×

We use cookies to help make LingQ better. By visiting the site, you agree to our cookie policy.

image

Zielenschemering [part 2], Hoofdstuk 12 (1)

Hoofdstuk 12 (1)

- Gerrit... ga je uit? vroeg Adeline.

Zij, verwonderd, zag hem de trap afgekomen, gekleed in uniform. Hij had een halven dag in bed gelegen, maar nu voelde hij zich beter en een koortsige opgewondenheid zwiepte hem voort. Hij antwoordde zijne vrouw, dat hij beter was, speelde even met Guy, ontbeet staande, liep toen haastig de deur uit, deed vluchtig zijn dienst in de kazerne, waar men hem niet verwachtte. De koorts, die hij nog voelde huiveren door zijn groote lichaam, joeg hem weêr de kazerne uit; hij liep naar de Kerkhoflaan, vroeg Truitje of er tijding was van meneer of mevrouw, of de jongenheer een telegram had gekregen uit Parijs, maar Truitje wist van niets. Toen rende hij als het ware als een bezetene eerst naar het huis van Otto en Francis, waar hij Francis en Louise, beiden ziek van afwachting, vond - Otto was naar Baarn om Bertha voor te bereiden... Hij kon niet blijven bij de twee vrouwen - Francis zenuwachtig huilende loopende door het huis; Louise, kalmer, zorgende als altijd voor de kinderen, wier zorg zij geheel op zich genomen had sedert zij bij Otto inwoonde en Francis dikwijls ziek was. Hij kon niet blijven, Gerrit; met lange stappen draafde hij naar de Alexanderstraat, naar mama, die blij was hem te zien, genezen: na zijn paar dagen ongesteldheid; hij vond Dorine bij haar, Adolfine kwam, daarna Cateau, allen gekomen in eene impulsie de oude vrouw niet alleen te laten dezer dagen - dezer dagen, dat elk oogenblik uit Parijs Van der Welcke, Constance, Emilie, terug zouden kunnen komen, thuis brengend het lijk van Henri, van wiens dood niemand uit Parijs eenige bizonderheid telegrafeerde - tot groote verontwaardiging van Adolfine, van Cateau. Maar toen tante Lot, rood en dik geschreid de kleine oogen, binnenkwam, en uitriep: - Ja-à... kassiàn! ! uitroep, dadelijk gesmoord door de kinderen - uitroep, dien mama, glassig starende, niet verstond - toen kon Gerrit het niet meer harden tusschen al die nerveuze vrouwen, en overtuigd, dat mama zelfs nog niet wist, dat Constance en Van der Welcke naar Parijs waren, dat de zusters zelfs haar nog niet hadden gejokt, dat Henri zwaar ziek was - maakte hij zich weg, in eens - zonder afscheid te nemen, liep hij de vrije lucht in - de straat op - de Boschjes in - snakkende naar adem. Wat was er toch, dat er hing in de lucht? Het was of de wolken daar laag neêrhingen als eene groote, groote meêwarigheid, drukkende over de heele stad. Die meêwarigheid werd tot een radelooze droefgeestigheid, terwijl dravende Gerrit voortijlde met lange, wijde beenen; de winterboomen hieven radeloos droefgeestig hun takkenkruinen op - de kraaien cirkelden in zwermen en schreeuwden; de bels van de trams klingelden als door floers heen, de enkele wandelaars liepen strak; met spookgezichten van onheil kwam hij koortslijders tegemoet in donkere kleêren, gingen zij hem spectraal voorbij, en om hem heen, in de verschieten der Boschjes rees een klamme mist, waarin alle ommelijn van huizen, boomen, en menschen verijlde tot schimmige onwerkelijkheid. En het was Gerrit of hij alléen werkelijk was, een lichaam had en dravend ijlde door het spooklandschap, door de holle dreven van den dood. Wat was er dan toch in de lucht? Niets... niets bizonders... het was winter in Holland... en de menschen... de menschen hadden niets bizonders: zij liepen in dikke jassen en mantels omdat het koud was en hadden in de zakken hun handen en omdat huiverig kil was de mist, stonden hun oogen strak, trokken dun hunne neuzen en lippen, en gebaarden zij zoo strak spookachtig, terwijl zij hem uit den nevel te-gemoet kwamen en voorbij gingen met dat wezen van schim en oneigenlijkheid... En terwijl allerlei beelden koortsig voor hem uit dwarrelden, als vlammende dwaallichten in dien morgenmist, triltikte zijne gedachte van allerlei haastig aan - zag hij voor zich de kazerne - Pauline - den trein en Constance en Van der Welcke in een coupé met de doodkist van Henri tusschen hen in - tante Lot en mama - zag hij Bertha in Baarn - zijn jongensjaren te Buitenzorg, de schuimende rivier, àl zijn blonde kinderen, zag hij een worm, groot als een draak met haren als lansen, recht piekende op zijn drakerug... Had hij nog koorts en had hij niet goed gedaan op te staan, uit te gaan... Maar hij had niet meer kunnen in bed blijven, hij had niet meer gekund: zijne koortsige opgewondenheid had hem voortgedreven naar de kazerne, naar zijne moeder en naar... Waar liep hij heen... Liep hij naar Scheveningen, en waarom liep hij zoo door de Boschjes... Wat dreef hem toch toe telkens rechts te houden, rechts de paadjes in te slaan, als wilde hij naar den Nieuwen Weg toe... Wat wilde hij rechts... Plotseling, om tegen zijn koorts in te gaan, ging hij links, maar langs een zijweg, als ware het sterker dan hemzelven, dwaalde hij weêr rechts af - als had hij den weg vergeten... Daar was de Waterpartij... Daar achter de Nieuwe Weg... Als een paar matte spiegels, verweerd, lagen de vlakken water onder de laag hangende grauwe meêwarigheid der luchten, en het een beetje lievige Boschjes-landschap, in zijn duinige omkransing, werd wreed, een tragische plas, in geheel die dreef van killen dood, die te huiveren scheen door den winter... Wat was er dan toch in de lucht... Maar er was niets... dan de Waterpartij, in een waas van mist; de enkele villa's er om heen vaag verschoten in neveligheid, wandelaars waren er geene... Er was niets dan de bekende, iederendaagsche gewoonheid... Wat dreef hem dan langs de Waterpartij naar den Nieuwen Weg, zoo doelloos te dwalen... Waarom waren die vlakken water als tragische plassen... Was het niet of bleeke gezichten er uit staarden, uit die tragische plassen: bleeke witte gezichten van vrouwen, verhonderdvoudigd door vreemde weêrspiegelingen, wemelingen van witte gezichten, in natte geplakte haren en met brekende oogen, die glimpten? Ja... ja... hij had de koorts... Hij had niet goed gedaan uit te gaan, in dien killen morgenmist. Maar bedonderd was het ziek te zijn... en hij, hij was nooit ziek. Hij had nooit gezegd, dat hij ziek was. Hij was een kerel, die kon tegen een stootje... Maar met dat al had hij koorts. Anders had hij niet gezien een tragische plas in de Waterpartij, met witte gezichten van waterwijven... Hè... wat koud en kil hadden de waterwijven het daar in de stillige, killige plassen... alleen met éen vonk glimpten-op hare gebroken oogen... Waren zij lijken of leefden zij, de killige waterwijven... Braken haar oogen of lonkten zij... Wat weêrspiegelden zij vreemd in elkaâr, tot zij waren als duizende wijven van water... tot hare gezichten bloeiden als witte bloemen van dood boven het hier en daar even vervroren vlies van den plas. Hu... hu... wat hadden zij het kil en koud... de arme lonkende waterwijven, dood...

