×

We use cookies to help make LingQ better. By visiting the site, you agree to our cookie policy.


image

HET LATE LEVEN [part 1], Hoofdstuk 4

Hoofdstuk 4

- En wil mama je nu eens toonen, hoe zij er uitzag bij den duc de Rivoli?

Zij zat na den eten bij haar open koffer, en Truitje hielp haar uitpakken, borg de kleêren weg.

- Ik heb mijn portret laten maken in Nice... Maar hier is eerst een naaidoos voor Truitje met viooltjes van Nice er op... Zie je wel, Truitje, dat is palmhout ingelegd, een cadeautje voor je... En hier voor je kameraad in de keuken...

- O, mevrouw, dank u wel.

- En voor mijn wijzen zoon heb ik erg gezocht naar een souvenir in Nice... en niets gevonden, want ik was bang een prul meê te brengen, voor je serieuzen smaak, en daarom... heb ik mijn portret laten maken... voor jou... Zie: het laatste niet serieuze portret van je moeder. Zij nam het portret uit de enveloppe: het vertoonde haar staande, ten voeten uit in boudoir-formaat, in baltoilet, een portret met erg veel fijnheid en chic gedaan, maar een beetje te jong, te geretoucheerd, en iets te veel pose in het haar, in den waaier, in den sleep.

Hij bezag het glimlachend.

- Nu, wat zegje er van?

- Je bent toch een ijdeltuit, mama...

- Vindt je het niet mooi? Geef dan maar terug.

- Wel neen, moesje... ik vind het alleraardigst een portret te hebben...

- Van mijn laatste dolle bui... Nu wordt mama heusch oud, kerel... Ik geloof waarachtig, dat Truitje mijn portret mooier vindt dan mijn zoon...

- O mevrouw, ik vind het prachtig!

- Hoeveel heb je er laten maken, moesje?

- Zes. Een voor oma, een voor oom Gerrit, een voor oom Paul, een voor jou, een voor mij...

- En een voor papa.

- Ach... papa is meester van het origineel.

- Neen, geef er nu een aan je man.

- Henri! riep zij.

Hij kwam.

- Hier heb je een portret van je vrouw. - Mooi! riep hij uit. Chic! Dank je wel...

- Gelukkig! Mijn man en mijn dienstmaagd zijn ten minste tevreden. Mijn zoon vindt mij een ijdeltuit... O, wat ben ik blij terug te zijn... Daar heb je de baljapon... We zullen hem morgen wegpakken, Truitje. Ik doe het ding niet meer aan. Een japon van zeshonderd francs voor éen keer. Nu worden we weêr oud en zuinig.

Zij lachten allen, Truitje ook.

- O, wat ben ik blij terug te zijn... Mijn eigen kamer, mijn eigen kasten... Truitje, wat heb je de heeren laten eten?...

- Nou, zooals mevrouw gewoon was...

- Dus het was goed? Ik ben niet gemist...

- Ja maar, schrikte Truitje; u moet maar niet meer voor zoo lang op reis gaan.

Zij strekte zich lachende uit op haar chaise longue, moê, gelukkig thuis te zijn. Van der Welcke met het portret, Truitje met de doos waren gegaan.

- Kom nu eens hier, Addy. Papa heeft je zeven weken gehad. Nu ben je van mij... voor onbepaalden tijd.

Zij dwong hem bij zich te zitten, nam zijn handen. Het trof hem, dat zij er moê uitzag, naar hare jaren, en niet naar het portret, en vlug haar vergelijkende met zijn vader, vond hij zijn vader zoo jong, uiterlijk een jongmensch, en innerlijk soms een kind: Ottocar in een motocar...

- Het is vreemd, Addy... zeide zij zacht; dat je maar veertien jaar bent: je lijkt me altijd twintig minstens... En vreemd vind ik het dan ook... dat ik zoo een groote zoon heb... Zoo is alles vreemd... En je moeder zelf, mijn jongen, is het vreemdste. Als je me nu eerlijk vraagt: vindt je het aardig om ‘ijdel' te zijn, ik meen, meê te doen met de dingetjes van de wereld... dan weet ik het zelf niet... Vroeger zeer zeker hield ik er van, maar nu... voor een paar weken vond ik het wel als een soort jeugd, die zich weêr van je meester maakt... maar eigenlijk... beteekent het toch niets... laat het even wat schitteren... en daarna is het zoo moê en leêg in je... en onvoldaan...

