×

We use cookies to help make LingQ better. By visiting the site, you agree to our cookie policy.


image

HET LATE LEVEN [part 1], Hoofdstuk 18 - 2

Hoofdstuk 18 - 2

Louise, ontzet, staarde hem aan, hem niet herkennende, geheel verloren als hij had zijne vage, stijve manieren van Duitsche, correct-doenerige beleefdheid,

- Naar huis! brieschte hij nog eens en wees zijn vrouw met den vinger den weg.

- Ik ga niet.

Hij sprong op haar toe, pakte haar bij de tengere schouders, schudde haar, zijn mond verwrongen, zijn oogen puilende, als krankzinnig van razernij. Zij wrong zich, gaf hem een slag vlak in zijn gezicht. Hij sloeg haar terug.

- Eduard! Emilie!

gilde Louise.

Een verontwaardiging gaf haar kracht. Zij stortte op haar zwager, sterk van hare verontwaardiging, duwde hem weg van zijn vrouw.

- Ga weg! riep zij hoog, Emilie omvattende in hare armen. Ga weg! De kamer uit!

- Ik wil mijn vrouw terug!

Louise kalmeerde zich.

- Eduard, zeide zij kalm. Verlaat de kamer.

- Neen...

- Nog eens, Eduard, verlaat de kamer, of ik zend een knecht naar papa. Wil je schandaal maken, goed, maak het, maar het zal je zelf het meeste schaden. Hij dacht plotseling aan Den Haag, zijn carrière...

- Ga de kamer uit, Eduard...

- Hij heeft me mishandeld! kreunde Emilie.

Ik heb pijn, hier...

Zij hing in de armen van haar zuster.

- Eduard, ga de kamer uit.

- Ik zal gaan, zeide hij. Maar ik blijf tot het diner is afgeloopen...

Hij ging...

- De ellendeling! De ellendeling! kreunde Emilie.

Hij heeft me gestompt op mijn borst... Gelukkig, dat hij het gedaan heeft... Nu kan ik scheiden, niet waar Louise... Louise, ken je de wet?

- Neen, mijn lieveling... maar papa zal je alles zeggen. Maar wees kalm, wees kalm...

- Waar is hij heen gegaan...

- Kan je alleen blijven, dan zal ik zien...

- Neen, blijf bij me... blijf bij me...

Er werd geklopt.

- Wie is daar...

Een oude meid kwam binnen.

- Freule, zeide zij tot Louise. Meneer laat verzoeken niet zo hard boven te praten. Meneer hoort de stem van meneer Van Raven.

- Waar is meneer Van Raven nu... - De smeerlap is in de zitkamer van de jonge heeren gegaan.

- Goed Leentje, wij zullen rustiger zijn... Maar praat zoo niet.

- Ik heb pijn! kreunde Emilie.

De meid zag haar deelnemend aan.

- De smeerlap! zeide zij. Heeft die je geslagen, mijn arm kindje...

- Leentje, ik wil niet hebben, dat je zoo spreekt! zei Louise.

- En ik zal het hem in zijn gezicht zeggen... dat die een smeerlap is, herhaalde de oude meid hardnekkig.

Zij knielde bij Emilie, opende hare blouse, masseerde haar zacht de borst...

- De smeerlap! herhaalde zij.

De zusters lieten haar... Zij waren stil, alle drie, de kamer over hoop, Emilie weêr neêrgevallen op de kleêren van Marianne... De oude meid was opgestaan, ruimde de kamer wat.

- Louise, fluisterde Emilie.

- Mijn arm zusje...

- Ik zie daar het portret van oom Henri... En daar weêr... En daar weêr... Marianne houdt van oom Henri...

- Ja... stil... - Ze houdt van hem... ze heeft hem lief, Louise.

- Ja, ik weet het,... stil Emilie!

- Weet mama het...

- We spreken er niet over... Maar ik geloof van wel.

- Weet iedereen het?

- Neen, neen... niet iedereen?

- Spreekt Marianne er ooit over...?