Dood, waren zij dood...? Lonkten zij, lachten zij... met oogen van goud...? Hij rilde als ruizelde ijskoud water zijn ruggegraat langs, en hij wikkelde dicht zich in zijn uniformjas... In zijn zak voelde hij iets hards, van vierkant bordpapier... Ja... daar liep hij al heel lang meê rond... en toch... toch kon hij het niet doen. Het was het portret van zijn kinderen... de laatste groep, genomen voor den laatsten verjaardag van mama... Al wéken liep hij er meê, in zijn zak, in een enveloppe, waarop een adres geschreven... en toch, toch kon hij het niet zenden... of overhandigen aan haar deur... Het portret van àl zijn kinderen... Je hebt zeker lieve kinderen, hè Gerrit?... God, hoe kon ze dat vragen - hoe kon ze dat vragen... met iets om hem dol te maken... Hu... hu... wat was het koud... Schichtig keek hij naar de waterwijven...: neen, neen, er was niets... Er was niets dan de kille plas... Koorts had hij... God - hoe kon ze dat vragen! Toch... toch was het uit... Was ze niet meer de meid van vroeger... Was ze op, was ze op, had ze als een lijk in zijn armen gelegen, moê van haar eigen zoenen, gebroken door zijn omhelzing, bleek als een lap... op... God, hoe bedonderd, òp te zijn en nog zoo jong... een jonge vrouw... Op... als een defecte machine... God, hoe bedonderd was dat... Neen hij kon dat portret niet geven... àl zijn kinderen... aan zijn meid... Hij kòn niet... Had ze dan maar een armband gevraagd of zoo een dergelijk prul... van zijn armoedje had hij dan nog wel kans gezien haar een aardig souvenir te koopen... Hu... hu... wat was het kil en koud...! Hel vlamden de dwaallichten van allerlei beelden voor hem uit en er door heen, door de vlammen voort, ijlde de sneltrein uit Parijs - met den coupé, de kist, Van der Welcke, Constance; zwarte, roerlooze figuren - en toch was het bitter, mistig koud, koud tot in zijn rillende merg toe, en een groote harige draak spleet open zijn beestige muil met tong van vuur om te likken dat rillend merg... Het lamme dier... wat groot was het geworden! Het was niet meer in hem, het was nu òm hem: het vulde de lucht met zijn lijfskronkelingen, zijn staart hief het tusschen de wintertakken op, en zijn kop rustte op Gerrits rug, en met zijn vuurtong lekte het aan Gerrits merg, en onder dien vuurlek - zoo vreemd - bevroor hij... Rrrr... Rrrr... God wat rilde hij... wat had hij de koorts...! Naar huis... naar huis... naar bed... O, het zoû wel lekker zijn maar naar bed te gaan... Goed warm... goed warm... Nog lekkerder goed warm in vrouwe-armen... niet zoenen... alleen maar lekker warm slapen... Rrr... Rrr... God, God, God... wat smeèt men een water over hem uit... Nooit had hij zoo gerild. Wat hard was dat portret van zijn kinderen. Het voelde op zijn hart als een plank. Hoe lang liep hij er al meê rond...? Rrr... Rrr... ach, had hij het maar gedaan... Het was het eenige, dat zij gevraagd had... Geld had hij haar nooit gegeven... Alleen maar vijftien gulden... Rrr... Rrr... vijf... rrr... tien... rrr... gulden... Kom... als hij het nòg maar deed... Even afgeven... aan haar deur... rrr... en dan... rrr... en dan... rrr... naar bed... Warm... warm naar bed...

Dat was plotseling geworden een reëele gedachte, en ze dreef hem voort langs het Kanaal... Ook daar hing de mist als met wazen over het water en het weiland aan den overkant, en al rillende, rillende onder den vuurlek van de drakentong, repte Gerrit zich naar de Frederikstraat... Daar woonde zij, dáar was hij zoo dikwijls den laatsten tijd bij haar gekomen tot dien laatsten keer, toen zij hem bijna gesmeekt had maar niet meer terug te komen en te geven als souvenir het portret... het portret van zijn kinderen... Nu zoû hij het overhandigen. Hij had het al in de hand, omdat het als een plank lag op zijn hart, en op de enveloppe was haar naam geschreven... Rrrr... vlug overhandigen en dan... warm... rrr... warm... naar bed.

Een juffrouw opende.

- Wil u dat aan de juffrouw geven...

Stoppen in de hand van de vrouw wilde hij zijn enveloppe en dan rrr... rrr... naar huis... naar bed... warm... warm...

- Meneer... weet u óok niet waar de juffrouw is?

- Waar ze is?

- Waar ze heen is?

- Is ze dan weg...

- Ze is gisteren middag niet thuis gekomen... Ik maak me wel niet ongerust; - maar ze kwam toch altijd 's avonds thuis... Ik moet wel geld van haar hebben... maar ze is niet weggelooopen... Want boven is alles gelaten als het was... haar kleêren... haar kleinigheden.

- Misschien is ze op reis...

- Misschien... maar ze heeft niets meê.

- Misschien toch...

- Ja... het kan wel... Dus moet ik de enveloppe geven... als de juffrouw komt?

- Ja... Of neen... of neen... geef maar hier... Ik zal zelf... Of neen... geef het maar, als ze terug komt. Neen toch niet... ik zal zelf...

Hij stopte de enveloppe in zijn jas, maakte zich weg. Rrr... wat lag het als een plank op zijn borst... Waar was ze heen... Waar was Pauline heen... Was ze op reis... Waarom had hij de enveloppe maar niet achtergelaten... Je kon niet weten: ALS zij niet meer terugkwam... dan zoû het daar blijven liggen, het portret van zijn kinderen... Denkelijk was ze er van door... Ja, denkelijk was ze er van door... met haar rijken jongen jongen... Nu, die zoû zich niet haar herinneren, als hij zich haar van vroeger herinnerde... Rrrrrr... God, God wat rilde hij... naar bed, naar bed... Wanneer zouden Constance en Van der Welcke terug kunnen zijn... O, de sneltrein... o de kist... O, de vuurlek van den draak, wiens grootharige lijfskronkelingen vulden den heelen grauwen hemel...