Zij zweeg plotseling, niet meer willende zeggen, en bezag het portret, dat nog bij haar op een tafeltje lag. Zij moest er nu even om lachen, en tegelijk beefde aan haar wimpers een traan. En zij wist niet of het haar rustig aandeed oud te worden... of dat zij het betreurde. Het was of de zon van Nice haar een vreemden, loomen weemoed had ingegeven, dien zijzelve niet begreep.

- Leven! dacht zij. Ik heb nooit geleefd... Ik zoû zoo gaarne éens... eéns... leven. Leven... Maar niet zoo... in een japon van zeshonderd francs. Dat ken ik nu wel, dat weet ik nu wel... dat is even schitteren, en dan niets... Leven... ik zoû gaarne willen léven... In echtheid... In waarheid... Er moet iets zijn. Maar het is een dwaas verlangen... Ik ben te oud... Ik word oud, een oude vrouw... Leven... Ik heb nooit geleefd... Ik ben in de wereld geweest... als een vrouw van-de-wereld... ik heb dat leven van wereldvrouw bedorven... ik heb mij verscholen... ik heb terug willen komen in mijn land en tusschen de mijnen... en het was alles niets... dan een beetje schijn en illuzie... en heel veel teleurstellingen... en zoo zijn de dagen... de een na den ander verspild... en... ik... heb... noòit... geléefd... Zooals ik niet zuinig ben met mijn geld... ben ik niet zuinig geweest met mijn dagen... Misschien... àl mijn dagen heb ik uitgegeven... voor niets... O, ik moest niet zoo zijn... Wat beteekent het, dat ik zoo ben... Wat betreur ik... Wat kan er voor mij zijn... In Nice... nog dacht ik een oogenblik mee te doen met dien strijd van vrouwen tegen den ouderdom... die nadert... en ik heb meégedaan... en het gelukte mij... maar wat beteekent het, en waarvoor zoû het zijn... Het is alleen nog iets langer... schitteren voor niets... maar het is niet léven... Maar er naar te verlangen... ook... beteekent niets... want er is niets voor mij... dan nu oud te worden... in mijn huis... en al is het niet tusschen de mijnen - broêrs en zusters - dan is het toch bij mijn moeder... en misschien nog heel lang... bij mijn kind...

- Moesje... wat peins je zoo?

Maar zij glimlachte... zeide niets... staarde hem aan.

- Hij houdt meer van zijn vader, dacht zij. Ik weet het... maar wat is er aan te doen... Ik moet mij schikken... en tevreden zijn met wat hij mij geeft...

- Zeg moesje... waar denk je zoo aan?

- Aan veel, mijn jongen... en misschien aan niets... Mama voelt zich zoo eenzaam... zoo met niemand om zich heen... dan jij...

Hij schrikte, getroffen om wat zij zei: bijna de zelfde woorden, die zijn vader dien middag gezegd had... - Mijn kind... zal je altijd bij mij blijven... Zal je niet weggaan als iedereen...

- Kom, moesje... u heeft oma... oom Gerrit, oom Paul.

- Ja... ze zijn lief, zeide zij zacht.

En ze dacht:

- Ik zal hem verliezen... later... als hij een man is... Ik voel, dat ik hem verliezen zal...

Het maakte haar heel week, en zij begon te schreien...

Hij knielde bij haar neêr, en met een strenge stem verbood hij haar zoo zenuwachtig te zijn, te huilen om niets...

Zij vond het een zaligheid zoo door hem verboden te worden... En zij dacht:

- Ik zal hem verliezen... als hij een man is... O, laat me dankbaar zijn, dat ik hem nog heb...

