×

We use cookies to help make LingQ better. By visiting the site, you agree to our cookie policy.


image

Zielenschemering [part 1], Hoofdstuk 9 (2)

Hoofdstuk 9 (2)

Alima ook... De aromatische walm vulde het huis... Er zoû zijn petis, zwart en geurig en prikkelend... o, alleen rijst met een droog vischje, en petis! dweepte Gerrit en tante lachte zich tranen, blij gelukkig, omdat Gerrit van nassi hield... Maar er zoû ook kroepoek zijn, goud greinig: de gedroogde visch, die bij het bakken opzwol tot brosse schulpen: schulpen, die kraakten in de ze brekende vingers en tusschen de ze knarsende tanden; en dan zoû er zijn lodeh: roomkleurig de saus en drijvende vol groenten en tjabé; en na de rijst had tante djedjonkong gemaakt: de koek van Javaanschen suiker, waarboven glaceert de witte maïzenalaag; alleen betreurde tante, dat zij geen santen had, in Gholland, en alleen maar kon werken met room en met melk... En zette men zich dan eindelijk aan tafel: tante, de drie meisjes, en Gerrit, den dweper Gerrit, dan lachten tante en nichtjes:

- Allah, die Herrit!

En zij bedienden hem om strijd, heel netjes, opdat niet de rijst een rommel op zijn bord zoû worden.

- Neen, nièt door elkaâr doen je eten! smeekte tante Lot. Die Ghollandsche manier van totòk... om alles door elkaâr te doen, kàn ik niet uitstaan... Hoû jou rijst blank, zoo blank als moghelijk...

- Ja tante, zoo maagdelijk als een jong meisje! riep Gerrit met glinsterend oog.

En tante lachte weêr tranen, om dien Herrit: te erg toch, seg!

- En nou jou lodeh in de kleine kommetje... nà ja... soo... En dan de sambal, nètjes op den rand van jou bord: niet door elkaâr doen, Herrit... Jaà, die Herrit... Proèf dan eerst... ieder sambal met hapje rijst... nà ja... soo... De kroepoek op de tafel maar... nà ja... soo... Kom... àl... Smul nu maar... Allàh toch, die Herrit... hij vermoordt zijn vàder voor nassi... Kassian, Van Lowe!

En tante meende met dien laatsten uitroep, dat Van Lowe, de vader van Gerrit, al lang dood was en dat Gerrit dus voor nassi zijn vader niet vermoorden kon: hoe dan ook, tante kreeg nu heusche tranen van gevoel en niet meer van lachen in de oogen: kassian, Van Lowe...

Gerrit voelde zich niet eenzaam meer, en dacht aan geen vreemde gevoelens. Hij at zijn rijst met tact; hij at er bedachtzaam van, om er zoo veel en zoo lang mogelijk van te genieten, maar dat was een inspanning, hoor; nu was het tante, dan Toetie, Dotje en Poppie om strijd:

- Herrit... neem nog wat sambal-tomaat... Herrit, vul bij jou lodeh... Herrit, neem ketimoen, dat is frisch, als jij brandt...

En hoewel Gerrits verhemelte was als een gloed, hoewel de sambal opsteeg naar zijne slapen, tot hij er een congestie van kreeg als van een borrel, at Gerrit maar door... nam nog een lepeltje blanke rijst, nam nog een tikje zwarte petis...

- Herrit, ik heb nog djedjonkong! waarschuwde tante. Jij laat mij niet sitten met mijn djedjonkong, ja, Herrit...

En Gerrit beweerde, dat tante een wissel trok op zijn maag, maar dat hij nog wel een plaatsje zoû maken voor de djedjongkong, en hij stampte met de eene vuist op de andere, om te symbolizeeren, dat hij in zijn maag de nassi bij een zoû stampen, om plaats voor den koek te maken. Tante glom van voldoening, omdat Gerrit het alles zoo lekker vond, en na de djedjongkong, toen Gerrit pufde, stelde zij voor:

- Kom, Herrit, nappas jij nu een ooghenblik!

En Gerrit veroorloofde zich zijn uniform wat los te knoopen en viel, de beenen lang, wijd, in een rieten mailstoel om te nappassen, terwijl tante hem inviteerde om haar vooral niet met de kliekjes, den volgenden dag, in den steek te laten.

De rijstlunch bij tante maakte Gerrit voor den heelen dag vroolijk. Hij pufde meer voor de aardigheid dan in werkelijkheid; hij verheerlijkte de rijsttafel, die nooit zwaar is; de tjabé, die luchtig maakt in bloed en helder in hoofd, en het was of al de aromatische, heel sterke sambals van tante hem gaven een vroolijkheid om te leven dien dag, en een verteedering, omdat hij dacht aan zijn kinderjaren te Buitenzorg. Hij deed zijn middagrit rustig en prettig, goede beweging na het copieuze maal; hij kwam vroolijk aan de officierstafel, en at niet veel, opsnijdende van tante Lots nassi, en 's avonds niet te laat gaande naar huis, dacht hij:

- Als ik toch zulke goede dagen kan hebben, waarom heb ik er dan zulke misselijke... Ik zal aan Lien zeggen iederen dag nassi te geven, maar Lien kan het niet als tante Lot...