Nu sloeg hij de Javastraat om: hij wilde zich reppen naar huis: zijn tanden klapperden op elkaâr, en hij meende, ijskoud water droop van hem af, terwijl met lange vuursmeren de tong van het beroerde beest zijn merg oplikte... Bij de Schelpkade kwam hij te gemoet een groep van vier, vijf politie-agenten: harde woorden klonken luid: zoo luid klonken hunne woorden door de oneigenlijkheid van den mist heen, dat zij hem wakker schudden uit een wandelenden slaap, uit den droom van het drakengedierte met de piekrechte haren...

- Ze was al blauw, hoorde hij zeggen.

De anderen schreeuwden door elkaâr heen, terwijl zij met hun wijde passen, als na een emotie, voortgingen. Gerrit, in eens, stond genageld.

- Wie was blauw? vroeg hij barsch, bulderde zijn stem.

- Ritmeester? vroeg de agent: de man salueerde.

- Wie was blauw? bulderde Gerrit.

- Een vrouw, ritmeester... Een vrouw... die zich verdronken heeft, van nacht, in het Kanaal... - Een vrouw?

- Ja, ritmeester... Hier. mijn kameraad heeft het eerst het lijk gezien, toen het bovendreef met het gezicht boven het water... Toen is hij mij komen waarschuwen, zijn wij de dreggen gaan halen... Een jonge vrouw nog...

- En ze was... al blauw...

- Ja... ritmeester... opgezwollen, ze had veel water binnen... We hebben het lijk naar het Kerkhof bij de Boschjes gebracht... We gaan nu naar de Commissaris.

- Naar het kerkhof...

- Ja ritmeester. Ritmeester.

- Ritmeester...

De mannen salueerden.

Ze was al blauw, herhaalde Gerrit en hij liep, dravende, voort... Rrr... rrr... o naar bed... hij wilde naar bed... koud kreeg hij het, als die vrouw het dien nacht koud had gehad, vlottende in het water, tot haar gezicht naar boven gebloeid was, als een spokige bloem van dood... Rrr... Koud en kil water... Was hij geen twintig minuten geleden langs koud en kil water geloopen en had het hem niet toegeschenen of geheel het lievige boschlandschap, met duinige omkransing, ver- ijlde tot schimmige oneigenlijkheid, met de lijnen der villa's en boomen - en de vijvers als tragische plassen, waarin spiegelden roerloos de lage luchten vol grauw, volgewemeld met het kronkelen van zijn reuzeworm - tot de gezichten van waterwijven, in natte geplakte haren en goudig glimpende oogen waren opgeloken als doode bloemen, waterlelies van sterving en hem hadden gelonkt, in hun laatste breking der blikken... O, de sneltrein van Parijs... O, wat had hij de koorts... Naar bed wilde hij nu spoedig gaan... maar vóor hij ging, wilde hij nog even aanloopen op de Kerkhoflaan, om te vragen of Van der Welcke en Constance geen telegram gezonden hadden...

Learn languages from TV shows, movies, news, articles and more! Try LingQ for FREE

Hoofdstuk 12 (1) chapter Κεφάλαιο 12 (1) Chapter 12 (1)

- Gerrit... ga je uit? Gerrit|go|you|out - Gerrit... are you going out? vroeg Adeline. Adeline asked.

