×

We use cookies to help make LingQ better. By visiting the site, you agree to our cookie policy.


image

Zielenschemering [part 1], Hoofdstuk 1 (1)

Hoofdstuk 1 (1)

Toen Gerrit dien morgen wakker werd, voelde hij zich nevelig moê in zijn hoofd, als torste hij een landschap in zijne hersenen, een geheele stapeling van nevelige bergen, die zwaar drukken zouden op zijn brein... Zijn oogen bleven toe en hoewel wordende wakker, scheen zijn nachtmerrie nog na te duisteren, nachtmerrie van een verplettering onder zware rotslawine's, die hij vooral drukken voelde diep in zijn hoofd, zelfs al schemerde reeds, bewust, daglicht rood heen door zijn oogleden, gesloten. Hij lag groot, zwaar, wijdbeens in zijn bed, naast het al leêge bed van Adeline; hij voèlde, dat het leêg was, dat er niemand was in de slaapkamer, waarvan de overgordijnen waren opengetrokken, terwijl de valgordijnen laag hingen. En, wakker, bleven zijn oogleden toe, en zag hij door ze heen alleen het rood van den dag als door twee roze schulpen: het scheen of hij nooit die twee loodzware kleppen naar boven over zijn oogen zoû kunnen heenslaan.

Door zijn groot zwaar lichaam, langzaam weg, vloeide de navermoeienis. Hij voelde fyziek zich ellendig en begreep niet goed waarom. Hij had den vorigen dag, eenvoudig, gedineerd met officieren in de Kur-restauratie te Scheveningen, een afscheidsdiner van een kameraad, die werd overgeplaatst naar Venlo, en het diner werd lang gerekt; veel champagne werd nagedronken; vroolijk waren zij verder gegaan - een paar, getrouwd, hadden goedmoedig gezegd van neen, waren toch meêgeloopen, om geen spelbrekers te zijn, en Gerrit, goedig, ook. Tot hij ten laatste had gemeend, dat het zóo wel was en dat de kant, die de kameraden opgingen, niet meer was de zijne - hij, een redelijk, gematigd man, zonder overdrijving in iets, die veel hield van zijn kleine vrouw en al wroeging voelde haar misschien, zoo laat, wakker te zullen maken, wanneer hij, uitgekleed, in de slaapkamer kwam. Wakker was zij wel geworden, maar hij had haar dadelijk met zijn goedige bromstem gesust, en zij was daarop weêr ingeslapen. Hij had lang open-oogen gelegen, boos, dat hij niet kon slapen, dat hij zoo verleerde een glas wijn meê te drinken; eindelijk, heel licht al de morgen, was hij langzaam-aan weggesoesd, in nevels van gedroom, en langzamerhand waren de nevels de landschappen geworden, de stapeling van nevelige bergen, die zwaar drukten op zijn brein, tot zij in rotslawines neêrbrokkelden. Nu eindelijk schudde hij zich uit die zwaarte, nam zijn bad, en verwonderde zich, toen hij zich naakt zag - frisch blank van vel en vleesch, zwaarspierig gebouwd, een mooie blonde kerel nog, niettegenstaande zijn acht-en-veertig jaren - dat hij soms van die vreemde buien had, als een juffershondje. Hij poogde nu, uit de groote spons telkens het water met stroomen over zich uitknijpende, die buien te ontkennen, haalde er, in zich mopperend, zijn schouders over op, en kneep het water uit, kneep het uit, tot het plaste en spatte rondom hem heen. Het was of hij de loomheid uit zich wegwaschte; hij haalde diep adem, welfde zijn borst, voelde zich sterk weêr worden, en, naakt steeds, nam hij zijn halters, en werkte, trots op zijn bicepsen, die waren als twee rollende kogels. Zijn oogen kregen hunne gewone uitdrukking, glimp van guitigheid, als van inwendige spotting, die ook jovialerig krullen kon rondom zijn blonden snor; de rimpels streken weg uit zijn voorhoofd, dat zich hooger welfde, naarmate zijn blonde kop begon te kalen, en het bloed scheen normaal door zijn groot lichaam te stroomen, na het bad en de vijf minuten beweging, want zijn wangen kleurden zich, geschoren nu, met een bijna rozen blos. En hij kon nog maar niet besluiten zich aan te kleeden; hij bezag zich, zijn groot, sterk, frisch lichaam, dat hij nog eens na-masseerde, trotsch als hij was op zijn spieren, als een vrouw op haar mooie vormen. Toen, in enkele minuten, kleedde hij zich in uniform, ging naar beneden, ontbeet. De kinderen omringden hem dadelijk: en hij voelde zich dadelijk de vader, zijn hart vol van vaderlijkheid, dol als hij was op zijn kinderen. Alex en Guy kon hij nog net zien naar school gaan, met hun tasschen; de school was vlakbij en zij gingen alleen: twee kleine besliste dreumessen al van negen en zeven jaar, maar de andere kinderen - behalve de oudste, Marietje, ook al naar school - aten hun boterham rondom de ronde tafel, terwijl Adeline voor haar theeblad zat. En Gerrit, in de kleine eetkamer, aan de ronde tafel, voelde zich weêr normaal worden, geheel en al, om zijn vrouw en om zijn kinderen. De eetkamer was klein en dood-eenvoudig van meubel, gemeubeleerd met het hoogst noodzakelijke: Adeline, twee-en-dertig nu, leek al ouder, was een dik moedertje, weinig spraakzaam, vol van de kleine zorgen voor het troepje, en Gerrit, luidruchtig, tot hij geheel het kamertje vulde met het blijde gebulder van zijn commando-stem, was oogenblikkelijk vol grap en pleizier. Er zaten rondom de tafel een zestal jongeren: Adèletje, Gerdy, twee meisjes; Constant en Jan, Piet en Klaasje: drie jongens, en de laatste baby, een meisje, die Gerrit, de drie laatste, zoo had genoemd, uit ergernis om de heel mooie namen der anderen: namen, Alexander, Guy, Geraldine, uit Adeline's familie, terwijl Marie en Constant die waren van mama en papa Van Lowe. Hoor eens, niet zoo veel mooie namen, had Gerrit gezegd, toen Jan geboren zoû worden, en na Klaasje - een naam, die de heele familie afschuwelijk vond - had Gerrit gezegd: komt er nu nog een, dan heet het kind naar mij - Gerrit - of het een jongen is of een meid. Gertrude, dan toch, had Adeline geopperd, maar: neen, had Gerrit gezegd: is het een meid, dan heet ze tòch Gerrit. De dolheden van Gerrit waren mama Van Lowe's wanhoop, maar tot nog toe was er van een klein- dochtertje Gerrit nog geen sprake geweest.