Een volgenden dag zocht Gerrit Paul op, in zijn sentimenteel verlangen naar de troost, die er is in familie. Hij vond Paul in zijn zitkamer, de kamer keurig geruimd, Paul in een zijden hemd en wit flanellen veston liggende op zijn divan, lezende een modernen roman. En Paul was vriendelijk, duldde zelfs, dat Gerrit een sigaar rookte van zichzelven - want Paul rookte niet; alleen vroeg hij of Gerrit niet met de asch zoû morsen en den afgestoken lucifer dadelijk in de prullemand zoû willen gooien, omdat hij afgebrande lucifers niet uit kon staan.

- Ga jij niet eens op reis van den zomer? vroeg Gerrit.

- O neen, kerel! zeide Paul beslist. Ik vind reizen zoo vies: sporen... zwart wordt je vel en worden je nagels... je goed verkreukt in je koffer... je weet niet op wat voor een bed je terecht komt... Neen, voor reizen word ik te oud...

- Maar ga je niet eens naar Nunspeet...

- Ach Gerrit, smeekte Paul; wat moet ik nu doen in Nunspeet... Mama heeft er Adeline en de kinderen; Constance wijdt zich aan Ernst... Wat moet ik nu doen in Nunspeet... Al dat bewegen is maar lastig en als ik naar Nunspeet reis, word ik bijna even vies, als dat ik naar Zwitserland ga... Neen, ik blijf thuis. Ik ben hier tevreden. De juffrouw hier is heel netjes, en de meid ook, en al moet ik een massa zelf nakijken om mijn boel schoon te houden... zoo is het tòch nog al verzorgd... en niet al te vies.

- Maar Paul! zei Gerrit, met een breed gebaar van schei-er-nu-meê-uit-zeg! : - Die netheid van je wordt een manie! - En waarom mag ik niet net zoo goed een manie hebben als een ander, vroeg Paul beleedigd. Iedereen heeft zijn manie. Jij hebt een manie om kinderen te verwekken. De mijne is sterieler, maar heeft evenveel recht van bestaan als die van jou.

- Maar Paul, je wordt net een oude vrijer, op die manier: als je je nooit eens beweegt, uit vrees van vuil te worden. Je groeit op die manier vast in een egoïst kringetje om je eigen... je stelt in niets geen belang meer, zoo... en je bent toch nog jong, nauwlijks achten-dertig...

- Ik heb jaren belang in de wereld gesteld, zei Paul; maar ik vind de wereld zoo een vuile, gemeene hoop, zoo een agglomeratie van menschelijke-ellende, zoo een rotte, schurftige, stinkende, smerige aschvaalt...

- Maar Paul, wat een idiote overdrijving...!

- Dat ik me eindelijk terugtrek in mijn eigen kamer, waar het ten minste netjes is! zei Paul even met vuur. - Maar kerel, je meent dat niet: ik weet niet of je ernstig bent of blageert.

- Ernstig? Ben ik niet ernstig?

zei Paul en hij grinnikte van minachting: hij maakte zich werkelijk boos. Ben ik niet ernstig?

- Nou, àls je ernstig bent, vind ik je eenvoudig ziek.

- Ziek?

- Ja, ziek... even goed als ik Ernst ziek vind. Die netheid van je is een manie, die aschvaalt-opvatting van de wereld is ziekelijk. Een blageur ben je altijd geweest, maar vroeger was je ten minste gezellig... een brillant causeur, en tegenwoordig, den laatsten tijd, ziet men je nergens... sluit je je op... wordt je onmogelijk... saai...

- Ik word ouder, zei Paul bezadigd. Een brillant causeur... mogelijk, dat ik het vroeger geweest ben. Maar het is de moeite niet waard. Zoodra je een gedachte in woorden cizeleert en die uiten wil, hoort niemand naar je. De menschen praten al even slordig en smerig als zij in alles zijn... Het is niet de moeite waard... En toch... zeide hij, met een tint van weemoed: je hebt gelijk: vroeger was ik anders... Maar, kerel, het is zoo niet de moeite waard... Jij hebt nog je vrouw en je kinderen - niet, dat ik er naar verlang, naar een vrouw en naar kinderen, vooral niet naar zoo een mierennest, als jij hebt verwekt... Maar wat heb ik nu... De soos verveelt me... Iets te doen verveelt me... Voor de oude ideeën van de wereld ben ik te modern, en voor de nieuwe ben ik niet modern genoeg...

Er kwam een glimp in zijn oogen: hij hoorde zichzelven spreken.