Zij, verwonderd, zag hem de trap afgekomen, gekleed in uniform. she|surprised|saw|him|the|stairs|coming down|dressed|in|uniform She, surprised, saw him coming down the stairs, dressed in uniform. Hij had een halven dag in bed gelegen, maar nu voelde hij zich beter en een koortsige opgewondenheid zwiepte hem voort. he|had|a|half|day|in|bed|lying|but|now|felt|he|himself|better|and|a|feverish|excitement|whipped|him|forward He had been lying in bed for half a day, but now he felt better and a feverish excitement propelled him forward. Hij antwoordde zijne vrouw, dat hij beter was, speelde even met Guy, ontbeet staande, liep toen haastig de deur uit, deed vluchtig zijn dienst in de kazerne, waar men hem niet verwachtte. he|answered|his|wife|that|he|better|was|played|briefly|with|Guy|had breakfast|standing|ran|then|hurriedly|the|door|out|did|quickly|his|duty|in|the|barracks|where|they|him|not|expected He told his wife that he was better, played a bit with Guy, had breakfast standing up, then hurried out the door, briefly did his duty at the barracks, where he was not expected. De koorts, die hij nog voelde huiveren door zijn groote lichaam, joeg hem weêr de kazerne uit; hij liep naar de Kerkhoflaan, vroeg Truitje of er tijding was   van meneer of mevrouw, of de jongenheer een telegram had gekregen uit Parijs, maar Truitje wist van niets. the|fever|that|he|still|felt|shivering|through|his|large|body|drove|him|again|the|barracks|out|he|ran|to|the|Cemetery Avenue|asked|Truitje|if|there|news|was|of|mister|or|missus|or|the|young gentleman|a|telegram|had|received|from|Paris|but|Truitje|knew|of|nothing The fever, which he still felt shivering through his large body, drove him out of the barracks again; he walked to the Cemetery Avenue, asked Truitje if there was any news from Mr. or Mrs., or if the young gentleman had received a telegram from Paris, but Truitje knew nothing. Toen rende hij als het ware als een bezetene eerst naar het huis van Otto en Francis, waar hij Francis en Louise, beiden ziek van afwachting, vond - Otto was naar Baarn om Bertha voor te bereiden... Hij kon niet blijven bij de twee vrouwen - Francis zenuwachtig huilende loopende door het huis; Louise, kalmer, zorgende als altijd voor de kinderen, wier zorg zij geheel op zich genomen had sedert zij bij Otto inwoonde en Francis dikwijls ziek was. then|he ran|he|as|it|were|as|a|madman|first|to|the|house|of|Otto|and|Francis|where|he|Francis|and|Louise|both|sick|from|waiting|found|Otto|was|to|Baarn|to|Bertha|for|to|prepare|he|could|not|stay|with|the|two|women|Francis|nervously|crying|running|through|the|house|Louise|calmer|caring|as|always|for|the|children|whose|care|she|entirely|on|herself|taken|had|since|she|with|Otto|lived|and|Francis|often|sick|was Then he ran as if possessed first to the house of Otto and Francis, where he found Francis and Louise, both sick from waiting - Otto had gone to Baarn to prepare Bertha... He could not stay with the two women - Francis nervously crying and running through the house; Louise, calmer, always caring for the children, whose care she had completely taken on since she moved in with Otto and Francis was often ill. Hij kon niet blijven, Gerrit; met lange stappen draafde hij naar de Alexanderstraat, naar mama, die blij was hem te zien, genezen: na zijn paar dagen ongesteldheid; hij vond Dorine bij haar, Adolfine kwam, daarna Cateau, allen gekomen in eene impulsie de oude vrouw niet alleen te laten dezer dagen - dezer dagen, dat elk oogenblik uit Parijs Van der Welcke, Constance, Emilie, terug zouden kunnen komen, thuis brengend het lijk van Henri, van wiens dood niemand uit Parijs eenige bizonderheid telegrafeerde - tot groote verontwaardiging van Adolfine, van Cateau. he|could|not|stay|Gerrit|with|long|steps|he ran|he|to|the|Alexander Street|to|mom|who|happy|was|him|to|see|healed|after|his|few|days|menstruation|he|found|Dorine|at|her|Adolfine|came|after that|Cateau|all|came|in|an|impulse|the|old|woman|not|alone|to|leave|these|days|these|days|that|every|moment|from|Paris|Van|der|Welcke|Constance|Emilie|back|would|could|come|home|bringing|the|corpse|of|Henri|of|whose|death|no one|from|Paris|any|detail|telegraphed|to|great|indignation|of|Adolfine|of|Cateau He could not stay, Gerrit; he strode away towards Alexanderstraat, to mama, who was happy to see him, recovered: after his few days of illness; he found Dorine with her, Adolfine came, then Cateau, all having come in a surge to not leave the old woman alone these days - these days, when at any moment Van der Welcke, Constance, Emilie could return from Paris, bringing home the body of Henri, of whose death no one in Paris had telegraphed any details - to the great indignation of Adolfine, of Cateau. Maar toen tante Lot, rood en dik geschreid de kleine oogen, binnenkwam, en uitriep:   - Ja-à... but|when|aunt|Lot|red|and|thick|cried|the|small|eyes|entered|and|exclaimed|| But when aunt Lot, red and thick with tears in her small eyes, came in, and exclaimed: - Yes-à... kassiàn! kassiàn! ! uitroep, dadelijk gesmoord door de kinderen - uitroep, dien mama, glassig starende, niet verstond - toen kon Gerrit het niet meer harden tusschen al die nerveuze vrouwen, en overtuigd, dat mama zelfs nog niet wist, dat Constance en Van der Welcke naar Parijs waren, dat de zusters zelfs haar nog niet hadden gejokt, dat Henri zwaar ziek was - maakte hij zich weg, in eens - zonder afscheid te nemen, liep hij de vrije lucht in - de straat op - de Boschjes in - snakkende naar adem. ||||the|||||||||||||||bear||||||||that||||||||||||for|||||||||||joked||||||||||||||||||||||||||||||breath ! exclamation, immediately smothered by the children - exclamation, which mama, staring glassily, did not understand - then Gerrit could no longer bear it among all those nervous women, and convinced that mama did not even know that Constance and Van der Welcke had gone to Paris, that the sisters had not even lied to her yet, that Henri was seriously ill - he made his escape, all at once - without saying goodbye, he ran into the open air - into the street - into the Boschjes - gasping for breath. Wat was er toch, dat er hing in de lucht? what|was|there|indeed|that|there|hung|in|the|air What was it that hung in the air? Het was of de wolken daar laag neêrhingen als eene groote, groote meêwarigheid, drukkende over de heele stad. it|was|as if|the|clouds|there|low|hung down|like|a|big|big|heaviness|pressing|over|the|whole|city It was as if the clouds hung low like a great, great heaviness, pressing down over the entire city. Die meêwarigheid werd tot een radelooze droefgeestigheid, terwijl dravende Gerrit voortijlde met lange, wijde beenen; de winterboomen hieven radeloos droefgeestig hun takkenkruinen op - de kraaien cirkelden in zwermen en schreeuwden; de bels van de trams klingelden als door floers heen, de enkele wandelaars liepen strak; met spookgezichten van onheil kwam hij koortslijders tegemoet in donkere kleêren, gingen zij hem spectraal voorbij, en om hem heen, in de verschieten der Boschjes rees een klamme mist, waarin   alle ommelijn van huizen, boomen, en menschen verijlde tot schimmige onwerkelijkheid. that|heaviness|became|to|a|relentless|sadness|while|running|Gerrit|rushed|with|long|wide|legs|the|winter trees|raised|hopelessly|sad|their|treetops|up|the|crows|circled|in|flocks|and|screamed|the|bells|of|the|trams|rang|as|through|veils|through|the|few|walkers|walked|stiffly|with|ghostly faces|of|misfortune|came|he|feverish people|towards|in|dark|clothes|went|they|him|spectral|past|and|around|him|around|in|the|distances|of the|bushes|rose|a|clammy|fog|in which|all|outlines|of|houses|trees|and|people|faded|to|shadowy|unreality That heaviness turned into a relentless melancholy, while galloping Gerrit hurried along with long, wide legs; the winter trees raised their branches in hopeless sorrow - the crows circled in flocks and screamed; the bells of the trams rang as if through veils, the few pedestrians walked stiffly; with ghostly faces of doom, he encountered those in dark clothing, they passed him spectrally, and around him, in the distances of the woods, a clammy mist rose, in which all outlines of houses, trees, and people faded into shadowy unreality. En het was Gerrit of hij alléen werkelijk was, een lichaam had en dravend ijlde door het spooklandschap, door de holle dreven van den dood. and|it|was|Gerrit|as if|he|alone|really|was|a|body|had|and|running|rushed|through|the|ghost landscape|through|the|hollow|paths|of|the|death And it was Gerrit as if he alone was real, had a body and hurried through the ghostly landscape, through the hollow avenues of death. Wat was er dan toch in de lucht? What was in the air then? Niets... niets bizonders... het was winter in Holland... en de menschen... de menschen hadden niets bizonders: zij liepen in dikke jassen en mantels omdat het koud was en hadden in de zakken hun handen en omdat huiverig kil was de mist, stonden hun oogen strak, trokken dun hunne neuzen en lippen, en gebaarden zij zoo strak spookachtig, terwijl zij hem uit den nevel te-gemoet kwamen en voorbij gingen met dat wezen van schim en oneigenlijkheid... En terwijl allerlei beelden koortsig voor hem uit dwarrelden, als vlammende dwaallichten in dien morgenmist, triltikte zijne gedachte van allerlei haastig aan - zag hij voor zich de kazerne - Pauline - den trein en Constance en Van der Welcke in een coupé met de doodkist van Henri tusschen hen in - tante Lot en mama - zag hij Bertha in Baarn - zijn jongensjaren te Buitenzorg, de schuimende rivier, àl zijn blonde kinderen, zag hij een worm, groot als een draak met haren   als lansen, recht piekende op zijn drakerug... Had hij nog koorts en had hij niet goed gedaan op te staan, uit te gaan... Maar hij had niet meer kunnen in bed blijven, hij had niet meer gekund: zijne koortsige opgewondenheid had hem voortgedreven naar de kazerne, naar zijne moeder en naar... Waar liep hij heen... Liep hij naar Scheveningen, en waarom liep hij zoo door de Boschjes... Wat dreef hem toch toe telkens rechts te houden, rechts de paadjes in te slaan, als wilde hij naar den Nieuwen Weg toe... Wat wilde hij rechts... Plotseling, om tegen zijn koorts in te gaan, ging hij links, maar langs een zijweg, als ware het sterker dan hemzelven, dwaalde hij weêr rechts af - als had hij den weg vergeten... Daar was de Waterpartij... Daar achter de Nieuwe Weg... Als een paar matte spiegels, verweerd, lagen de vlakken water onder de laag hangende grauwe meêwarigheid der luchten, en het een beetje lievige Boschjes-landschap, in zijn duinige omkransing, werd wreed, een tragische plas, in geheel die dreef van killen dood, die te huiveren scheen door den winter... Wat was er dan toch in de lucht... Maar er was niets... dan de Waterpartij, in een waas van mist; de enkele villa's er om heen vaag verschoten in   neveligheid, wandelaars waren er geene... Er was niets dan de bekende, iederendaagsche gewoonheid... Wat dreef hem dan langs de Waterpartij naar den Nieuwen Weg, zoo doelloos te dwalen... Waarom waren die vlakken water als tragische plassen... Was het niet of bleeke gezichten er uit staarden, uit die tragische plassen: bleeke witte gezichten van vrouwen, verhonderdvoudigd door vreemde weêrspiegelingen, wemelingen van witte gezichten, in natte geplakte haren en met brekende oogen, die glimpten? ||special||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||noses||||hands||||spooky|||||||||||||||||hands||nothingness|||||||||dawdled|||lights|||morning mist|tapped||||||||||||barracks|||||||||||||||coffin||||||||||||||||||Buitenzorg|||||||||||||||||||||peeking|||drakerug||||||||||||||||||||||||||||||||||||driven||||||||||||||||||||||||||||||||||||paths||||||||||||||||||||||||||||||they|||||||||||||||||||||water feature|||||||||nothing||verweerd|||hands|||||||r|||||||nothing|||||sandy|nothing|||||nothing||||||kill||||||||||||||||||||||||||||||||||||s||neveligheid|||||||||||everyday||||||||||||||||||||s|||||||||||||||||||||||verhundredfolded|||reflections|lives||||||stuck||||breaking||| Nothing... nothing special... it was winter in Holland... and the people... the people had nothing special: they walked in thick coats and overcoats because it was cold and had their hands in their pockets and because the mist was chilly and shivering, their eyes were wide, their noses and lips were thin, and they gestured so stiffly ghostly, as they came towards him out of the fog and passed by with that being of shadow and strangeness... And while all sorts of images fluttered feverishly before him, like flaming will-o'-the-wisps in that morning mist, his thoughts ticked off hastily - he saw before him the barracks - Pauline - the train and Constance and Van der Welcke in a compartment with Henri's coffin between them - aunt Lot and mom - he saw Bertha in Baarn - his boyhood years in Buitenzorg, the foaming river, all his blonde children, he saw a worm, as big as a dragon with hairs like lances, poking straight up on his dragon's back... Did he still have a fever and had he not done well to get up, to go out... But he could no longer stay in bed, he could no longer: his feverish excitement had driven him to the barracks, to his mother and to... Where was he going... Was he walking to Scheveningen, and why was he walking through the Boschjes like this... What drove him to keep turning right, to take the paths to the right, as if he wanted to go to the Nieuwen Weg... What did he want to the right... Suddenly, to go against his fever, he went left, but along a side road, as if it were stronger than himself, he wandered right again - as if he had forgotten the way... There was the Water Party... There behind the Nieuwe Weg... Like a couple of dull mirrors, weathered, the surfaces of water lay under the low-hanging gray murkiness of the skies, and the somewhat lovely Boschjes landscape, in its dune-like encirclement, became cruel, a tragic puddle, in all that avenue of chilling death, which seemed to shiver through the winter... What was in the air then... But there was nothing... except the Water Party, in a haze of mist; the few villas around it faded vaguely in the fog, there were no walkers... There was nothing but the familiar, everyday ordinariness... What drove him along the Water Party to the Nieuwen Weg, to wander so aimlessly... Why were those surfaces of water like tragic puddles... Was it not as if pale faces were staring out from those tragic puddles: pale white faces of women, multiplied by strange reflections, swarms of white faces, in wet plastered hair and with breaking eyes, that glimmered? Ja... ja... hij had de koorts... Hij had niet goed gedaan uit te gaan, in dien killen morgenmist. Yes... yes... he had the fever... He had not done well to go out in that chilly morning mist. Maar bedonderd was het ziek te zijn... en hij, hij was nooit ziek. But it was maddening to be sick... and he, he was never sick. Hij had nooit gezegd, dat hij ziek was. he|had|never|said|that|he|sick|was He had never said that he was sick. Hij was een kerel, die kon tegen een stootje... Maar met dat al had hij koorts. he|was|a|guy|who|could|against|a|hit|but|with|that|all|had|he|fever He was a guy who could take a hit... But despite that, he had a fever. Anders had hij niet gezien een tragische plas in de Waterpartij, met witte gezichten van waterwijven... Hè... wat koud en kil hadden de waterwijven het daar in de stillige, killige plassen... alleen met éen vonk glimpten-op hare gebroken oogen... Waren zij lijken of leefden zij, de killige waterwijven... Braken haar oogen of lonkten zij... Wat weêrspiegelden zij vreemd in elkaâr, tot zij waren als duizende wijven van   water... tot hare gezichten bloeiden als witte bloemen van dood boven het hier en daar even vervroren vlies van den plas. otherwise|had|he|not|seen|a|tragic|puddle|in|the|Water Party|with|white|faces|of|water women|huh|how|cold|and|chilly|had|the|water women|it|there|in|the|still|chilly|puddles|only|with|one|spark|||their|broken|eyes|were|they|corpses|or|lived|they|the|chilly|water women|broke|their|eyes|or|beckoned|they|what|reflected|they|strange|in|each other|until|they|were|like|thousands|women|of|water|until|their|faces|bloomed|like|white|flowers|of|death|above|the|here|and|there|just|frozen|film|of|the|puddle Otherwise, he wouldn't have seen a tragic puddle in the Water Party, with white faces of water women... Oh... how cold and chilly the water women were there in the still, chilly puddles... only with one spark glimmering in their broken eyes... Were they corpses or did they live, the chilly water women... Did their eyes break or did they beckon... What did they reflect strangely in each other, until they were like thousands of women of water... until their faces bloomed like white flowers of death above the here and there slightly frozen film of the puddle. Hu... hu... wat hadden zij het kil en koud... de arme lonkende waterwijven, dood... huh|huh|how|had|they|it|chilly|and|cold|the|poor|beckoning|water women|dead Hu... hu... how cold and chilly they had it... the poor beckoning water women, dead...