Gerrit had geen voorkeur. Zijn lange armen zwaaiden om zoo veel kinderen rond als hij maar kon en hij trok er op zijn knieën, tusschen zijn knieën, bijna onder zijn voeten, en door een wonderlijk toeval had hij er nog nooit éen een arm of been gebroken, zoodat Adeline en de kinderen zelve nooit bang waren - en alleen mama Van Lowe, woonde ze Gerrits omhelzingen bij, duizende angsten uitstond. En de kinderen, in hun vader, schenen te zien de vreugde van het leven, eene vreugde, die zij zich instinctief al heel gauw voorstelden als een groote man, een huzaar, met luide stem en veel moppen, met hooge rijlaarzen en een kletterende sabel... Gerdy was een klein kindje van zeven en dolletjes op liefkoozing, en zoodra ze Gerrit zag, hing ze aan hem, nestelde ze op zijn schoot, wreef haar kopje tegen zijn tressen, trok aan zijn snor, duwde hare vuistjes in zijn oogen. Of zij sloeg hare armpjes om zijn hals en bleef zoo, de anderen rustig aankijkende, omdat zij papa voor zich had overwonnen. Ook nu verliet ze haar stoel, kroop onder tafel op Gerrits knieën, en at uit zijn bord, hoewel Adeline wel even wat zei...

Gerrit at, met Gerdy op zijn schoot, en om hem heen, als van vogeltjes, tjilpten de dunne stemmetjes. En dat getjilp, in hem, gaf een verheldering, zoodat hij eerst glimlachte en toen grappen met Klaasje maakte, de baby in haar baby-stoel, die naast hem wat dommetjes zat en nog niet heel veel zei, achterlijkjes alleen maar dreinde en drensde. Hij had den laatsten tijd een vreemde verteedering als hij zijn kinderen aanzag, alsof hij zich verwònderde over zooveel blond leven, dat hij gewonnen had - hij, die toch altijd gezegd had: kinderen moetje hebben, zonder kinderen heb je geen leven, zonder kinderen blijft er niets van je over, je kinderen zetten je voort... Dat was van het begin van zijn huwelijk, hij, vrij laat getrouwd met een heel jong vrouwtje, zijn beginsel geweest: kinderen verwekken, zooveel kinderen maar mogelijk, omdat hij er een troosteloosheid vond in de gedachte, dat niets van hem zoû overblijven... En nu, als hij ze om zich heen zag, nu dat Marietje, Adèletje, Alex, twaalf waren en tien en negen, nu had hij soms, diep in zich, een verwondering om ze, een verteedering, en een weemoed, als bedacht hij heel plotseling: waar komen ze toch van daan en waarom zijn zij rondom mij heen... Een vreemde naïve verwondering, als voor het raadsel der geboorte, het geheim van het menschelijk leven, plotseling ondoordringbaar voor hèm, vader en echtgenoot. Dan spiedde hij uit, of hij zien zoû in Adeline die zelfde vreemd naïve verwondering; maar neen, rustig ging zij haar gang van blond moedertje en huiselijk vrouwtje, heel eng van gedachten, eenvoudig van ziel, zij, die rustigjes-weg, als een plicht, aan haar man had gebaard hare blonde kindertjes, en ze opvoedde als zij meende, dat goed was. Neen, hij bemerkte niets in haar en des te meer verwonderde hij zich, omdat zij toch de moeder was en dus eigenlijk nog meer de verwondering in haar bloed moest voelen trillen...

Dat zijn nu alle mijn kinderen, dacht hij, en terwijl hij luidruchtig Gerdy kietelde en de boterham weg-at van Jantje - als een plaaggeest van een grooten vader - dacht hij: dat zijn nu alle mijn kinderen, en de kinderen van Adeline. En het was in hem de verwondering, dat hij ze om zich heen zag, de mooie blonde kindertjes: de verwondering van een kunstenaar voor zijn kunstwerk, zoo als een beeldhouwer ziet naar zijn beeld, een schrijver leest in zijn boek, een componist aanhoort zijn melodieën, met eene naïve verwondering, dat hij dat alles gemaakt heeft, een naïve ver- wondering voor zijn macht en zijn kracht.

En als hij zich dan verwonderde, dan werd hij eensklaps bang, bang zoo veel leven, gedachteloos, te hebben verwekt, alleen met dit idee van weemoed, dat, zoo hij geen kinderen had, er na zijn dood niets van hem zoû overblijven. Ja, nu zoùden zij na hem overblijven, zijn kinderen, zijn blond troepje, zijn negental; verspreiden zouden zij zich door het leven, de broêrtjes en zusjes, die nu samen waren als vogeltjes in het nest van het ouderlijk huis - tusschen vader en moeder - en hoe, hoe zouden zij zijn, welk leven zoû het hunne zijn, welke smart, welke vreugde de hunne - als hijzelve, hun vader, oud was, of gestorven? Bang was hij, een angst schoot door hem heen, vreemd, daar, aan die ontbijttafel, terwijl hij samen met Gerdy at uit een bord en kleinen Jan plaagde met zijn grappen, die den jongen luid op deed kraaien. En het heel vreemde voor hemzelven was, dat zijn gedachte een diep geheim was, waarvan Adeline, zijne moeder, zijn broeders en zusters zelfs nooit het minste zouden veronderstellen, omdat hij uiterlijk was een stevige, ruwe kerel, een soort van Germaan, een beschaafde barbaar, met zijn blonden kop en blank spierlichaam, [p. 10] dol op sport, op wedrennen, officier met pleizier in zijn werkkring: uiterlijk bijna banaal van gezonde, stevige normaliteit - luid van stem, wat vulgair van aardigheid, een luide vulgariteit, die hij nog overdreef uit een soort van intuïtieve blague, als wilde hij zich verbergen. En het was zoo: hij verborg zich, hij was onzichtbaar; niemand zag hem, niemand kende hem - noch vrouw, noch familie, noch kennissen -; niemand kende hem in de vreemde duizelingen en flauwtes, die plotseling zijn brein als leêgden, als vloeide al het bloed er uit; niemand kende hem in het geheim zijner matigheid, die hem zelfs geen twee glazen champagne gunde, zonder dadelijk een angstige congestie op naar zijn slapen te voelen kloppen; niemand kende hem, zelfs zijn vrouw niet, die naast hem lag, in de zware drukkende nachtmerrie, als hij na lang wakker te hebben gelegen, insoesde, tot de bergstapelingen en rotslawine's grijnzende wogen op zijn hersenen; niemand kende hem in zijn angsten en bangheden voor zijn kinderen; hij, uiterlijk, de vroolijke, joviale vader; een normale bruut, zooals sommige kameraden hem hadden genoemd.