- Ja... de oude ideeën, herhaalde hij en zijn stem werd klankrijker en kreeg terug de rythme, zangerig een beetje, van vroeger, als hij lang zich ontboezemde in allerlei blague en filozofie, heel dikwijls oppervlakkig, maar schitterend altijd. De oude ideeën... Daar heb je adel. Daar heb ik den laatsten tijd nu nog wel over nagedacht. Ik hoû van adel. Maar weet je hoe. Zooals Ernst van een antieke vaas houdt, zoo ben ik soms bekoord door een ouden titel. Ik zoû gaarne graaf willen zijn of markies. Niet uit ijdelheid: begrijp nu niet, dat ik uit ijdelheid graaf of markies zoû willen zijn, want dan snap je me heelemaal niet. Maar zooals Ernst een antieke vaas, of een oud boek, of een stuk brokaat mooi vindt, om de antiquiteit, de traditie, het decoratieve ervan - zoo vind ik mooi een graven-of markiezen- titel, en mijn titel zoû daarbij veel schooner zijn dan het stuk brokaat, dat vol bacteriën zit. Maar mijn God, nu ben ik toch zoo bang, dat je begrijpen zult, dat ik dit uit ijdelheid wensch: graaf of markies te zijn... Neen, niet waar: je snapt me nu: ik zoû het wenschen om het decoratieve en traditioneele ervan... Maar een moderne jonkheer-titel, Gerrit, die dateert van Willem I, dien zoû ik voor geen geld willen hebben! Ik vind ten eerste het woord leelijk: jonkheer, en dan vind ik, dat zoo een titel er uitziet als een uithangbord van moderne kunst, en die art-nouveau reclames, met altijd hun zelfde stijfrechte kronkellijntjes en die al nu banale papaverbloemen zijn me hoogst antipathiek, omdat ze me symbolizeeren de huichel-blague in onze moderne wereld... Ja, oude ideeën, Gerrit, daar is heel veel poëzie in. Wij, menschen, zitten volgepropt met oude ideeën: we erfden ze over; ze zitten ons in het bloed... En we leven in een maatschappij, waar de nieuwe ideeën al ontbloeien, de heusche nieuwe ideeën, de ware, de mooie, de drie, vier mooie, die er al zijn. Maar ik, voor mij, zit zoo vol oude ideeën in mijn bloed, dat ik niet meê kan... De nieuwe ideeën: kijk eens, een nieuw idee, een heusch mooi nieuw idee in onzen tijd, dat is het medelijden... Gerrit, wat is er mooier en heerlijker en nieuwer dan het medelijden... het heusche Medelijden voor al het menschelijk-ellendige... Ik, ik voel het ook, al kom ik niet van mijn divan. Ik, ik voel het ook... Maar even als ik het voel en niet van mijn divan kom, zoo voelt de heele wereld de nieuwe idee van Medelijden en komt niet van zijn divan... God, kerel, er kleeft bloed aan alles, de wereld is éen gemeen egoïsme en gehuichel... er is oorlog, onrecht en allerlei smerigheid... en wij wéten, dat het er is... en wij veroordeelen het... en wij voelen medelijden voor al wat wordt vertrapt en uitgemergeld... en wat doen we? We doen niets. Ik doe evenmin als de groote mogendheden doen. De Czaar doet niets; geen regeering, die wat doet, geen individu, die wat doet... Jij doet ook niets. Onderwijl is er oorlog, is er onrecht, niet alleen in Transvaal, maar overal, Gerrit, overal; ga maar op straat en je ontmoet het onrecht in de Hoogstraat; ga maar op reis, word maar zwart van roet en smerigheid... en je komt het onrecht overal tegen... En onderwijl trilt die idee door heel onze vieze wereld, die idee van Medelijden... En evenals ik onmachtig ben, is alles en ieder- een onmachtig... Heb ik dus niet gelijk, dat ik me van den heelen boel terugtrek in mijn kamer... en dat ik op mijn divan blijf liggen...

Hij sprak door, en eindelijk stond Gerrit op, wel blij, dat hij Paul had opgezocht, en dat Paul, als naar gewoonte, gesproken had, hoe lang hij ook van stof was geweest. Maar nauwlijks was hij weg of Paul, van zijn divan, stond op. Hij gooide de jalouzieën wijd open, om te luchten na dat rooken van Gerrit; hij belde, om de asch weg te nemen, hij zette de stoelen recht, wischte uit alle sporen van Gerrits bezoek...

- ...Nu heb ik me laten verleiden te praten, dacht Paul boos; maar denk je, dat de kerel het een oogenblik heeft gesnapt en gewaardeerd! Noch wat ik van oude noch wat ik van nieuwe ideeën gezegd heb... Het is de moeite niet waard je te vermoeien met... een brillant causeur te zijn... De wereld is vies en dom... en Gerrit is ook dom, met zijn negen kinderen, en vies met zijn sigaren... en daarbij is hij een melankoliek heer, die zijn manieën heeft... net als Ernst... en ik... en iedereen...

En boos gooide hij zich in zijn kussens, en las zijn modernen roman, den geheelen dag door, zonder zichzelven maar te bewegen...