Dood, waren zij dood...? dead|were|they|dead Dead, were they dead...? Lonkten zij, lachten zij... met oogen van goud...? they beckoned|they|they laughed|they|with|eyes|of|gold Did they shine, did they laugh... with eyes of gold...? Hij rilde als ruizelde ijskoud water zijn ruggegraat langs, en hij wikkelde dicht zich in zijn uniformjas... In zijn zak voelde hij iets hards, van vierkant bordpapier... Ja... daar liep hij al heel lang meê rond... en toch... toch kon hij het niet doen. he|he shivered|as|it rustled|icy cold|water|his|spine|along|and|he|he wrapped|tightly|himself|in|his|uniform jacket|in|his|pocket|he felt|he|something|hard|of|square|cardboard|yes|there|he walked|he|already|very|long|with|around|and|yet|yet|he could|he|it|not|to do He shivered as icy cold water trickled down his spine, and he wrapped himself tightly in his uniform jacket... In his pocket, he felt something hard, made of square cardboard... Yes... he had been carrying it around for a long time... and yet... yet he could not do it. Het was het portret van zijn kinderen... de laatste groep, genomen voor den laatsten verjaardag van mama... Al wéken liep hij er meê, in zijn zak, in een enveloppe, waarop een adres geschreven... en toch, toch kon hij het niet zenden... of overhandigen aan haar deur... Het portret van àl zijn kinderen... Je hebt zeker lieve kinderen, hè Gerrit?... it|was|the|portrait|of|his|children|the|last|group|taken|before|the|last|birthday|of|mom|for|weeks|he walked|he|it|with|in|his|pocket|in|an|envelope|on which|an|address|written|and|yet|yet|he could|he|it|not|to send|or|to hand over|to|her|door|the|portrait|of|all|his|children|you|you have|surely|dear|children|right|Gerrit It was the portrait of his children... the last group, taken for mama's last birthday... For weeks he had been carrying it, in his pocket, in an envelope, with an address written on it... and yet, yet he could not send it... or hand it over at her door... The portrait of all his children... You surely have lovely children, right Gerrit?... God, hoe kon ze dat vragen - hoe kon ze dat vragen... met iets om hem dol te maken... Hu... hu... wat was het koud... Schichtig keek hij naar de waterwijven...: neen, neen, er was niets... Er was niets dan de kille plas... Koorts had hij... God - hoe kon ze dat vragen! God, how could she ask that - how could she ask that... with something to drive him mad... Hu... hu... how cold it was... He looked around at the water women nervously...: no, no, there was nothing... There was nothing but the chilly puddle... He had a fever... God - how could she ask that! Toch... toch was het uit... Was ze niet meer de meid van vroeger... Was ze op, was ze op, had ze als een lijk in zijn armen gelegen, moê van haar eigen zoenen, gebroken door zijn omhelzing, bleek als een lap... op... God, hoe bedonderd, òp te zijn en nog zoo jong... een jonge vrouw... Op... als een defecte machine... God, hoe bedonderd was dat... Neen hij kon dat portret niet geven... àl zijn kinderen... aan zijn meid... Hij kòn niet... Had ze dan maar een armband gevraagd of zoo een dergelijk prul... van zijn armoedje had hij dan nog wel kans gezien haar een aardig souvenir te koopen... Hu... hu... wat was het kil en koud...! ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||a||||bedonderd||||||||||||||defective||||||||||||||||||||||||||||||||||prul|||poverty||||||||||||||||||||| Still... still it was over... Was she no longer the girl from before... Was she spent, was she spent, had she lain like a corpse in his arms, tired from her own kisses, broken by his embrace, pale as a rag... spent... God, how deceived, to be spent and still so young... a young woman... spent... like a defective machine... God, how deceived that was... No, he could not give that portrait... all his children... to his girl... He couldn't... If only she had asked for a bracelet or some such trinket... from his little poverty he might have still seen a chance to buy her a nice souvenir... Hu... hu... how chilly and cold it was...! Hel vlamden de dwaallichten van allerlei beelden voor hem uit en er door heen, door de vlammen voort, ijlde de sneltrein uit Parijs - met den coupé, de kist, Van der Welcke, Constance; zwarte, roerlooze figuren - en toch was het bitter, mistig koud, koud tot in zijn rillende merg toe, en een groote harige draak spleet open zijn beestige muil met tong van vuur om te likken dat rillend merg... Het lamme dier... wat groot was het geworden! |||will-o'-the-wisps|||||||||||||||||express train|||||||trunk|||||||||||||misty||||||||||||||sleet|||beastly|muzzle|||||||licking||||||||||| Hell blazed with the will-o'-the-wisps of various images before him and through them, through the flames, rushed the express train from Paris - with the compartment, the coffin, Van der Welcke, Constance; black, motionless figures - and yet it was bitter, misty cold, cold to his shivering marrow, and a great hairy dragon split open its beastly mouth with a tongue of fire to lick that shivering marrow... The lame creature... how big it had become! Het was niet meer in hem, het was nu òm hem: het vulde de lucht met zijn lijfskronkelingen, zijn staart hief het tusschen   de wintertakken op, en zijn kop rustte op Gerrits rug, en met zijn vuurtong lekte het aan Gerrits merg, en onder dien vuurlek - zoo vreemd - bevroor hij... Rrrr... Rrrr... God wat rilde hij... wat had hij de koorts...! |||||||||||||||||body wrigglings||tail|||||winter branches|||||||||||||leaked||||||||fire tongue|||froze|||Rrrr||||||||| It was no longer within him, it was now around him: it filled the air with its body writhings, its tail lifted between the winter branches, and its head rested on Gerrit's back, and with its fiery tongue it leaked onto Gerrit's marrow, and under that fire leak - so strange - he froze... Rrrr... Rrrr... God how he shivered... how he had the fever...! Naar huis... naar huis... naar bed... O, het zoû wel lekker zijn maar naar bed te gaan... Goed warm... goed warm... Nog lekkerder goed warm in vrouwe-armen... niet zoenen... alleen maar lekker warm slapen... Rrr... Rrr... God, God, God... wat smeèt men een water over hem uit... Nooit had hij zoo gerild. to|home|to|home|to|bed|O|it|would|indeed|nice|to be|but|to|bed|to|to go|good|warm|good|warm|even|nicer|good|warm|in|lady||not|to kiss|only|but|nice|warm|to sleep|Rrr|Rrr|God|God|God|what|pours|one|a|water|over|him|out|never|had|he|so|shivered Home... home... to bed... Oh, it would be so nice to go to bed... Good and warm... good and warm... Even nicer to be good and warm in a woman's arms... no kissing... just nice warm sleeping... Rrr... Rrr... God, God, God... how much water they are pouring over him... He had never shivered like this. Wat hard was dat portret van zijn kinderen. how|hard|was|that|portrait|of|his|children How hard that portrait of his children was. Het voelde op zijn hart als een plank. it|felt|on|his|heart|like|a|plank It felt like a plank on his heart. Hoe lang liep hij er al meê rond...? how|long|walked|he|there|already|with|around How long had he been walking around with it...? Rrr... Rrr... ach, had hij het maar gedaan... Het was het eenige, dat zij gevraagd had... Geld had hij haar nooit gegeven... Alleen maar vijftien gulden... Rrr... Rrr... vijf... rrr... tien... rrr... gulden... Kom... als hij het nòg maar deed... Even afgeven... aan haar deur... rrr... en dan... rrr... en dan... rrr... naar bed... Warm... warm naar bed... Rrr|Rrr|oh|had|he|it|but|done|it|was|the|only|that|she|asked|had|money|had|he|her|never|given|only|but|fifteen|guilders|Rrr|rrr||rrr||rrr||||||||||given||||rrr|and|then|rrr||||to|bed|warm|warm|to|bed Rrr... Rrr... oh, if only he had done it... It was the only thing she had asked for... He had never given her money... Only fifteen guilders... Rrr... Rrr... five... rrr... ten... rrr... guilders... Come... if only he would do it again... Just drop it off... at her door... rrr... and then... rrr... and then... rrr... to bed... Warm... warm to bed...