Soms, stilletjes, had hij nagedacht over dien naam en er om geglimlacht, omdat hij zich- zelven wist noch bruut, noch normaal. Langzamerhand, als van zelve, had hij vertoond aan allen die schijnkracht van stevig, sterk man, staal van spieren, en staal van eenvoudige levensopvatting: zijn goed man, goed vader en goed officier - terwijl binnen hem knaagde en hem opat zijn merg een zonderling monster: hij stelde het zich soms voor als een worm met pooten... Zie je; een groote, dikke worm; een beroerd, groot, dik beest, en dat in zijn body wroette met pooten, dat in zijn rug zat, en hem langzaam opvrat, ieder jaar meer, het verdomde, lamme gedierte... Natuurlijk, het wàs geen worm; hij wist wel, dat het geen worm was, geen worm was met pooten - maar het was net zoo, zie je - net een beest, een duizendpoot, die wroette... Dan voelde hij zich aan, trots alles trotsch op zijn flinke leden, zijn lenig onderhouden spieren, zijn schijnjeugd van niet zoo heel jong man meer, en dan begreep hij niet, dat het zoo zijn kon; dat door die leden, aan die spieren, diep in zijn mannemerg, die beroerde duizendpoot zanikte... Voor geen geld had hij er ooit een dokter over willen raadplegen; hij maakte beweging, reed paard, trok uit aan het hoofd van zijn escadron, en de koperen schettermuziek der trompetten, het dof gedreun van de paarden, de aanblik van zijn huzaren, - zijn jongens - maakte hem toch ook vroolijk inwendig, deed hem gedurende een morgen de beroerde duizendpoot vergeten. Kom, dacht hij dan, stoer te paard, recht zijn rug, flink zijn kop, mannelijk zijn blonde snor om zijn krullip - kom, donder nou maar op met die dwaze ideeën - en wees een vent, hoor, en geen zieke, nerveuze meid. Duizendpoot... duizendpoot... het is allemaal onzin... ik heb alleen gisteren een borrel gedronken en dat, verdomd, moest ik niet doen... Heelemaal, heelemaal geen borrel drinken... misschien heelemaal geen wijn zelfs... en ook niet meer rooken dan éen sigaar na den eten... Maar, zie je... niet drinken, niet rooken... dàt is de moeilijkheid...

Gerrit had juist gedaan met zijn ontbijt en zette kleine Gerdy neêr, toen er hevig getrokken werd aan de voordeurbel. Adeline schrikte, de kinderen joelden, hoog op:

- Tingeling, tingeling, tingeling! rammelde kleine Piet na, met zijn kroes tikkende tegen zijn bord.

- Stil! zei Adeline, bleek; zij had uit het raam gezien, en Dorine herkend, nerveus loo- pende heen en weêr voor de deur, in afwachting, dat zij geopend werd. Stil, dat is tante Dorine... Als er maar niets is, niets bij grootmama...

Maar Dorine was al open gedaan, en stortte binnen, in de eetkamer, zenuwachtig, een hoog roode kleur op haar gezicht, dat parelde onder haar stroohoed. Zij was boos, zij was driftig en het was onmogelijk de eerste oogenblikken haar te verstaan.

- Verbeeld je... verbeeld je...

Zij kwam niet uit hare woorden; een inwendig ziedende toorn maakte haar onmachtig te spreken, en daarbij was zij buiten adem, omdat zij heel hard had geloopen. In pieken stak haar haar, dat, al vroeg, begon te grijzen, uit den matelot, die danste op haar hoofd; hare kleêren hingen, nog meer dan gewoonlijk, als aangegooid om haar heen, en haar oogen knipten met een boozen, kwaadaardigen blik, een blik van ontevredenheid door tranen van ergernis heen.

- Verbeeld je... verbeeld je...

- Kom zusje, wees nu eens kalm, en vertel nu eens wat er is! maande Gerrit, goedig vaderlijk en jovialerig breed.

- Nu dan... verbeeld je... daar is me dat lamme mensch van morgen vroeg bij mama gekomen... en heeft een scène gemaakt...

- Welk lamme mensch?

- Maar zijn jullie dan doof? Dàt zeg ik je... dat BEGIN ik je te zeggen: juffrouw Velders, dat mensch, waar Ernst bij woont... en heeft me een scène gemaakt... en mama is heelemaal overstuur... en mama heeft mij laten roepen... Waarom mij! Waarom mij altijd! Wat kan ik? Ben ik een man? Waarom niet Karel? Waarom niet jou?... Neen, mama heeft natuurlijk MIJ laten roepen... Ik naar mama... maar mama was er ziek van - dat lamme mensch ook - ik toen met juffrouw Velders... naar Karel eerst... maar Karel... is van een onverschilligheid... een egoïst... een egoïst is Karel... Juffrouw Velders naar huis... Toen ik naar Ernst... en toen ik hem gezien had, ik naar jou... Gerrit, jij bent een man... jij weet... jij weet... Ik ben een vrouw... ik WEET niet wat er moet gedaan worden!

Nu huilde hare stem en zij barstte in tranen uit.

- Maar zusje, nu weet ik nog niet wat er gebeurd is? zei Gerrit kalm. - Maar Ernst, zeg ik je... Ernst, zeg ik je...

- Wat Ernst...

- Hij is gek!

- Hij is gek? ! - Ja, hij is gek... Hij is van nacht... op straat willen gaan... Hij is gek... Adeline had het kindermeisje gebeld: zij nam de kinderen meê.

- Hij is gek? herhaalde Gerrit en streek zich de hand over het hoofd.

- Hij is gek, herhaalde Dorine. Hij is gek... hij is gek.

- Nou, zei Gerrit vaag en vergoêlijkend; Ernst is altijd vreemd.

- Maar nu is hij gèk, zeg ik! schreeuwde Dorine schril. Als je me niet gelooven wilt, ga hem dan maar zien... Trouwens, er MOET iets gedaan worden. Ik, ik weet het niet. Ik ben een vrouw, hoor, en ik ben zelf zenuwachtig. Waarom heeft mama jou niet dadelijk laten roepen? Waarom mij? Waarom mij? En Karel... Karel... is een lammeling... Karel heeft dadelijk gezegd, dat hij verkouden was, dat hij niet uit kon gaan. Karel? Karel is een lammeling... Verkouden! Verkouden, als je broêr in eens gek is geworden...