Toen moê, ging zij slapen; en hij liet haar alleen, denkend:

- Zij voelen beiden het zelfde!


Hoofdstuk 4 Chapter 4

- En wil mama je nu eens toonen, hoe zij er uitzag bij den duc de Rivoli?

Zij zat na den eten bij haar open koffer, en Truitje hielp haar uitpakken, borg de kleêren weg.

- Ik heb mijn portret laten maken in Nice... Maar hier is eerst een naaidoos voor Truitje met viooltjes van Nice er op... Zie je wel, Truitje, dat is palmhout ingelegd, een cadeautje voor je... En hier voor je kameraad in de keuken...

- O, mevrouw, dank u wel.

- En voor mijn wijzen zoon heb ik erg gezocht naar een souvenir in Nice... en niets gevonden, want ik was bang een prul meê te brengen, voor je serieuzen smaak, en daarom... heb ik mijn portret laten maken... voor jou... Zie: het laatste niet serieuze portret van je moeder. Zij nam het portret uit de enveloppe: het vertoonde haar staande, ten voeten uit in boudoir-formaat, in baltoilet, een portret met erg veel fijnheid en chic gedaan, maar een beetje te jong, te geretoucheerd, en iets te veel pose in het haar, in den waaier, in den sleep.

Hij bezag het glimlachend.

- Nu, wat zegje er van?

- Je bent toch een ijdeltuit, mama...

- Vindt je het niet mooi? Geef dan maar terug.

- Wel neen, moesje... ik vind het alleraardigst een portret te hebben...

- Van mijn laatste dolle bui... Nu wordt mama heusch oud, kerel... Ik geloof waarachtig, dat Truitje mijn portret mooier vindt dan mijn zoon...

- O mevrouw, ik vind het prachtig!

- Hoeveel heb je er laten maken, moesje?

- Zes. Een voor oma, een voor oom Gerrit, een voor oom Paul, een voor jou, een voor mij...

- En een voor papa.

- Ach... papa is meester van het origineel.

- Neen, geef er nu een aan je man.

- Henri! riep zij.

Hij kwam.

- Hier heb je een portret van je vrouw. - Mooi! riep hij uit. Chic! Dank je wel...

- Gelukkig! Mijn man en mijn dienstmaagd zijn ten minste tevreden. Mijn zoon vindt mij een ijdeltuit... O, wat ben ik blij terug te zijn... Daar heb je de baljapon... We zullen hem morgen wegpakken, Truitje. Ik doe het ding niet meer aan. Een japon van zeshonderd francs voor éen keer. Nu worden we weêr oud en zuinig.

Zij lachten allen, Truitje ook.

- O, wat ben ik blij terug te zijn... Mijn eigen kamer, mijn eigen kasten... Truitje, wat heb je de heeren laten eten?...

- Nou, zooals mevrouw gewoon was...

- Dus het was goed? Ik ben niet gemist...

- Ja maar, schrikte Truitje; u moet maar niet meer voor zoo lang op reis gaan.

Zij strekte zich lachende uit op haar chaise longue, moê, gelukkig thuis te zijn. Van der Welcke met het portret, Truitje met de doos waren gegaan.

- Kom nu eens hier, Addy. Papa heeft je zeven weken gehad. Nu ben je van mij... voor onbepaalden tijd.

Zij dwong hem bij zich te zitten, nam zijn handen. Het trof hem, dat zij er moê uitzag, naar hare jaren, en niet naar het portret, en       vlug haar vergelijkende met zijn vader, vond hij zijn vader zoo jong, uiterlijk een jongmensch, en innerlijk soms een kind: Ottocar in een motocar...

- Het is vreemd, Addy... zeide zij zacht; dat je maar veertien jaar bent: je lijkt me altijd twintig minstens... En vreemd vind ik het dan ook... dat ik zoo een groote zoon heb... Zoo is alles vreemd... En je moeder zelf, mijn jongen, is het vreemdste. Als je me nu eerlijk vraagt: vindt je het aardig om ‘ijdel' te zijn, ik meen, meê te doen met de dingetjes van de wereld... dan weet ik het zelf niet... Vroeger zeer zeker hield ik er van, maar nu... voor een paar weken vond ik het wel als een soort jeugd, die zich weêr van je meester maakt... maar eigenlijk... beteekent het toch niets... laat het even wat schitteren... en daarna is het zoo moê en leêg in je... en onvoldaan...