Dat was plotseling geworden een reëele gedachte, en ze dreef hem voort langs het Kanaal... Ook daar hing de mist als met wazen over het water en het weiland aan den overkant,   en al rillende, rillende onder den vuurlek van de drakentong, repte Gerrit zich naar de Frederikstraat... Daar woonde zij, dáar was hij zoo dikwijls den laatsten tijd bij haar gekomen tot dien laatsten keer, toen zij hem bijna gesmeekt had maar niet meer terug te komen en te geven als souvenir het portret... het portret van zijn kinderen... Nu zoû hij het overhandigen. that|was|suddenly|become|a|real|thought|and|she|drove|him|on|along|the|Canal|also|there|hung|the|fog|like|with|veils|over|the|water|and|the|meadow|at|the|opposite side|and|already|shivering|shivering|under|the|firelight|of|the|dragon tongue|hurried|Gerrit|himself|to|the|Frederik street|there|she lived|she|there|was|he|so|often|the|last|time|at|her|come|until|that|last|time|when|she|him|almost|begged|had|but|not|anymore|back|to|come|and|to|give|as|souvenir|the|portrait|the|portrait|of|his|children|now|would|he|it|hand over That had suddenly become a real thought, and it drove him along the Canal... There too, the mist hung like a veil over the water and the meadow across the way, and shivering, shivering under the firelight of the dragon tongue, Gerrit hurried to Frederikstraat... She lived there, he had come to her so often lately until that last time, when she had almost begged him not to come back and to give as a souvenir the portrait... the portrait of his children... Now he would hand it over. Hij had het al in de hand, omdat het als een plank lag op zijn hart, en op de enveloppe was haar naam geschreven... Rrrr... vlug overhandigen en dan... warm... rrr... warm... naar bed. he|had|it|already|in|the|hand|because|it|like|a|plank|lay|on|his|heart|and|on|the|envelope|was|her|name|written|Rrrr|quickly|hand over|and|then|warm|rrr|warm|to|bed He already had it in his hand, as it lay like a plank on his heart, and her name was written on the envelope... Rrrr... quickly hand it over and then... warm... rrr... warm... to bed.