Hoofdstuk 1 (1) Kapitel 1 (1) Chapter 1 (1) 第一章(1)

Toen Gerrit dien morgen wakker werd, voelde hij zich nevelig moê in zijn hoofd, als torste hij een landschap in zijne hersenen, een geheele stapeling van nevelige bergen, die zwaar drukken zouden op zijn brein... Zijn oogen bleven toe en hoewel wordende wakker, scheen zijn nachtmerrie nog na te duisteren, nachtmerrie van een verplettering onder zware rotslawine's, die hij vooral drukken voelde diep in zijn hoofd, zelfs al schemerde reeds, bewust, daglicht rood heen door zijn oogleden, gesloten. عندما استيقظ جيريت في ذلك الصباح ، شعر بتعب ضبابي في رأسه ، كما لو كان يحمل منظرًا طبيعيًا في دماغه ، كومة كاملة من الجبال الضبابية ، والتي ستثقل كاهل دماغه ... ظلت عيناه مغمضتين ، وعلى الرغم من ذلك كان مستيقظًا ، كان كابوسه يبدو أكثر قتامة ، كابوس ساحق تحت الانهيارات الصخرية الثقيلة ، التي شعر بالضغط عليها بشكل خاص في رأسه ، على الرغم من أن ضوء النهار ، بوعي ، كان بالفعل يشفق باللون الأحمر من خلال جفنيه المغلقين. When Gerrit woke up that morning, he felt misty tired in his head, as if he were carrying a landscape in his brain, a whole pile of misty mountains that would weigh heavily on his brain... His eyes remained closed, and though he woke up. , his nightmare still seemed to obscure, nightmare of a crushing under heavy rock avalanches, which he especially felt pressures deep in his head, even though already, consciously, daylight red shimmered through his eyelids, closed. Gerrit o sabah uyandığında kafasında puslu bir yorgunluk hissetti, sanki beyninde bir manzara, beynine ağır gelecek bir yığın sisli dağ taşıyormuş gibi... Gözleri kapalıydı ve uyanmasına rağmen yukarı. , kabusu hala belirsiz görünüyordu, ağır kaya çığlarının altında ezilme kabusu, özellikle kafasının derinliklerinde baskılar hissetti, buna rağmen, bilinçli olarak, gün ışığı kırmızısı gözkapaklarından parıldadı, kapalıydı. Hij lag groot, zwaar, wijdbeens in zijn bed, naast het al leêge bed van Adeline; hij voèlde, dat het leêg was, dat er niemand was in de slaapkamer, waarvan de overgordijnen waren opengetrokken, terwijl de valgordijnen laag hingen. He lay big, heavy, wide-legged in his bed, next to Adeline's already empty bed; he felt, that it was empty, that there was no one in the bedroom, whose curtains had been pulled open, while the drop curtains hung low. En, wakker, bleven zijn oogleden toe, en zag hij door ze heen alleen het rood van den dag als door twee   roze schulpen: het scheen of hij nooit die twee loodzware kleppen naar boven over zijn oogen zoû kunnen heenslaan. And, awake, his eyelids remained closed, and through them he saw only the red of the day as through two pink scallops: it seemed as if he would never be able to lift those two leaden lids upward over his eyes.