Hoofdstuk 9 (2) Chapter 9 (2)

Alima ook... De aromatische walm vulde het huis... Er zoû zijn petis, zwart en geurig en prikkelend... o, alleen rijst met een droog vischje, en petis! dweepte Gerrit en tante lachte zich tranen, blij gelukkig, omdat Gerrit van nassi hield... Maar er zoû ook kroepoek zijn, goud greinig: de gedroogde visch, die bij het bakken opzwol tot brosse schulpen: schulpen, die kraakten in de ze brekende vingers en tusschen de ze knarsende tanden; en dan zoû er zijn lodeh: roomkleurig de saus en drijvende vol groenten en tjabé; en na de rijst had tante djedjonkong gemaakt: de koek van Javaanschen suiker, waarboven glaceert de witte maïzenalaag; alleen betreurde tante, dat zij geen santen had, in Gholland, en alleen maar kon werken met room en met melk... En zette men zich dan eindelijk aan tafel: tante, de drie meisjes, en Gerrit, den dweper Gerrit, dan lachten tante en nichtjes: thundered Gerrit and aunt laughed herself tears, happy happy because Gerrit loved nassi.... But there would also be prawn crackers, golden greenish: the dried fish, which when fried swelled into brittle scallops: scallops, which crackled in the them breaking fingers and between the them gnashing teeth; and then there would be lodeh: creamy the sauce and floating full of vegetables and tjabé; and after the rice, Auntie had made djedjonkong: the cake of Javanese sugar, over which glazes the white cornmeal layer; only Auntie regretted, that she had no santen, in Gholland, and could only work with cream and with milk... And then finally put themselves at the table: aunt, the three girls, and Gerrit, the bigot Gerrit, then aunt and nieces laughed:

- Allah, die Herrit! - Allah, that Herrit!

En zij bedienden hem om strijd, heel netjes, opdat niet de rijst een rommel op zijn bord zoû worden. And they served him to battle, very neatly, lest the rice become a mess on his plate.

- Neen, nièt door elkaâr doen je eten! - Nay, nay by each one do you eat! smeekte tante Lot. begged Aunt Lot. Die Ghollandsche manier van totòk... om alles door elkaâr te doen,       kàn ik niet uitstaan... Hoû jou rijst blank, zoo blank als moghelijk... The Dutch way of totòk... of mixing everything together, I can't stand it... Keep your rice white, as white as possible...

- Ja tante, zoo maagdelijk als een jong meisje! - Yes aunt, as virginal as a young girl! riep Gerrit met glinsterend oog. cried Gerrit with glistening eye.

En tante lachte weêr tranen, om dien Herrit: te erg toch, seg! And Auntie laughed tears again, for that Herrit: too bad, seg!

- En nou jou lodeh in de kleine kommetje... nà ja... soo... En dan de sambal, nètjes op den rand van jou bord: niet door elkaâr doen, Herrit... Jaà, die Herrit... Proèf dan eerst... ieder sambal met hapje rijst... nà ja... soo... De kroepoek op de tafel maar... nà ja... soo... Kom... àl... Smul nu maar... Allàh toch, die Herrit... hij vermoordt zijn vàder voor nassi... Kassian, Van Lowe! - And now your lodeh in the little bowl.... yes... soo... And then the sambal, nètjes on the edge of your plate: don't mix, Herrit... Yes, that Herrit. Try first. each sambal with a bit of rice... After yes... soo... The prawn crackers on the table but... After yes... soo... Come... àl... Feast now... Boy, that Herrit... killing his father for nassi... Kassian, Van Lowe!

En tante meende met dien laatsten uitroep, dat Van Lowe, de vader van Gerrit, al lang dood was en dat Gerrit dus voor nassi zijn vader niet vermoorden kon: hoe dan ook, tante kreeg nu heusche tranen van gevoel en niet meer van lachen in de oogen: kassian, Van Lowe... And Auntie, with that last exclamation, thought that Van Lowe, Gerrit's father, had long been dead and that Gerrit therefore could not kill his father for nassi: anyway, Auntie now got real tears of feeling and not laughter in her eyes: cassian, Van Lowe...

Gerrit voelde zich niet eenzaam meer, en dacht aan geen vreemde gevoelens. Gerrit no longer felt lonely, and thought of no strange feelings. Hij at zijn rijst met tact; hij at er bedachtzaam van, om er zoo veel en zoo lang mogelijk van te genieten, maar dat was een inspanning, hoor;       nu was het tante, dan Toetie, Dotje en Poppie om strijd: He ate his rice with tact; he ate it thoughtfully, to enjoy it as much and as long as possible, but that was an effort, mind you; now it was Auntie, then Tootie, Dotje and Poppie to battle:

- Herrit... neem nog wat sambal-tomaat... Herrit, vul bij jou lodeh... Herrit, neem ketimoen, dat is frisch, als jij brandt... - Herrit... have some more sambal tomato... Herrit, fill up on your lodeh... Herrit, take ketimun, that's frisch, if you burn....

