goed... O, ze was zoo moê, doodmoê...       - Tante, zei Constant. And Constance did not know why: she saw, suddenly, that the children were staying, and that sight mingled with a sensation of the gloomy house in Driebergen.... She thought, she was very tired in her head, waking, sleeping; walking, dreaming.... It swirled everything to her: that dreadful day in Paris Henri's corpse... the not knowing of that dark tragedy but the dark suspicion, half pronounced the formalities... the envoy... the journey back... exhausted, exhausted she was... Oh, the coffin, the coffin.... And in between a letter from Addy... Uncle Gerrit gravely ill. the children out of the house: he took Gerdy and Constant.... and gave them his room Mom thought that was all right after all.... Oh, she was so tired, dead tired.... - Auntie, said Constant. Truitje is wel lief: ze heeft ons lekkere rijstebrei gegeven... Truitje is sweet though: she gave us yummy rice knits....

- Maar we willen toch liever naar huis...! - But we would still rather go home...!

De kinderen, plotseling, begonnen te huilen. The children, suddenly, began to cry. Constance omhelsde hen, hield hen tegen zich aan. Constance hugged them, holding them against her.

- Je zoû mama wel een beetje hinderen... zei ze met een doode stem. - You may be bothering Mama a little.... she said in a dead voice. Mama moet papa oppassen... Mommy has to babysit daddy...

En zij viel bijna flauw in een stoel. And she almost passed out in a chair.

- Tante Constance! - Aunt Constance! snïkte Emilie. snickered Emilie. Tante Constance: laat mij... laat mij... bij u blijven... Laat mij bij u blijven! Aunt Constance: let me... let me... stay with you... Let me stay with you! Waar... waar moet ik heen! Where ... where should I go!

Zij snikte, als gek, neêrgezonken tegen Constances knieën. She sobbed, like mad, slumping against Constance's knees. De kinderen weenden ook. The children wept, too. Constance had haar eenen arm geslagen om Emilie, in haar andere hield zij de kinderen. Constance had her one arm wrapped around Emilie, in her other she held the children. Buiten was het heel somber. Outside it was very gloomy. Binnen drukte het tragische leven zwaar. Inside, tragic life pressed heavily.