Een juffrouw opende. a|young lady|opened A young lady opened.

- Wil u dat aan de juffrouw geven... do|you|that|to|the|teacher|give - Would you give that to the lady...

Stoppen in de hand van de vrouw wilde hij zijn enveloppe en dan rrr... rrr... naar huis... naar bed... warm... warm... to stop|in|the|hand|of|the|woman|wanted|he|his|envelope|and|then|rrr|rrr|to|home|to|bed|warm|warm He wanted to put the envelope in the woman's hand and then rrr... rrr... home... to bed... warm... warm...

- Meneer... weet u óok niet waar de juffrouw is? sir|knows|you|also|not|where|the|teacher|is - Sir... do you also not know where the lady is?

- Waar ze is? where|she|is - Where she is?

- Waar ze heen is? where|she|to|is - Where has she gone?

- Is ze dan weg... is|she|then|gone - Is she gone then...

- Ze is gisteren middag niet thuis gekomen... Ik maak me wel niet ongerust; - maar ze kwam toch altijd 's avonds thuis... Ik moet wel geld van haar hebben... maar   ze is niet weggelooopen... Want boven is alles gelaten als het was... haar kleêren... haar kleinigheden. she|is|yesterday|afternoon|not|home|come|I|make|myself|indeed|not|worried|but|she|came|still|always|in the|evenings|home|I|must|indeed|money|from|her|have|but|she|is|not|run away|because|upstairs|is|everything|left|as|it|was|her|clothes|her|little things - She didn't come home yesterday afternoon... I'm not really worried; - but she always came home in the evening... I must have money from her... but she hasn't run away... Because upstairs everything is left as it was... her clothes... her little things.

- Misschien is ze op reis... maybe|is|she|on|trip - Maybe she is traveling...

- Misschien... maar ze heeft niets meê. maybe|but|she|has|nothing|to do - Maybe... but she has nothing to do with it.

- Misschien toch... |still - Maybe after all...

- Ja... het kan wel... Dus moet ik de enveloppe geven... als de juffrouw komt? yes|it|can|indeed|so|must|I|the|envelope|to give|when|the|teacher|comes - Yes... it could be... So I should give the envelope... when the lady comes?

- Ja... Of neen... of neen... geef maar hier... Ik zal zelf... Of neen... geef het maar, als ze terug komt. yes|or|no|or|no|give|but||||||||||when|she|back|comes - Yes... Or no... or no... just give it here... I'll do it myself... Or no... just give it when she comes back. Neen toch niet... ik zal zelf... No, not at all... I will do it myself...

Hij stopte de enveloppe in zijn jas, maakte zich weg. He put the envelope in his coat, made his way. Rrr... wat lag het als een plank op zijn borst... Waar was ze heen... Waar was Pauline heen... Was ze op reis... Waarom had hij de enveloppe maar niet achtergelaten... Je kon niet weten: ALS zij niet meer terugkwam... dan zoû het daar blijven liggen, het portret van zijn kinderen... Denkelijk was ze er van door... Ja, denkelijk was ze er van door... met haar rijken jongen jongen... Nu, die zoû zich niet haar herinneren, als hij zich haar van vroeger herinnerde... Rrrrrr... God, God wat rilde hij... naar bed, naar bed... Wanneer zouden Constance en Van der Welcke terug kunnen zijn... O, de   sneltrein... o de kist... O, de vuurlek van den draak, wiens grootharige lijfskronkelingen vulden den heelen grauwen hemel... ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||R||||||||||||||||||||||express train|||||||||||grootharige|lifetime squirming||||| Rrr... how it lay like a board on his chest... Where had she gone... Where had Pauline gone... Was she traveling... Why hadn't he just left the envelope behind... You could never know: IF she didn't come back... then it would just stay there, the portrait of his children... Perhaps she had run away... Yes, perhaps she had run away... with her rich young man... Now, he wouldn't remember her, if he remembered her from before... Rrrrrr... God, God how he trembled... to bed, to bed... When would Constance and Van der Welcke be back... Oh, the express train... oh the coffin... Oh, the fire leak of the dragon, whose large hairy body writhings filled the whole gray sky...