En hoewel Gerrits verhemelte was als een gloed, hoewel de sambal opsteeg naar zijne slapen, tot hij er een congestie van kreeg als van een borrel, at Gerrit maar door... nam nog een lepeltje blanke rijst, nam nog een tikje zwarte petis... And though Gerrit's palate was like a glow, though the sambal rose to his temples until it gave him a congestion like a drink, Gerrit ate on and on took another spoonful of plain rice, took another touch of black petis

- Herrit, ik heb nog djedjonkong! - Herrit, I still have djedjonkong! waarschuwde tante. warned Auntie. Jij laat mij niet sitten met mijn djedjonkong, ja, Herrit... You won't let me sit with my djedjonkong, yes, Herrit....

En Gerrit beweerde, dat tante een wissel trok op zijn maag, maar dat hij nog wel een plaatsje zoû maken voor de djedjongkong, en hij stampte met de eene vuist op de andere, om te symbolizeeren, dat hij in zijn maag de nassi bij een zoû stampen, om plaats voor den koek te maken. And Gerrit claimed that Auntie's stomach was changing, but that he would still make room for the djedjongkong, and he pounded one fist on the other to symbolize that he would pound the nassi in his stomach to make room for the cake. Tante glom van voldoening, omdat Gerrit het alles zoo lekker vond, en na de djedjongkong, toen Gerrit pufde, stelde zij voor: Auntie glowed with satisfaction because Gerrit liked it all so much, and after the djedjongkong, when Gerrit puffed, she suggested:

- Kom, Herrit, nappas jij nu een ooghenblik! - Come, Herrit, nappas you now an eye look!

En Gerrit veroorloofde zich zijn uniform wat los te knoopen en viel, de beenen lang, wijd,       in een rieten mailstoel om te nappassen, terwijl tante hem inviteerde om haar vooral niet met de kliekjes, den volgenden dag, in den steek te laten. And Gerrit allowed himself to unbutton his uniform a bit and fell, legs long, wide, into a wicker mail chair to nappas, while Auntie invited him especially not to abandon her with the leftovers, the next day.

De rijstlunch bij tante maakte Gerrit voor den heelen dag vroolijk. The rice lunch at Auntie's made Gerrit cheerful for the whole day. Hij pufde meer voor de aardigheid dan in werkelijkheid; hij verheerlijkte de rijsttafel, die nooit zwaar is; de tjabé, die luchtig maakt in bloed en helder in hoofd, en het was of al de aromatische, heel sterke sambals van tante hem gaven een vroolijkheid om te leven dien dag, en een verteedering, omdat hij dacht aan zijn kinderjaren te Buitenzorg. He puffed more for amusement than in reality; he glorified the rice table, which is never heavy; the tjabé, which makes light in blood and clear in head, and it was as if all of Auntie's aromatic, very strong sambals gave him a glee to live that day, and a humility, because he thought of his childhood in Buitenzorg. Hij deed zijn middagrit rustig en prettig, goede beweging na het copieuze maal; hij kwam vroolijk aan de officierstafel, en at niet veel, opsnijdende van tante Lots nassi, en 's avonds niet te laat gaande naar huis, dacht hij: He did his afternoon ride quietly and pleasantly, good exercise after the copious meal; he came cheerfully to the officer's table, and did not eat much, snacking on Auntie Lot's nassi, and in the evening not going home too late, he thought:

- Als ik toch zulke goede dagen kan hebben, waarom heb ik er dan zulke misselijke... Ik zal aan Lien zeggen iederen dag nassi te geven, maar Lien kan het niet als tante Lot... - If I can have such good days, why do I have such sick days.... I will tell Lien to give nassi every day, but Lien can't do it as Auntie Lot....

Een volgenden dag zocht Gerrit Paul op, in zijn sentimenteel verlangen naar de troost, die er is in familie. A following day Gerrit sought out Paul, in his sentimental longing for the comfort, which there is in family. Hij vond Paul in zijn zitkamer, de kamer keurig geruimd, Paul in een zijden hemd       en wit flanellen veston liggende op zijn divan, lezende een modernen roman. He found Paul in his sitting room, the room neatly tidied, Paul in a silk shirt and white flannel veston lying on his divan, reading a modern novel. En Paul was vriendelijk, duldde zelfs, dat Gerrit een sigaar rookte van zichzelven - want Paul rookte niet; alleen vroeg hij of Gerrit niet met de asch zoû morsen en den afgestoken lucifer dadelijk in de prullemand zoû willen gooien, omdat hij afgebrande lucifers niet uit kon staan. And Paul was friendly, even allowed Gerrit to smoke a cigar of his own - because Paul did not smoke; only he asked Gerrit not to spill the ashes and to throw the lit match immediately into the waste basket, because he could not stand burnt matches.

- Ga jij niet eens op reis van den zomer? - Aren't you even going on a trip this summer? vroeg Gerrit. Gerrit asked.