- Neen... nooit...

- Is er niets aan te doen? Verleden spraken tante Adolfine en tante Cateau er over... Iedereen weet het!

- Neen, neen, niet iedereen!

- Ja wel... iedereen... En iedereen weet ook, dat Eduard mij slaat... Louise! ! - Stil... ik hoor stemmen! - Dat is... Henri!

- Ja, Henri's stem...

- En Eduard...

- Mijn God... Leentje! riep Louise. Ga naar meneer Henri en meneer Eduard, en zeg hun, dat papa niet wil, dat ze hard spreken...

- De smeerlap!! zeide de oude meid.

Zij ging. Zij ging de trappen af. Het geheele huis was verlicht, de deuren van de salons stonden open; een hoek van de dinertafel schit- terde in bloemen, lachende stemmen klonken: een zacht voornaam wereldsch geruisch, geklikklak van zilver, lichte kletteringetjes van kristal.

- De smeerlap... dacht de oude meid.

Zij was in de vestibule: uit de keuken klonken stemmen van bezige meiden, den kok, de knechts... De vestiaire, verlicht, stond open: de sortie's, de jassen hingen er. Aan de overzijde was de zitkamer van de twee studenten.

De meid opende de deur. Zij zag Van Raven staan tegenover Henri; hunne stemmen bitsten, vijandig:

- ...Waarom heeft Emilie me dan getelegrafeerd?

- ...Dat weet IK niet, maar onze zaken zijn je zaken niet...

- Meneer Henri en meneer Eduard, zei de oude meid; je papa verzoekt je niet hard te praten...

- Waar is Emilie? vroeg Henri.

- Het arme kind is in de kamer van Marianne! zei de oude meid.

Kom maar meê, jongen...

Zij nam Henri, die trilde, bij de hand... En terwijl zij met Henri de kamer verliet, zeide zij, hardop: - Die smeerlap! ! - Wie? vroeg Henri.

- Hij...

- Wat heeft hij gedaan?

- Wat hij gedaan heeft...

Zij aarzelde het te zeggen, bang voor zijn drift, omzichtig met Henri opgaande de trap, langs de opene deuren der verlichte kamers...

Henri, eén oogenblik, zag de dinertafel door bloemen heen; twee heeren, een dame, blank lachende, netjes pratende...

Nu vond hij in de kamer van Marianne zijn beide zusters. En zoodra Emilie hem zag, stortte zij zich in zijn armen...

- Henri! ! - Zusje, wat is er? Zij vertelde het, in enkele woorden.

- Die ploert! riep hij uit. Die ploert!! Hij heeft je geslagen?! Ik zal hem... ik zal hem...

Hij wilde naar beneden, zij hielden hem tegen.

- Henri, in Godsnaam, smeekte Louise. Bedenk, dat er beneden menschen zijn!

- Komen jullie niet eten? vroeg Karel aan de deur. WIJ vergaan van den honger.

Zij gingen naar de kinderkamer - zoo heette dat vertrek al sedert jaren -; zij zetten zich aan tafel.

- Mijn honger is voorbij, zei Emilie.

- Ik wil ook niet eten, zei Henri. Nu ben ik kalmer... zal ik... naar beneden gaan.

Zij hielden hem weêr tegen... En de tijd sleepte zich voort - Ottelientje en Huig werden naar bed gebracht; Karel ging werken, Marietje hing bij de oudere zusters, nieuwsgierig. En zij luisterden, de deuren open, naar beneden...

- Nu is het diner afgeloopen...

- Ja... ik hoor ze in den salon...

Marianne, plotseling, kwam de trap op, verscheen in de deur, witjes en lief.

- Ik kòn het niet meer uithouden! riep zij uit. Het diner is gedaan... Ik ben even weggeloopen. Emilie... mijn zusje!

- Hij... is hier!! zei Emilie.

Eduard... hij wacht beneden. Hij wil me meê hebben naar huis... Jullie moeten me allen helpen... Hij heeft me geslagen!