Zij zweeg plotseling, niet meer willende zeggen, en bezag het portret, dat nog bij haar op een tafeltje lag. Zij moest er nu even om lachen, en tegelijk beefde aan haar wimpers een traan. En zij wist niet of het haar rustig aandeed oud te worden... of dat zij het betreurde. Het was of de zon van Nice haar       een vreemden, loomen weemoed had ingegeven, dien zijzelve niet begreep.

- Leven! dacht zij. Ik heb nooit geleefd... Ik zoû zoo gaarne éens... eéns... leven. Leven... Maar niet zoo... in een japon van zeshonderd francs. Dat ken ik nu wel, dat weet ik nu wel... dat is even schitteren, en dan niets... Leven... ik zoû gaarne willen léven... In echtheid... In waarheid... Er moet iets zijn. Maar het is een dwaas verlangen... Ik ben te oud... Ik word oud, een oude vrouw... Leven... Ik heb nooit geleefd... Ik ben in de wereld geweest... als een vrouw van-de-wereld... ik heb dat leven van wereldvrouw bedorven... ik heb mij verscholen... ik heb terug willen komen in mijn land en tusschen de mijnen... en het was alles niets... dan een beetje schijn en illuzie... en heel veel teleurstellingen... en zoo zijn de dagen... de een na den ander verspild... en... ik... heb... noòit... geléefd... Zooals ik niet zuinig ben met mijn geld... ben ik niet zuinig geweest met mijn dagen... Misschien... àl mijn dagen heb ik uitgegeven... voor niets... O, ik moest niet zoo zijn... Wat beteekent het, dat ik zoo ben... Wat betreur ik... Wat kan er voor mij zijn... In Nice... nog dacht       ik een oogenblik mee te doen met dien strijd van vrouwen tegen den ouderdom... die nadert... en ik heb meégedaan... en het gelukte mij... maar wat beteekent het, en waarvoor zoû het zijn... Het is alleen nog iets langer... schitteren voor niets... maar het is niet léven... Maar er naar te verlangen... ook... beteekent niets... want er is niets voor mij... dan nu oud te worden... in mijn huis... en al is het niet tusschen de mijnen - broêrs en zusters - dan is het toch bij mijn moeder... en misschien nog heel lang... bij mijn kind...

- Moesje... wat peins je zoo?

Maar zij glimlachte... zeide niets... staarde hem aan.

- Hij houdt meer van zijn vader, dacht zij. Ik weet het... maar wat is er aan te doen... Ik moet mij schikken... en tevreden zijn met wat hij mij geeft...

- Zeg moesje... waar denk je zoo aan?

- Aan veel, mijn jongen... en misschien aan niets... Mama voelt zich zoo eenzaam... zoo met niemand om zich heen... dan jij...

Hij schrikte, getroffen om wat zij zei: bijna de zelfde woorden, die zijn vader dien middag gezegd had...       - Mijn kind... zal je altijd bij mij blijven... Zal je niet weggaan als iedereen...

- Kom, moesje... u heeft oma... oom Gerrit, oom Paul.

- Ja... ze zijn lief, zeide zij zacht.

En ze dacht:

- Ik zal hem verliezen... later... als hij een man is... Ik voel, dat ik hem verliezen zal...

Het maakte haar heel week, en zij begon te schreien...

Hij knielde bij haar neêr, en met een strenge stem verbood hij haar zoo zenuwachtig te zijn, te huilen om niets...

Zij vond het een zaligheid zoo door hem verboden te worden... En zij dacht:

- Ik zal hem verliezen... als hij een man is... O, laat me dankbaar zijn, dat ik hem nog heb...

Toen moê, ging zij slapen; en hij liet haar alleen, denkend:

- Zij voelen beiden het zelfde!