Door zijn groot zwaar lichaam, langzaam weg, vloeide de navermoeienis. Through his large heavy body, slowly away, the afterglow flowed. Hij voelde fyziek zich ellendig en begreep niet goed waarom. He felt physiologically miserable and didn't quite understand why. Hij had den vorigen dag, eenvoudig, gedineerd met officieren in de Kur-restauratie te Scheveningen, een afscheidsdiner van een kameraad, die werd overgeplaatst naar Venlo, en het diner werd lang gerekt; veel champagne werd nagedronken; vroolijk waren zij verder gegaan - een paar, getrouwd, hadden goedmoedig gezegd van neen, waren toch meêgeloopen, om geen spelbrekers te zijn, en Gerrit, goedig, ook. He had dined the previous day, simply, with officers at the Kur restaurant in Scheveningen, a farewell dinner of a comrade, who was transferred to Venlo, and the dinner was stretched long; much champagne was drunk afterward; merrily they had gone on - a couple, married, had good-naturedly said no, had walked along anyway, so as not to be killjoys, and Gerrit, good-naturedly, too. Tot hij ten laatste had gemeend, dat het zóo wel was en dat de kant, die de kameraden opgingen, niet meer was de zijne - hij, een redelijk, gematigd man, zonder overdrijving in iets, die veel hield van zijn kleine vrouw en al wroeging voelde haar misschien, zoo laat, wakker te zullen maken, wanneer hij, uitgekleed, in de slaapkamer kwam. Until at last he had thought that it was all right and that the way the comrades were going was no longer his - he, a reasonable, temperate man, without exaggeration in anything, who loved his little wife very much and already felt remorse at waking her up perhaps, so late, when he came, undressed, into the bedroom. Wakker was zij wel geworden, maar hij had haar dadelijk met zijn goedige bromstem gesust, en zij was daarop weêr ingeslapen. She did wake up, but he had immediately soothed her with his good-natured humming voice, and she fell asleep again. Hij had lang open-oogen gelegen, boos, dat hij niet kon slapen, dat   hij zoo verleerde een glas wijn meê te drinken; eindelijk, heel licht al de morgen, was hij langzaam-aan weggesoesd, in nevels van gedroom, en langzamerhand waren de nevels de landschappen geworden, de stapeling van nevelige bergen, die zwaar drukten op zijn brein, tot zij in rotslawines neêrbrokkelden. He had lain open-eyed for a long time, angry that he could not sleep, that he had so neglected to take a glass of wine with him; at last, very lightly in the morning, he had slowly drifted away, into mists of dreaming, and gradually the mists had become the landscapes, the pile of misty mountains, which weighed heavily on his brain, until they crumbled into rocky avalanches. Nu eindelijk schudde hij zich uit die zwaarte, nam zijn bad, en verwonderde zich, toen hij zich naakt zag - frisch blank van vel en vleesch, zwaarspierig gebouwd, een mooie blonde kerel nog, niettegenstaande zijn acht-en-veertig jaren - dat hij soms van die vreemde buien had, als een juffershondje. Now at last he shook himself out of this heaviness, took his bath, and marveled, when he saw himself naked - freshly white-skinned and fleshy, heavily muscled, a beautiful blond fellow still, notwithstanding his forty-eight years - that he sometimes had these strange moods, like a lady dog. Hij poogde nu, uit de groote spons telkens het water met stroomen over zich uitknijpende, die buien te ontkennen, haalde er, in zich mopperend, zijn schouders over op, en kneep het water uit, kneep het uit, tot het plaste en spatte rondom hem heen. He tried now, squeezing the water out of the large sponge with streams over him each time, to deny those showers, shrugged it off, grumbling within himself, and squeezed the water out, squeezed it out, until it puddled and splashed all around him. Het was of hij de loomheid uit zich wegwaschte; hij haalde diep adem, welfde zijn borst, voelde zich sterk weêr worden, en, naakt steeds, nam hij zijn halters, en werkte, trots op zijn bicepsen, die waren als twee rollende kogels. It was as if he washed the languor out of himself; he took a deep breath, puffed out his chest, felt himself growing strong again, and, naked always, he took his dumbbells, and worked, proud of his biceps, which were like two rolling bullets. Zijn oogen kregen hunne gewone uitdrukking, glimp van guitigheid, als van inwendige spotting, die ook jovialerig krullen kon rondom zijn blonden   snor; de rimpels streken weg uit zijn voorhoofd, dat zich hooger welfde, naarmate zijn blonde kop begon te kalen, en het bloed scheen normaal door zijn groot lichaam te stroomen, na het bad en de vijf minuten beweging, want zijn wangen kleurden zich, geschoren nu, met een bijna rozen blos. His eyes took on their usual expression, glimpses of mischief, as of inward mockery, which could also curl jovially around his blond mustache; the wrinkles stroked away from his forehead, which widened higher, as his blond head began to bald, and the blood seemed to flow normally through his large body, after the bath and the five-minute exercise, for his cheeks colored, shaven now, with an almost rose blush. En hij kon nog maar niet besluiten zich aan te kleeden; hij bezag zich, zijn groot, sterk, frisch lichaam, dat hij nog eens na-masseerde, trotsch als hij was op zijn spieren, als een vrouw op haar mooie vormen. And he could not yet decide to get dressed; he contemplated himself, his big, strong, fresh body, which he massaged once more, proud as he was of his muscles, like a woman of her beautiful forms. Toen, in enkele minuten, kleedde hij zich in uniform, ging naar beneden, ontbeet. Then, in a few minutes, he dressed in uniform, went downstairs, had breakfast. De kinderen omringden hem dadelijk: en hij voelde zich dadelijk de vader, zijn hart vol van vaderlijkheid, dol als hij was op zijn kinderen. The children immediately surrounded him: and he immediately felt like the father, his heart full of fatherliness, fond as he was of his children. Alex en Guy kon hij nog net zien naar school gaan, met hun tasschen; de school was vlakbij en zij gingen alleen: twee kleine besliste dreumessen al van negen en zeven jaar, maar de andere kinderen - behalve de oudste, Marietje, ook al naar school - aten hun boterham rondom de ronde tafel, terwijl Adeline voor haar theeblad zat. Alex and Guy he could just see going to school, with their bags; the school was nearby and they went alone: two little decided toddlers already aged nine and seven, but the other children - except the oldest, Marietje, also already at school - were eating their sandwiches around the round table, while Adeline sat in front of her tea tray. En Gerrit, in de kleine eetkamer, aan de ronde tafel, voelde zich weêr normaal worden, geheel en al, om zijn vrouw en om zijn kinderen. And Gerrit, in the small dining room, at the round table, felt himself becoming normal again, entirely, to his wife and to his children. De eetkamer was klein   en dood-eenvoudig van meubel, gemeubeleerd met het hoogst noodzakelijke: Adeline, twee-en-dertig nu, leek al ouder, was een dik moedertje, weinig spraakzaam, vol van de kleine zorgen voor het troepje, en Gerrit, luidruchtig, tot hij geheel het kamertje vulde met het blijde gebulder van zijn commando-stem, was oogenblikkelijk vol grap en pleizier. The dining room was small and dead-simple in furniture, furnished with the most essentials: Adeline, thirty-two now, seemed older already, was a fat little mother, little talkative, full of the little cares for the little troop, and Gerrit, noisy, until he filled the whole of the little room with the joyous roar of his commanding voice, was at once full of jest and fun. Er zaten rondom de tafel een zestal jongeren: Adèletje, Gerdy, twee meisjes; Constant en Jan, Piet en Klaasje: drie jongens, en de laatste baby, een meisje, die Gerrit, de drie laatste, zoo had genoemd, uit ergernis om de heel mooie namen der anderen: namen, Alexander, Guy, Geraldine, uit Adeline's familie, terwijl Marie en Constant die waren van mama en papa Van Lowe. There were around the table about six young people: Adèletje, Gerdy, two girls; Constant and Jan, Piet and Klaasje: three boys, and the last baby, a girl, whom Gerrit, the last three, had so named, out of annoyance at the very pretty names of the others: names, Alexander, Guy, Geraldine, from Adeline's family, while Marie and Constant were those of Mama and Papa Van Lowe. Hoor eens, niet zoo veel mooie namen, had Gerrit gezegd, toen Jan geboren zoû worden, en na Klaasje - een naam, die de heele familie afschuwelijk vond - had Gerrit gezegd: komt er nu nog een, dan heet het kind naar mij - Gerrit - of het een jongen is of een meid. Listen, not so many pretty names, Gerrit had said, when Jan was born, and after Klaasje - a name the whole family hated - Gerrit had said: if there is another one, the child will be named after me - Gerrit - whether it is a boy or a girl. Gertrude, dan toch, had Adeline geopperd, maar: neen, had Gerrit gezegd: is het een meid, dan heet ze tòch Gerrit. Gertrude, then, Adeline had suggested, but: no, Gerrit had said: if it's a girl, then her name is still Gerrit. De dolheden van Gerrit waren mama Van Lowe's wanhoop, maar tot nog toe was er van een klein-   dochtertje Gerrit nog geen sprake geweest. Gerrit's madness was Mama Van Lowe's despair, but so far there had been no talk of a granddaughter Gerrit.

Gerrit had geen voorkeur. Gerrit had no preference. Zijn lange armen zwaaiden om zoo veel kinderen rond als hij maar kon en hij trok er op zijn knieën, tusschen zijn knieën, bijna onder zijn voeten, en door een wonderlijk toeval had hij er nog nooit éen een arm of been gebroken, zoodat Adeline en de kinderen zelve nooit bang waren - en alleen mama Van Lowe, woonde ze Gerrits omhelzingen bij, duizende angsten uitstond. His long arms swung around as many children as he could and he pulled them on his knees, between his knees, almost under his feet, and by some miraculous coincidence he had never broken an arm or leg, so Adeline and the children themselves were never afraid - and only Mama Van Lowe, she attended Gerrit's embraces, was thousands afraid. En de kinderen, in hun vader, schenen te zien de vreugde van het leven, eene vreugde, die zij zich instinctief al heel gauw voorstelden als een groote man, een huzaar, met luide stem en veel moppen, met hooge rijlaarzen en een kletterende sabel... Gerdy was een klein kindje van zeven en dolletjes op liefkoozing, en zoodra ze Gerrit zag, hing ze aan hem, nestelde ze op zijn schoot, wreef haar kopje tegen zijn tressen, trok aan zijn snor, duwde hare vuistjes in zijn oogen. And the children, in their father, seemed to see the joy of life, a joy which they instinctively imagined to be a big man, a hussar, with a loud voice and lots of jokes, with high riding boots and a clattering saber.... Gerdy was a small child of seven and fond of cuddling, and as soon as she saw Gerrit, she clung to him, nestled on his lap, rubbed her head against his tresses, pulled on his mustache, pressed her fists into his eyes. Of zij sloeg hare armpjes om zijn hals en bleef zoo, de anderen rustig aankijkende, omdat zij papa voor zich had overwonnen. Or she wrapped her little arms around his neck and stayed that way, looking at the others calmly, because she had overcome Daddy before her. Ook nu verliet ze haar stoel, kroop onder tafel op Gerrits knieën, en at uit zijn bord, hoewel Adeline wel even wat zei... Again, she left her chair, crawled under the table on Gerrit's knees, and ate from his plate, although Adeline did say a few words....