- Mijn zusje, mijn zusje! riep Marianne, nerveus, en zij wrong hare armen, hare handen; zij omhelsde Emilie. Zit hij beneden?! Ik zal het papa zeggen... Ik durf niet langer hier blijven... O, die vervelende menschen beneden... Het is al bij negenen... Over een uurtje gaan ze weg... Nu moet ik naar beneden... En weg wilde zij zich weêr haasten.

- Marianne! zei Henri.

- Wat is er...

- Straks... moet ik je even spreken.

- Goed... straks...

Zij fladderde de trappen af.

- Wat wordt ze mooi! zei Henri.

- En ik! zei Emilie.

Wat word ik leelijk...

Zij leunde tegen Louise. Zij hoorden een geruisch op de trappen. Nu was het Bertha zelve.

- Mijn kind!

- Mama...

- Ik ben even kunnen weggaan... Een oogenblik. Mijn lief kind!

- Eduard is hier, mama... Hij is beneden... Hij wil me meê heb-ben... Hij wacht tot het diner is afgeloopen... Hij schreeuwde zoo...

- Ik heb het gehoord.

- We hebben hem gezegd stil te zijn... Ik ga niet meê, mama... Ik blijf bij u. Ik blijf bij u... Hij heeft me mishandeld!

- De ploert! riep Henri bleek.

- Die smeerlap! zei de oude meid.

Bertha, bleek, sloot de oogen, zuchtte diep.

- Mijn kind, mijn lief kind... wees verstandig, leg het bij. - Hij mishandelt me, mama! ! Zij wierp zich snikkende in de armen van Bertha. - Mijn lieveling...! schreide Bertha. Ik kàn niet langer wegblijven...

Zij maakte zich los; zij ging; haar japon ruischte weg... In den salon zaten hare gasten, zagen haar hier en daar vreemd aan, omdat zij zich verwijderd had. Oogenblikkelijk nam zij aan al hare lievigheid van wereldsche gastvrouw.

Marianne, met een lachje, was gekomen in het kantoor van Van Naghel, waar de heeren koffie dronken, rookten.

- Papa...

- Wat is er, kind?

- Eduard is beneden! fluisterde zij. Ik wil u alleen waarschuwen. Hij wil Emilie meê hebben. Hij heeft haar mishandeld.

- Zeg hem, dat ik met hem zal spreken... zoodra onze gasten weg zijn.

En, gastheer, wendde hij zich weêr tot zijn heeren.

Marianne ging naar beneden, vond er Eduard in de zitkamer van de jongens. Hij rookte rustig. Zij zag hem hoog aan.

- Papa zal met je spreken, zoodra ieder- een weg is... Over drie kwartier komen de rijtuigen.

- Goed, zeide hij, laconiek.

Haar bloed bruischte op.

- Je bent een ellendeling! riep zij. Je hebt Emilie geslagen!

Hij ziedde op, kwijt zijne Duitsche stijve beleefderigheid.

- En IK ben in mijn recht! brieschte hij. Maar jij... jij...

- Wat ik?

- Jij gedraagt je... als een meid! Jij bent verliefd... op je oom! Op een getrouwden man!

- O... o... oh! kreet Marianne.

Zij bedekte haar gezicht in de handen, verschrikt. Toen herstelde zij zich, maar hare bleekte bloosde van schaamte.

- Je weet niet wat je zegt! zeide zij hoog, zich willende terugtrekken als in hare ongenaakbaarheid van onaanroerbare meisjesziel. Je weet niet wat je zegt... Maar manieren... heb je alleen uiterlijk... voor vreemden. En verder... ben je een laffe ploert... een làffe ploert, die vrouwen slaat en scheldt.

Hij had een beweging van drift, onder hare beleediging. - Je meent MIJ niet te slaan! zeide zij, zich richtende hoog. Je hebt mij al gescholden... is je dat niet genoeg?

Zij poogde zich, kalm, af te wenden, ging de kamer uit, de trap op. De snikken rezen in hare borst: nu snikte zij.