- O neen, kerel! - Oh no, dude! zeide Paul beslist. said Paul decidedly. Ik vind reizen zoo vies: sporen... zwart wordt je vel en worden je nagels... je goed verkreukt in je koffer... je weet niet op wat voor een bed je terecht komt... Neen, voor reizen word ik te oud... I think travel is so dirty: spores.... blacken your skin and turn your nails your well crumpled up in your suitcase... you don't know what kind of bed you'll end up on... Nay, for traveling I am getting too old....

- Maar ga je niet eens naar Nunspeet... - But don't even go to Nunspeet....

- Ach Gerrit, smeekte Paul; wat moet ik nu doen in Nunspeet... Mama heeft er Adeline en de kinderen; Constance wijdt zich aan Ernst... Wat moet ik nu doen in Nunspeet... Al dat bewegen is maar lastig en als ik naar Nunspeet reis, word ik bijna even vies, als dat ik naar Zwitserland ga... Neen, ik blijf thuis. - Ah Gerrit, pleaded Paul; what am I to do now in Nunspeet.... Mama has Adeline and the children there; Constance devotes herself to Ernst.... What should I do now in Nunspeet.... All that exercise is but inconvenient and if I travel to Nunspeet, I'll get almost as dirty, as if I went to Switzerland.... Nay, I'll stay at home. Ik ben hier tevreden. I am satisfied here. De juffrouw hier is heel netjes, en de meid ook, en al moet ik een massa zelf nakijken om mijn boel schoon       te houden... zoo is het tòch nog al verzorgd... en niet al te vies. The mistress here is very tidy, and so is the maid, and although I have to check a lot myself to keep my place clean ... so it's still very neat... and not too dirty.

- Maar Paul! - But Paul! zei Gerrit, met een breed gebaar van schei-er-nu-meê-uit-zeg! said Gerrit, with a broad gesture of schei-er-now-meet-out-say! : - Die netheid van je wordt een manie! : - This neatness of yours is becoming a mania! - En waarom mag ik niet net zoo goed een manie hebben als een ander, vroeg Paul beleedigd. - And why can't I have just as much mania as anyone else?" asked Paul, beleaguered. Iedereen heeft zijn manie. Everyone has their mania. Jij hebt een manie om kinderen te verwekken. You have a mania for fathering children. De mijne is sterieler, maar heeft evenveel recht van bestaan als die van jou. Mine is more sterile, but has as much right to exist as yours.

- Maar Paul, je wordt net een oude vrijer, op die manier: als je je nooit eens beweegt, uit vrees van vuil te worden. - But Paul, you become like an old suitor, that way: if you never even move, for fear of getting dirty. Je groeit op die manier vast in een egoïst kringetje om je eigen... je stelt in niets geen belang meer, zoo... en je bent toch nog jong, nauwlijks achten-dertig... You grow that way stuck in a selfish circle around your own you no longer care about anything, so... and you're still young, barely thirty-eight...

- Ik heb jaren belang in de wereld gesteld, zei Paul; maar ik vind de wereld zoo een vuile, gemeene hoop, zoo een agglomeratie van menschelijke-ellende, zoo een rotte, schurftige, stinkende, smerige aschvaalt... - I have taken an interest in the world for years, Paul said; but I find the world such a dirty, mean heap, such an agglomeration of human misery, such a rotten, mangy, smelly, filthy aschaalt....

- Maar Paul, wat een idiote overdrijving...! - But Paul, what an idiotic exaggeration...!

- Dat ik me eindelijk terugtrek in mijn eigen kamer, waar het ten minste netjes is! - That I finally retreat to my own room, where at least it's neat! zei Paul even met vuur. Paul said with fire for a moment. - Maar kerel, je meent dat niet: ik weet niet of je ernstig bent of blageert. - But dude, you don't mean that: I don't know if you're serious or blagging.

- Ernstig? - Seriously? Ben ik niet ernstig? Am I not serious?

zei Paul en hij grinnikte van minachting: hij maakte zich werkelijk boos. Paul said, and he chuckled with disdain: he was really upset. Ben ik niet ernstig? Am I not serious?

- Nou, àls je ernstig bent, vind ik je eenvoudig ziek. - Well, às you are serious, I think you are simply sick.

- Ziek? - Ill?

- Ja, ziek... even goed als ik Ernst ziek vind. - Yes, sick ... as much as I think Ernst is sick. Die netheid van je is een manie, die aschvaalt-opvatting van de wereld is ziekelijk. That neatness of yours is a mania, that aschal view of the world is sickening. Een blageur ben je altijd geweest, maar vroeger was je ten minste gezellig... een brillant causeur, en tegenwoordig, den laatsten tijd, ziet men je nergens... sluit je je op... wordt je onmogelijk... saai... A blageur you have always been, but at least you used to be sociable a brilliant orator, and nowadays, lately, you can't be seen anywhere lock you up... you become impossibly... boring...