Gerrit at, met Gerdy op zijn schoot, en om   hem heen, als van vogeltjes, tjilpten de dunne stemmetjes. Gerrit ate, with Gerdy on his lap, and around him, as of birds, the thin little voices chirped. En dat getjilp, in hem, gaf een verheldering, zoodat hij eerst glimlachte en toen grappen met Klaasje maakte, de baby in haar baby-stoel, die naast hem wat dommetjes zat en nog niet heel veel zei, achterlijkjes alleen maar dreinde en drensde. And that chirping, inside him, gave a brightening, so that he first smiled and then joked with Klaasje, the baby in her baby chair, who was sitting next to him a little dozing and not saying very much yet, hindlimb only droning and drifting. Hij had den laatsten tijd een vreemde verteedering als hij zijn kinderen aanzag, alsof hij zich verwònderde over zooveel blond leven, dat hij gewonnen had - hij, die toch altijd gezegd had: kinderen moetje hebben, zonder kinderen heb je geen leven, zonder kinderen blijft er niets van je over, je kinderen zetten je voort... Dat was van het begin van zijn huwelijk, hij, vrij laat getrouwd met een heel jong vrouwtje, zijn beginsel geweest: kinderen verwekken, zooveel kinderen maar mogelijk, omdat hij er een troosteloosheid vond in de gedachte, dat niets van hem zoû overblijven... En nu, als hij ze om zich heen zag, nu dat Marietje, Adèletje, Alex, twaalf waren en tien en negen, nu had hij soms, diep in zich, een verwondering om ze, een verteedering, en een weemoed, als bedacht hij heel plotseling: waar komen ze toch van daan en waarom zijn zij rondom mij heen... Een vreemde naïve verwondering, als voor het   raadsel der geboorte, het geheim van het menschelijk leven, plotseling ondoordringbaar voor hèm, vader en echtgenoot. Lately he felt a strange ennui when he looked at his children, as if he wondered about so much blond life he had won - he, who had always said: you must have children, without children you have no life, without children nothing will remain of you, your children carry you on... That had been his principle from the beginning of his marriage, he, quite late married to a very young woman, had fathered children, as many children as possible, because he found a desolation in the thought, that nothing would remain of him... And now, when he saw them all around him, now that Marietje, Adèletje, Alex, were twelve and ten and nine, now he sometimes had, deep inside himself, a wonderment for them, an endearment, and a melancholy, as if he suddenly thought: where did they come from and why are they around me... A strange naive wonder, as if for the riddle of birth, the secret of human life, suddenly impenetrable for him, father and husband. Dan spiedde hij uit, of hij zien zoû in Adeline die zelfde vreemd naïve verwondering; maar neen, rustig ging zij haar gang van blond moedertje en huiselijk vrouwtje, heel eng van gedachten, eenvoudig van ziel, zij, die rustigjes-weg, als een plicht, aan haar man had gebaard hare blonde kindertjes, en ze opvoedde als zij meende, dat goed was. Then he peered out, whether he might see in Adeline that same strangely naïve wonder; but no, quietly she went her way as a blonde mother and domestic woman, very narrow-minded, simple in soul, she, who quietly, as a duty, had given birth to her husband to her blonde children, and raised them as she thought was right. Neen, hij bemerkte niets in haar en des te meer verwonderde hij zich, omdat zij toch de moeder was en dus eigenlijk nog meer de verwondering in haar bloed moest voelen trillen... Nay, he did not notice anything in her, and all the more he marveled, since she was after all the mother and therefore should actually feel even more the wonder vibrating in her blood....

Dat zijn nu alle mijn kinderen, dacht hij, en terwijl hij luidruchtig Gerdy kietelde en de boterham weg-at van Jantje - als een plaaggeest van een grooten vader - dacht hij: dat zijn nu alle mijn kinderen, en de kinderen van Adeline. Those are all my children now, he thought, and as he noisily tickled Gerdy and ate away Jantje's sandwich - like a tease from a great father - he thought: those are all my children now, and Adeline's children. En het was in hem de verwondering, dat hij ze om zich heen zag, de mooie blonde kindertjes: de verwondering van een kunstenaar voor zijn kunstwerk, zoo als een beeldhouwer ziet naar zijn beeld, een schrijver leest in zijn boek, een componist aanhoort zijn melodieën, met eene naïve verwondering, dat hij dat alles gemaakt heeft, een naïve ver-   wondering voor zijn macht en zijn kracht. And it was in him the amazement, seeing them around him, the beautiful blond children: the amazement of an artist for his work of art, just as a sculptor looks at his sculpture, a writer reads in his book, a composer listens to his melodies, with a naïve amazement that he has made all that, a naïve wonder for his power and his strength.