- O God! dacht zij. Iedereen weet het... Iedereen ziet het... Ik kàn het niet verbergen... Ik heb hem lief, ik heb hem lief...! Stil, stil! Ik moet het terugdrukken... diep, diep in mij. Maar als ik hem lief heb, als ik hem lief heb... als ik gelukkig ben... wanneer ik hem zie... O, stil, stil!

Zij perste met beide handen de borst, als om hare aandoening diep in hare ziel terug te drukken... Zij veegde hare oogen, had kracht in den salon te gaan... Zij praatte er liefjes, als dochter des huizes, maar zij was in eens doodmoê.

- Iedereen weet het, iedereen ziet het... dacht zij telkens en zij poogde in de gezichten dier gasten op te speuren, wat zij zagen, wàt wisten...

Nu was het er eindelijk... De knecht, telkens, aan de deur, kondigde de rijtuigen aan. Die menschen zouden niet lang meer blijven... Het was tien uur, en zij namen er afscheid. Ze volgden elkaâr, de een na den ander, zonder groote tusschenpauze, zooals dat behoort, na een groot diner... Het was alleen een van de ministers, die met Van Naghel sprak, druk, intiem, denkelijk over een zaak: hij dacht nog niet aan weggaan... Maar eindelijk ook, haastig, zich verontschuldigend, ging hij. En Van Naghel en Bertha, Marianne, Francis en Otto... zij luisterden hoe hij beneden zijn overjas aantrok, een paar woorden zeide tot den knecht... De deur sloeg dicht. Zij waren alleen.

Zij zagen elkander aan...

En nu als in een impulsie ging Van Naghel naar beneden, naar zijn schoonzoon; gingen Bertha en Marianne naar boven, naar Emilie...

- Mama... komt u eindelijk bij me! klaagde Emilie. Mama, ik blijf hier: ik ga niet terug...

Zij krampte zich als vast aan Henri en Marianne naderde haar, troostte haar, kuste haar...

- Marianne, zeide Henri. Hoor...

Hij voerde haar op de gang.

- Marianne, zeide hij. Je weet niet hoeveel ik van je hoû... Bijna zooveel als van Emilie... Marianne, laat het me zeggen: wees verstandig; iedereen praat er over... - Iedereen?? vroeg zij verschrikt en zij vroeg niet eens wat het was, omdat zij het wel begreep.

- Is het dan zoo, dat je het weet? vroeg hij snel, om haar te verrassen.

Zij trok zich terug, in het mysterie van haar zieltje, dat te veel glansde, uit naar buiten: zij wilde als voor hem en de anderen dooven dien te grooten glans.

- Wat? zeide zij. Er is niets... Iedereen?? Wie, wat iedereen...

- Iedereen praat er over... dat oom Henri je het hof maakt...

Zij poogde te lachen en de zilveren klokjes klonken schel, valsch.

- Het hof... oom Henri... De menschen zijn dol!

- Je hebt gisteren met hem gereden... in een automobiel.

- En wat is daar aan...

- Doe het niet meer.

- En waarom niet.

- Iedereen praat er over.

Zij poogde weêr te lachen en de zilveren klokjes klonken schel, valsch.

- Oom Henri!

lachte zij. Hij kon mijn vader wel zijn. - Je weet wel... dat je dat niet meent.

- Oom Henri!

- Hij is jong... Marianne, zeg me, dat het niet waar is...

- Dat hij me het hof maakt? Ik hoû van hem... als ik hoû van tante Constance.

- Dat je hem liefhebt... Daar, je kan het niet ontkennen. Je hebt hem lief.

- Ik heb hem niet lief, loog zij.

- Jawel, je hebt hem lief.

- Ik heb hem niet lief.

- Jawel.

- Nu goed dan... ja! zeide zij kort. Ik heb hem lief. Wat meer.

- Marianne...

- Ik ben gaarne met hem, praat gaarne met hem, fiets met hem, ‘stook' met hem... wat meer? Er is geen kwaad in, en... ook tante Constance heb ik lief.