- Ik word ouder, zei Paul bezadigd. - I'm getting older, Paul said sedately. Een brillant causeur... mogelijk, dat ik het vroeger geweest ben. A brilliant orator ... possibly, I used to be. Maar het is de moeite niet waard. But it's not worth the effort. Zoodra je een gedachte in woorden cizeleert en die uiten wil, hoort niemand naar je. As soon as you put a thought into words and want to express it, no one hears you. De menschen praten al even slordig en smerig als zij in alles zijn... Het is niet de moeite waard... En toch... zeide hij, met een tint van weemoed: je hebt gelijk: vroeger was ik anders... Maar, kerel, het is zoo niet de moeite waard... Jij hebt nog je vrouw en je       kinderen - niet, dat ik er naar verlang, naar een vrouw en naar kinderen, vooral niet naar zoo een mierennest, als jij hebt verwekt... Maar wat heb ik nu... De soos verveelt me... Iets te doen verveelt me... Voor de oude ideeën van de wereld ben ik te modern, en voor de nieuwe ben ik niet modern genoeg... The people talk as sloppy and filthy as they are in everything.... It's not worth it... And yet... he said, with a tinge of wistfulness: you're right: I used to be different.... But, dude, it's so not worth it.... You still have your wife and children - not that I want them, a wife and children, especially not an anthill, as you have created... But what have I got now... The soos bores me... Something to do bores me.... For the old ideas of the world I am too modern, and for the new I am not modern enough....

Er kwam een glimp in zijn oogen: hij hoorde zichzelven spreken. A glint came into his eyes: he heard himself speaking.

- Ja... de oude ideeën, herhaalde hij en zijn stem werd klankrijker en kreeg terug de rythme, zangerig een beetje, van vroeger, als hij lang zich ontboezemde in allerlei blague en filozofie, heel dikwijls oppervlakkig, maar schitterend altijd. - Yes the old ideas, he repeated, and his voice became more sonorous and regained the rythme, lilting a little, of the old days, when at length he would indulge in all sorts of blague and philozophy, very often superficial, but brilliant always. De oude ideeën... Daar heb je adel. The old ideas... There you have nobility. Daar heb ik den laatsten tijd nu nog wel over nagedacht. I've been thinking about that lately now. Ik hoû van adel. I hoû from nobility. Maar weet je hoe. But you know how. Zooals Ernst van een antieke vaas houdt, zoo ben ik soms bekoord door een ouden titel. Just as Ernst loves an antique vase, I am sometimes enamored by an old title. Ik zoû gaarne graaf willen zijn of markies. I would love to be count or marquis. Niet uit ijdelheid: begrijp nu niet, dat ik uit ijdelheid graaf of markies zoû willen zijn, want dan snap je me heelemaal niet. Not out of vanity: don't understand that I would want to be count or marquis out of vanity, because then you won't understand me at all. Maar zooals Ernst een antieke vaas, of een oud boek, of een stuk brokaat mooi vindt, om de antiquiteit, de traditie, het decoratieve ervan - zoo vind ik mooi een graven-of markiezen-       titel, en mijn titel zoû daarbij veel schooner zijn dan het stuk brokaat, dat vol bacteriën zit. But just as Ernst likes an antique vase, or an old book, or a piece of brocade, for its antiquity, its tradition, its decoration - so I like a title of a count or marquis, and my title would be much cleaner than the piece of brocade, which is full of bacteria. Maar mijn God, nu ben ik toch zoo bang, dat je begrijpen zult, dat ik dit uit ijdelheid wensch: graaf of markies te zijn... Neen, niet waar: je snapt me nu: ik zoû het wenschen om het decoratieve en traditioneele ervan... Maar een moderne jonkheer-titel, Gerrit, die dateert van Willem I, dien zoû ik voor geen geld willen hebben! But my God, now I am so afraid that you will understand that I wish it out of vanity: to be count or marquis... No, not true: you understand me now: I would desire it for its decorative and traditional nature... But a modern noble title, Gerrit, dating from William I, I wouldn't want that for anything! Ik vind ten eerste het woord leelijk: jonkheer, en dan vind ik, dat zoo een titel er uitziet als een uithangbord van moderne kunst, en die art-nouveau reclames, met altijd hun zelfde stijfrechte kronkellijntjes en die al nu banale papaverbloemen zijn me hoogst antipathiek, omdat ze me symbolizeeren de huichel-blague in onze moderne wereld... Ja, oude ideeën, Gerrit, daar is heel veel poëzie in. First of all, I find the word ugly: jonkheer, and then I find that such a title looks like a signboard of modern art, and those art-nouveau advertisements, with always their same rigidly straight winding lines and those all too banal poppy flowers are highly antipathetic to me, because they symbolize the hypocrisy-blague in our modern world... Yes, old ideas, Gerrit, there is a lot of poetry in them. Wij, menschen, zitten volgepropt met oude ideeën: we erfden ze over; ze zitten ons in het bloed... En we leven in een maatschappij, waar de nieuwe ideeën al ontbloeien, de heusche nieuwe ideeën, de ware, de mooie, de drie, vier mooie, die er al zijn. We, human beings, are full of old ideas: we inherited them; they are in our blood.... And we live in a society, where the new ideas are already blossoming, the real new ideas, the true ones, the beautiful ones, the three, four beautiful ones, which are already there. Maar ik, voor mij, zit zoo vol oude ideeën in mijn bloed, dat ik niet meê kan... De nieuwe ideeën: kijk eens, een nieuw idee, een heusch       mooi nieuw idee in onzen tijd, dat is het medelijden... Gerrit, wat is er mooier en heerlijker en nieuwer dan het medelijden... het heusche Medelijden voor al het menschelijk-ellendige... Ik, ik voel het ook, al kom ik niet van mijn divan. But I, for me, am so full of old ideas in my blood, that I cannot go along.... The new ideas: look, a new idea, a really beautiful new idea in our time, that is the pity.... Gerrit, what could be more beautiful and wonderful and new than the pity.... genuine compassion for all that is humanly miserable... Me, I feel it too, though I don't get off my divan. Ik, ik voel het ook... Maar even als ik het voel en niet van mijn divan kom, zoo voelt de heele wereld de nieuwe idee van Medelijden en komt niet van zijn divan... God, kerel, er kleeft bloed aan alles, de wereld is éen gemeen egoïsme en gehuichel... er is oorlog, onrecht en allerlei smerigheid... en wij wéten, dat het er is... en wij veroordeelen het... en wij voelen medelijden voor al wat wordt vertrapt en uitgemergeld... en wat doen we? I, I feel it too... But just as I feel it and don't get off my couch, so the whole world feels the new idea of Pity and doesn't get off its couch... God, dude, there's blood on everything, the world is one mean selfishness and whining... there's war and injustice and all kinds of filth. and we know it's there and we condemn it... and we feel pity for all that is trampled and emaciated... and what do we do? We doen niets. We don't do anything. Ik doe evenmin als de groote mogendheden doen. Nor do I do as the great powers do. De Czaar doet niets; geen regeering, die wat doet, geen individu, die wat doet... Jij doet ook niets. The Czar does nothing; no government, doing what, no individual, doing what.... You don't do anything either. Onderwijl is er oorlog, is er onrecht, niet alleen in Transvaal, maar overal, Gerrit, overal; ga maar op straat en je ontmoet het onrecht in de Hoogstraat; ga maar op reis, word maar zwart van roet en smerigheid... en je komt het onrecht overal tegen... En onderwijl trilt die idee door heel onze vieze wereld, die idee van Medelijden... En evenals ik onmachtig ben, is alles en ieder-       een onmachtig... Heb ik dus niet gelijk, dat ik me van den heelen boel terugtrek in mijn kamer... en dat ik op mijn divan blijf liggen... Meanwhile, there is war, there is injustice, not only in Transvaal, but everywhere, Gerrit, everywhere; just go out on the street and you meet injustice on the High Street; just go on a journey, get black with soot and filth.... And you meet injustice everywhere.... And meanwhile that idea vibrates through all our dirty world, that idea of Pity.... And as well as I am impotent, everything and every-one is impotent.... Am I not right, then, that I should retire from all things into my room and that I remain on my divan....