Nu sloeg hij de Javastraat om: hij wilde zich reppen naar huis: zijn tanden klapperden op elkaâr, en hij meende, ijskoud water droop van hem af, terwijl met lange vuursmeren de tong van het beroerde beest zijn merg oplikte... Bij de Schelpkade kwam hij te gemoet een groep van vier, vijf politie-agenten: harde woorden klonken luid: zoo luid klonken hunne woorden door de oneigenlijkheid van den mist heen, dat zij hem wakker schudden uit een wandelenden slaap, uit den droom van het drakengedierte met de piekrechte haren... |||||||||||||teeth|||||||||dripped|||||||fire strokes|||||||||licked|||Schelpkade|||||||||||||||||||||||unreality||||||||||||walking|||||||dragon vermin|||pike straight| Now he turned into Javastraat: he wanted to hurry home: his teeth were chattering against each other, and he thought, icy cold water dripped from him, while with long fiery strokes the tongue of the disturbed beast licked up his marrow... At Schelpkade he encountered a group of four or five police officers: harsh words sounded loud: so loud their words rang through the unnaturalness of the fog, that they shook him awake from a walking sleep, from the dream of the dragon creature with the spiky hair...

- Ze was al blauw, hoorde hij zeggen. she|was|already|blue|heard|he|say - She was already blue, he heard someone say.

De anderen schreeuwden door elkaâr heen, terwijl zij met hun wijde passen, als na een emotie, voortgingen. the|others|shouted|through|each other|over|while|they|with|their|wide|steps|as|after|an|emotion|continued The others shouted over each other, while they continued with their wide strides, as if after an emotion. Gerrit, in eens, stond genageld. Gerrit|in|once|stood|nailed Gerrit suddenly stood frozen.

- Wie was blauw? who|was|blue - Who was blue? vroeg hij barsch, bulderde zijn stem. he asked|he|harshly|he bellowed|his|voice he asked gruffly, his voice booming.

- Ritmeester? Captain - Captain? vroeg de agent: de man salueerde. he asked|the|officer|the|man|he saluted asked the officer: the man saluted.

- Wie was blauw? who|was|blue - Who was blue? bulderde Gerrit. he roared|Gerrit Gerrit thundered.

- Een vrouw, ritmeester... Een vrouw... die zich verdronken heeft, van nacht, in het Kanaal...   - Een vrouw? a|woman|captain|a|woman|who|herself|drowned|has|from|night|in|the|Channel|a|woman - A woman, lieutenant... A woman... who drowned last night in the Channel... - A woman?

- Ja, ritmeester... Hier. yes|captain|here - Yes, lieutenant... Here. mijn kameraad heeft het eerst het lijk gezien, toen het bovendreef met het gezicht boven het water... Toen is hij mij komen waarschuwen, zijn wij de dreggen gaan halen... Een jonge vrouw nog... my|comrade|has|the|first|the|corpse|seen|when|it|floated up|with|the|face|above|the|water|then|is|he|me|come|warn|his|we|the|grappling hooks|go|get|a|young|woman|still my comrade saw the body first, when it floated up with its face above the water... Then he came to warn me, we went to get the grappling hooks... A young woman still...

- En ze was... al blauw... and|she|was|already|blue - And she was... already blue...

- Ja... ritmeester... opgezwollen, ze had veel water binnen... We hebben het lijk naar het Kerkhof bij de Boschjes gebracht... We gaan nu naar de Commissaris. yes|captain|swollen|she|had|a lot of|water|inside|we|have|it|corpse|to|the|cemetery|near|the|bushes|brought|we|go|now|to|the|commissioner - Yes... captain... swollen, she had taken in a lot of water... We brought the body to the cemetery by the bushes... We are going to the Commissioner now.

- Naar het kerkhof... to|the|cemetery - To the cemetery...

- Ja ritmeester. yes|captain - Yes, captain. Ritmeester. Ritmaster.

- Ritmeester... - Ritmaster...

De mannen salueerden. The men saluted.

Ze was al blauw, herhaalde Gerrit en hij liep, dravende, voort... Rrr... rrr... o naar bed... hij wilde naar bed... koud kreeg hij het, als die vrouw het dien nacht koud had gehad, vlottende in het water, tot haar gezicht naar boven gebloeid was, als een spokige bloem van dood... Rrr... Koud en kil water... Was hij geen twintig minuten geleden langs koud en kil water geloopen en had het hem niet toegeschenen of geheel het lievige boschlandschap, met duinige omkransing, ver-   ijlde tot schimmige oneigenlijkheid, met de lijnen der villa's en boomen - en de vijvers als tragische plassen, waarin spiegelden roerloos de lage luchten vol grauw, volgewemeld met het kronkelen van zijn reuzeworm - tot de gezichten van waterwijven, in natte geplakte haren en goudig glimpende oogen waren opgeloken als doode bloemen, waterlelies van sterving en hem hadden gelonkt, in hun laatste breking der blikken... O, de sneltrein van Parijs... O, wat had hij de koorts... Naar bed wilde hij nu spoedig gaan... maar vóor hij ging, wilde hij nog even aanloopen op de Kerkhoflaan, om te vragen of Van der Welcke en Constance geen telegram gezonden hadden... |||||||||trotting||||||||||||||||||||||||floating|||||||||bloomed||||spooky||||||||||||||||||||||||||toogeschenen|||||forest landscape||sandy|omkransing||||shady|||||||||||ponds||||||||||||aforementioned|||slithering|||worm||||||||stuck|||gold||||upset||||water lilies||dying||||n/a||||breaking|||||express train||||||||||||||||||||||||running|||||||||||||||| She was already blue, Gerrit repeated, and he walked on, trotting... Rrr... rrr... oh to bed... he wanted to go to bed... he felt cold, as that woman must have felt cold that night, floating in the water, until her face bloomed upwards, like a ghostly flower of death... Rrr... Cold and chilly water... Hadn't he walked past cold and chilly water just twenty minutes ago and hadn't it shown him that the entire lovely woodland landscape, with its dune-like encirclement, had faded into shadowy unreality, with the lines of the villas and trees - and the ponds like tragic puddles, in which the low skies full of gray reflected motionlessly, swarming with the writhing of his giant worm - until the faces of water women, with wet plastered hair and golden glimmering eyes, had been swallowed like dead flowers, water lilies of demise, and had beckoned him, in their last breaking of glances... Oh, the express train to Paris... Oh, how he had the fever... He wanted to go to bed soon now... but before he went, he wanted to stop by the Cemetery Avenue, to ask if Van der Welcke and Constance had sent any telegram.

PAR_TRANS:gpt-4o-mini=8.04 PAR_CWT:AvJ9dfk5=14.11 en:AvJ9dfk5 openai.2025-02-07 ai_request(all=38 err=10.53%) translation(all=76 err=0.00%) cwt(all=2506 err=52.55%)