- Marianne... ik heb je gewaarschuwd, zei hij weemoedig. Wees verstandig.

- Ja, zeide zij. Maar jij, wees jij ook verstandig.

- Hoe dan?

- Wees verstandig, met Eduard! Hoû je drift in... Henri! Het kan alleen Emilie's ongeluk erger maken... als je je drift niet inhoudt, Henri. - Ik zal me inhouden! beloofde hij en balde zijn vuisten.

- Henri...

- Ik haat dien ploert... Ik zoû hem kunnen vermoorden, worgen.

- Henri... stil... daar komt papa.

- Beloof me, Marianne... dat je voorzichtig zult zijn.

- Ja... Henri... Beloof je me ook, Henri, dat je voorzichtig zult zijn.

- Ik beloof het je...

Zij naderde hem, sloeg om zijn hals hare armen.

- Mijn broêr, mijn arme broêr!

- Mijn lief zusje, mijn zusje!

- Stil, stil...

- Stil...

- Daar is papa...

Van Naghel kwam de trap op...

En zij gingen met hem de kinderkamer binnen, waar Bertha wachtte met Emilie, Otto, Francis...

- Eduard is nu heen, zeide Van Naghel kalm. Ik heb hem gekalmeerd en hij zoû morgen hier komen... om nog eens te praten. Emilie, van avond kan je hier blijven.

- Papa, ik wil niet meer terug. - Neen, Emilie! riep Francis opgewonden. Je kan niet meer terug.

- Stil Francis, zei Van Naghel streng en hij herhaalde:

- Emilie... van avond... kan... kan je hier blijven...

Hij werd plotseling paarsch-rood.

- Zeg mij de wet, papa, drong Emilie aan.

- De wet? vroeg Van Naghel. De wet...

En, purper, rukte hij aan zijn boord.

- Bertha! riep hij met een schorre stem.

Zij schrikten allen...

Hij scheurde zijn boord, zijn das, zijn hemd open...

- Lucht! smeekte hij.

En zijn oogen puilden, hij wankelde, viel in een stoel.

Louise belde...

De meisjes gilden de meiden, den knecht naar boven...

Henri ijlde weg, om een dokter te halen...

Het was te laat...

Van Naghel lag dood, getroffen door een beroerte.


Hoofdstuk 18 - 2 Chapter 18 - 2

Louise, ontzet, staarde hem aan, hem niet herkennende, geheel verloren als hij had zijne vage, stijve manieren van Duitsche, correct-doenerige beleefdheid,

- Naar huis! brieschte hij nog eens en wees zijn vrouw met den vinger den weg.

- Ik ga niet.

Hij sprong op haar toe, pakte haar bij de tengere schouders, schudde haar, zijn mond verwrongen, zijn oogen puilende, als krankzinnig van razernij. Zij wrong zich, gaf hem een slag vlak in zijn gezicht. Hij sloeg haar terug.

- Eduard! Emilie!

gilde Louise.

Een verontwaardiging gaf haar kracht. Zij stortte op haar zwager, sterk van hare verontwaardiging, duwde hem weg van zijn vrouw.

- Ga weg! riep zij hoog, Emilie omvattende in hare armen. Ga weg! De kamer uit!

- Ik wil mijn vrouw terug!

Louise kalmeerde zich.

- Eduard, zeide zij kalm. Verlaat de kamer.

- Neen...

- Nog eens, Eduard, verlaat de kamer, of ik zend een knecht naar papa. Wil je schandaal maken, goed, maak het, maar het zal je zelf het meeste schaden. Hij dacht plotseling aan Den Haag, zijn carrière...

- Ga de kamer uit, Eduard...

- Hij heeft me mishandeld! kreunde Emilie.

Ik heb pijn, hier...

Zij hing in de armen van haar zuster.

- Eduard, ga de kamer uit.

- Ik zal gaan, zeide hij. Maar ik blijf tot het diner is afgeloopen...

Hij ging...

- De ellendeling! De ellendeling! kreunde Emilie.