Hij sprak door, en eindelijk stond Gerrit op, wel blij, dat hij Paul had opgezocht, en dat Paul, als naar gewoonte, gesproken had, hoe lang hij ook van stof was geweest. He spoke on, and at last Gerrit stood up, well pleased, that he had sought Paul out, and that Paul, as was his custom, had spoken, however long he had been off the subject. Maar nauwlijks was hij weg of Paul, van zijn divan, stond op. But hardly was he gone or Paul, from his divan, stood up. Hij gooide de jalouzieën wijd open, om te luchten na dat rooken van Gerrit; hij belde, om de asch weg te nemen, hij zette de stoelen recht, wischte uit alle sporen van Gerrits bezoek... He threw the blinds wide open, to air out after Gerrit's smoking; he called, to take away the ashes, he straightened the chairs, wiped out all traces of Gerrit's visit....

- ...Nu heb ik me laten verleiden te praten, dacht Paul boos; maar denk je, dat de kerel het een oogenblik heeft gesnapt en gewaardeerd! - ...Now I've been tempted to talk, Paul thought angrily; but do you think, for an instant, the guy caught on and appreciated it! Noch wat ik van oude noch wat ik van nieuwe ideeën gezegd heb... Het is de moeite niet waard je te vermoeien met... een brillant causeur te zijn... De wereld is vies en dom... en Gerrit is ook dom, met zijn negen kinderen, en vies met zijn sigaren... en daarbij is hij een melankoliek heer, die zijn manieën heeft... net als Ernst... en ik... en iedereen... Neither what I said of old nor of new ideas.... It is not worth your while to tire yourself with Being a brilliant orator.... The world is dirty and stupid.... and Gerrit is also stupid, with his nine children, and dirty with his cigars.... and besides he is a melancholy gentleman, who has his manias just like Ernst... and me... and everyone else...

En boos gooide hij zich in zijn kussens, en las zijn modernen roman, den geheelen dag door, zonder zichzelven maar te bewegen... And angrily he threw himself into his pillows, and read his modern novel, all day long, without even moving himself....