En als hij zich dan verwonderde, dan werd hij eensklaps bang, bang zoo veel leven, gedachteloos, te hebben verwekt, alleen met dit idee van weemoed, dat, zoo hij geen kinderen had, er na zijn dood niets van hem zoû overblijven. And then when he wondered, he suddenly became afraid, afraid of having conceived so much life, thoughtlessly, only with this idea of melancholy, that if he had no children, nothing would remain of him after his death. Ja, nu zoùden zij na hem overblijven, zijn kinderen, zijn blond troepje, zijn negental; verspreiden zouden zij zich door het leven, de broêrtjes en zusjes, die nu samen waren als vogeltjes in het nest van het ouderlijk huis - tusschen vader en moeder - en hoe, hoe zouden zij zijn, welk leven zoû het hunne zijn, welke smart, welke vreugde de hunne - als hijzelve, hun vader, oud was, of gestorven? Yes, now they would be left after him, his children, his blond troop, his nine; they would scatter through life, the brothers and sisters, who now were together like little birds in the nest of the parental home - between father and mother - and how, how would they be, which life would be theirs, which grief, which joy would be theirs - when he himself, their father, was old, or died? Bang was hij, een angst schoot door hem heen, vreemd, daar, aan die ontbijttafel, terwijl hij samen met Gerdy at uit een bord en kleinen Jan plaagde met zijn grappen, die den jongen luid op deed kraaien. Afraid he was, a fear shot through him, strange, there, at that breakfast table, as he ate with Gerdy from a plate and teased little Jan with his jokes, which made the boy crow loudly. En het heel vreemde voor hemzelven was, dat zijn gedachte een diep geheim was, waarvan Adeline, zijne moeder, zijn broeders en zusters zelfs nooit het minste zouden veronderstellen, omdat hij uiterlijk was een stevige, ruwe kerel, een soort van Germaan, een beschaafde barbaar, met zijn blonden kop en blank spierlichaam, [p. And the very strange thing for himself was, that his thought was a deep secret, of which Adeline, his mother, his brothers and sisters would never suppose even the slightest, because outwardly he was a sturdy, rough fellow, a kind of Germanic, a civilized barbarian, with his blond head and white muscle body, [p. 10] dol op sport, op wedrennen, officier met pleizier in zijn werkkring: uiterlijk bijna banaal van gezonde, stevige normaliteit - luid van stem, wat vulgair van aardigheid, een luide vulgariteit, die hij nog overdreef uit een soort van intuïtieve blague, als wilde hij zich verbergen. 10] fond of sports, of racing, officer with pleasure in his job: outwardly almost banal of wholesome, solid normality - loud in voice, somewhat vulgar of niceness, a loud vulgarity, which he exaggerated still out of a kind of intuitive blague, as if to hide. En het was zoo: hij verborg zich, hij was onzichtbaar; niemand zag hem, niemand kende hem - noch vrouw, noch familie, noch kennissen -; niemand kende hem in de vreemde duizelingen en flauwtes, die plotseling zijn brein als leêgden, als vloeide al het bloed er uit; niemand kende hem in het geheim zijner matigheid, die hem zelfs geen twee glazen champagne gunde, zonder dadelijk een angstige congestie op naar zijn slapen te voelen kloppen; niemand kende hem, zelfs zijn vrouw niet, die naast hem lag, in de zware drukkende nachtmerrie, als hij na lang wakker te hebben gelegen, insoesde, tot de bergstapelingen en rotslawine's grijnzende wogen op zijn hersenen; niemand kende hem in zijn angsten en bangheden voor zijn kinderen; hij, uiterlijk, de vroolijke, joviale vader; een normale bruut, zooals sommige kameraden hem hadden genoemd. And it was so: he hid, he was invisible; nobody saw him, nobody knew him - neither wife, nor family, nor acquaintances -; nobody knew him in the strange dizzy spells and fainting spells, which suddenly laid his brain as if all the blood flowed out of it; nobody knew him in the secret of his temperance, which did not even allow him two glasses of champagne, without immediately feeling an anxious congestion throbbing at his temples; no one knew him, not even his wife, who lay beside him, in the heavy oppressive nightmare, as he dozed off after lying awake for a long time, until the mountain stacks and rock avalanches weighed grimly on his brain; no one knew him in his fears and anxieties for his children; he, outwardly, the cheerful, jovial father; a normal brute, as some comrades had called him.

Soms, stilletjes, had hij nagedacht over dien naam en er om geglimlacht, omdat hij zich-   zelven wist noch bruut, noch normaal. Sometimes, quietly, he had thought about that name and smiled at it, because he knew himself neither brutal nor normal. Langzamerhand, als van zelve, had hij vertoond aan allen die schijnkracht van stevig, sterk man, staal van spieren, en staal van eenvoudige levensopvatting: zijn goed man, goed vader en goed officier - terwijl binnen hem knaagde en hem opat zijn merg een zonderling monster: hij stelde het zich soms voor als een worm met pooten... Zie je; een groote, dikke worm; een beroerd, groot, dik beest, en dat in zijn body wroette met pooten, dat in zijn rug zat, en hem langzaam opvrat, ieder jaar meer, het verdomde, lamme gedierte... Natuurlijk, het wàs geen worm; hij wist wel, dat het geen worm was, geen worm was met pooten - maar het was net zoo, zie je - net een beest, een duizendpoot, die wroette... Dan voelde hij zich aan, trots alles trotsch op zijn flinke leden, zijn lenig onderhouden spieren, zijn schijnjeugd van niet zoo heel jong man meer, en dan begreep hij niet, dat het zoo zijn kon; dat door die leden, aan die spieren, diep in zijn mannemerg, die beroerde duizendpoot zanikte... Voor geen geld had hij er ooit een dokter over willen raadplegen; hij maakte beweging, reed paard, trok uit aan het hoofd van zijn escadron, en de koperen   schettermuziek der trompetten, het dof gedreun van de paarden, de aanblik van zijn huzaren, - zijn jongens - maakte hem toch ook vroolijk inwendig, deed hem gedurende een morgen de beroerde duizendpoot vergeten. Gradually, as if of his own accord, he had displayed to all that semblance of sturdy, strong man, steel of muscle, and steel of simple conception of life: his good husband, good father and good officer - while within him gnawed and ate up his marrow a eccentric monster: he sometimes imagined it as a worm with paws.... You see; a big, fat worm; a lousy, big, fat beast, and that rooted in his body with paws, that sat in his back, and slowly ate him up, every year more, the damned, lame creature.... Of course, it wasn't a worm; he knew, it wasn't a worm, wasn't a worm with paws - but it was just like that, you see - just like a beast, a centipede, rooting.... Then he felt proud, proud everything proud of his sturdy members, his supple muscles, his apparent youth of not so very young man anymore, and then he didn't understand that it could be like that; that through those members, to those muscles, deep in his man's stomach, that stirred centipede was whining... He wouldn't have consulted a doctor about it for no money; he moved, rode a horse, rode out at the head of his squadron, and the brass blast of the trumpets, the dull thumpeting of the horses, the sight of his hussars - his boys - made him cheerful inside, made him forget about the troubled centipede for one morning. Kom, dacht hij dan, stoer te paard, recht zijn rug, flink zijn kop, mannelijk zijn blonde snor om zijn krullip - kom, donder nou maar op met die dwaze ideeën - en wees een vent, hoor, en geen zieke, nerveuze meid. Come, he thought then, tough on horseback, straighten his back, hefty his head, masculine his blond mustache around his curly lip - come, bugger off with those foolish ideas - and be a man, mind you, and not a sick, nervous girl. Duizendpoot... duizendpoot... het is allemaal onzin... ik heb alleen gisteren een borrel gedronken en dat, verdomd, moest ik niet doen... Heelemaal, heelemaal geen borrel drinken... misschien heelemaal geen wijn zelfs... en ook niet meer rooken dan éen sigaar na den eten... Maar, zie je... niet drinken, niet rooken... dàt is de moeilijkheid... Centipede... centipede... it's all bullshit... I only had a drink yesterday and that, damn it, I shouldn't have.... Totally, totally shouldn't have a drink... maybe not even wine at all... nor smoke more than one cigar after dinner... But, you see... no drinking, no smoking... that's the difficulty...

Gerrit had juist gedaan met zijn ontbijt en zette kleine Gerdy neêr, toen er hevig getrokken werd aan de voordeurbel. Gerrit had just finished his breakfast and was putting little Gerdy down, when the front doorbell was pulled violently. Adeline schrikte, de kinderen joelden, hoog op: Adeline startled, the children booed, high up:

- Tingeling, tingeling, tingeling! - Tingling, tingling, tingling! rammelde kleine Piet na, met zijn kroes tikkende tegen zijn bord. rattled little Pete after, tapping his crucible against his plate.

- Stil! - Quiet! zei Adeline, bleek; zij had uit het raam gezien, en Dorine herkend, nerveus loo-   pende heen en weêr voor de deur, in afwachting, dat zij geopend werd. said Adeline, pale; she had seen out the window, and recognized Dorine, nervously loping back and forth in front of the door, waiting for it to be opened. Stil, dat is tante Dorine... Als er maar niets is, niets bij grootmama... Quiet, that's Aunt Dorine.... If there's nothing, nothing at grandmother's....

Maar Dorine was al open gedaan, en stortte binnen, in de eetkamer, zenuwachtig, een hoog roode kleur op haar gezicht, dat parelde onder haar stroohoed. But Dorine was already open, and dashed inside, into the dining room, nervous, a high red color on her face, which beaded under her straw hat. Zij was boos, zij was driftig en het was onmogelijk de eerste oogenblikken haar te verstaan. She was angry, she was adrift, and it was impossible to understand her for the first few moments.

- Verbeeld je... verbeeld je... - Imagine... imagine...

Zij kwam niet uit hare woorden; een inwendig ziedende toorn maakte haar onmachtig te spreken, en daarbij was zij buiten adem, omdat zij heel hard had geloopen. She was at a loss for words; a seething rage within her made her unable to speak, and she was out of breath because she had been running very fast. In pieken stak haar haar, dat, al vroeg, begon te grijzen, uit den matelot, die danste op haar hoofd; hare kleêren hingen, nog meer dan gewoonlijk, als aangegooid om haar heen, en haar oogen knipten met een boozen, kwaadaardigen blik, een blik van ontevredenheid door tranen van ergernis heen. In spikes her hair, which, early on, began to gray, protruded from the matelot, which danced on her head; her clothes hung around her, even more than usual, as if thrown on, and her eyes blinked with a wicked, malicious look, a look of dissatisfaction through tears of exasperation.

- Verbeeld je... verbeeld je... - Imagine... imagine...

- Kom zusje, wees nu eens kalm, en vertel nu eens wat er is! - Come sister, now be calm, and now tell me what's what! maande Gerrit, goedig vaderlijk en jovialerig breed. monthed Gerrit, goody paternal and jovially broad.

- Nu dan... verbeeld je... daar is me   dat lamme mensch van morgen vroeg bij mama gekomen... en heeft een scène gemaakt... - Now then... imagine... there's that lame human who came to mama's early this morning... and made a scene...

- Welk lamme mensch? - What lame mensch?

- Maar zijn jullie dan doof? - But then are you deaf? Dàt zeg ik je... dat BEGIN ik je te zeggen: juffrouw Velders, dat mensch, waar Ernst bij woont... en heeft me een scène gemaakt... en mama is heelemaal overstuur... en mama heeft mij laten roepen... Waarom mij! That's what I'm telling you... that's what I BEGIN to tell you: Miss Velders, that woman Ernst lives with... made a scene. and Mama's all upset... and Mommy sent for me... Why me! Waarom mij altijd! Why me always! Wat kan ik? What can I do? Ben ik een man? Am I a man? Waarom niet Karel? Why not Charles? Waarom niet jou?... Why not you.... Neen, mama heeft natuurlijk MIJ laten roepen... Ik naar mama... maar mama was er ziek van - dat lamme mensch ook - ik toen met juffrouw Velders... naar Karel eerst... maar Karel... is van een onverschilligheid... een egoïst... een egoïst is Karel... Juffrouw Velders naar huis... Toen ik naar Ernst... en toen ik hem gezien had, ik naar jou... Gerrit, jij bent een man... jij weet... jij weet... Ik ben een vrouw... ik WEET niet wat er moet gedaan worden! Nay, mama of course sent for ME.... Me to mama... but Mommy was sick of it - that lame person too - I then went with Miss Velders... To Karel first... but Karel... is of an indifference... an egotist... An egotist is Karel... Miss Velders home... When I went to see Ernst... And when I had seen him, I to you... Gerrit, you are a man... you know... you know... I'm a woman... I don't KNOW what has to be done!

Nu huilde hare stem en zij barstte in tranen uit. Now her voice was crying and she burst into tears.

- Maar zusje, nu weet ik nog niet wat er gebeurd is? - But sister, now I don't know what happened? zei Gerrit kalm. Gerrit said calmly. - Maar Ernst, zeg ik je... Ernst, zeg ik je... - But Ernst, I tell you... Ernst, I tell you...

- Wat Ernst... - What Ernst...

- Hij is gek! - He's crazy!

- Hij is gek? - He's crazy? ! - Ja, hij is gek... Hij is van nacht... op straat willen gaan... Hij is gek... ! - Yes, he's crazy... He's from night... wanting to go out on the street... He's crazy... Adeline had het kindermeisje gebeld: zij nam de kinderen meê. Adeline had called the nanny: she took the children with her.

- Hij is gek? - He's crazy? herhaalde Gerrit en streek zich de hand over het hoofd. repeated Gerrit, stroking his hand over his head.

- Hij is gek, herhaalde Dorine. - He's crazy, Dorine repeated. Hij is gek... hij is gek. He's crazy ... he's crazy.

- Nou, zei Gerrit vaag en vergoêlijkend; Ernst is altijd vreemd. - Well, Gerrit said vaguely and condescendingly; Ernst is always strange.

- Maar nu is hij gèk, zeg ik! - But now he's gèk, I say! schreeuwde Dorine schril. shouted Dorine shrilly. Als je me niet gelooven wilt, ga hem dan maar zien... Trouwens, er MOET iets gedaan worden. If you don't want to believe me, go see it.... Besides, something MUST be done. Ik, ik weet het niet. Me, I don't know. Ik ben een vrouw, hoor, en ik ben zelf zenuwachtig. I'm a woman, mind you, and I'm nervous myself. Waarom heeft mama jou niet dadelijk laten roepen? Why didn't Mom send for you right away? Waarom mij? Why me? Waarom mij? Why me? En Karel... Karel... is een lammeling... Karel heeft dadelijk gezegd, dat hij verkouden was, dat hij niet uit kon gaan. And Karel... Karel... is a paralytic... Karel immediately said, that he had a cold, that he couldn't go out. Karel? Charles? Karel is een lammeling... Verkouden! Charles is a lamb.... Cold! Verkouden, als je broêr in eens gek is geworden... Cold, when your broêr has suddenly gone mad....