Hij heeft me gestompt op mijn borst... Gelukkig, dat hij het gedaan heeft... Nu kan ik scheiden, niet waar Louise... Louise, ken je de wet?

- Neen, mijn lieveling... maar papa zal je alles zeggen. Maar wees kalm, wees kalm...

- Waar is hij heen gegaan...

- Kan je alleen blijven, dan zal ik zien...

- Neen, blijf bij me... blijf bij me...

Er werd geklopt.

- Wie is daar...

Een oude meid kwam binnen.

- Freule, zeide zij tot Louise. Meneer laat verzoeken niet zo hard boven te praten. Meneer hoort de stem van meneer Van Raven.

- Waar is meneer Van Raven nu...       - De smeerlap is in de zitkamer van de jonge heeren gegaan.

- Goed Leentje, wij zullen rustiger zijn... Maar praat zoo niet.

- Ik heb pijn! kreunde Emilie.

De meid zag haar deelnemend aan.

- De smeerlap! zeide zij. Heeft die je geslagen, mijn arm kindje...

- Leentje, ik wil niet hebben, dat je zoo spreekt! zei Louise.

- En ik zal het hem in zijn gezicht zeggen... dat die een smeerlap is, herhaalde de oude meid hardnekkig.

Zij knielde bij Emilie, opende hare blouse, masseerde haar zacht de borst...

- De smeerlap! herhaalde zij.

De zusters lieten haar... Zij waren stil, alle drie, de kamer over hoop, Emilie weêr neêrgevallen op de kleêren van Marianne... De oude meid was opgestaan, ruimde de kamer wat.

- Louise, fluisterde Emilie.

- Mijn arm zusje...

- Ik zie daar het portret van oom Henri... En daar weêr... En daar weêr... Marianne houdt van oom Henri...

- Ja... stil...       - Ze houdt van hem... ze heeft hem lief, Louise.

- Ja, ik weet het,... stil Emilie!

- Weet mama het...

- We spreken er niet over... Maar ik geloof van wel.

- Weet iedereen het?

- Neen, neen... niet iedereen?

- Spreekt Marianne er ooit over...?

- Neen... nooit...

- Is er niets aan te doen? Verleden spraken tante Adolfine en tante Cateau er over... Iedereen weet het!

- Neen, neen, niet iedereen!

- Ja wel... iedereen... En iedereen weet ook, dat Eduard mij slaat... Louise! ! - Stil... ik hoor stemmen! - Dat is... Henri!

- Ja, Henri's stem...

- En Eduard...

- Mijn God... Leentje! riep Louise. Ga naar meneer Henri en meneer Eduard, en zeg hun, dat papa niet wil, dat ze hard spreken...

- De smeerlap!! zeide de oude meid.

Zij ging. Zij ging de trappen af. Het geheele huis was verlicht, de deuren van de salons stonden open; een hoek van de dinertafel schit-       terde in bloemen, lachende stemmen klonken: een zacht voornaam wereldsch geruisch, geklikklak van zilver, lichte kletteringetjes van kristal.

- De smeerlap... dacht de oude meid.

Zij was in de vestibule: uit de keuken klonken stemmen van bezige meiden, den kok, de knechts... De vestiaire, verlicht, stond open: de sortie's, de jassen hingen er. Aan de overzijde was de zitkamer van de twee studenten.

De meid opende de deur. Zij zag Van Raven staan tegenover Henri; hunne stemmen bitsten, vijandig:

- ...Waarom heeft Emilie me dan getelegrafeerd?

- ...Dat weet IK niet, maar onze zaken zijn je zaken niet...

- Meneer Henri en meneer Eduard, zei de oude meid; je papa verzoekt je niet hard te praten...

- Waar is Emilie? vroeg Henri.

- Het arme kind is in de kamer van Marianne! zei de oude meid.

Kom maar meê, jongen...

Zij nam Henri, die trilde, bij de hand... En terwijl zij met Henri de kamer verliet, zeide zij, hardop:       - Die smeerlap! ! - Wie? vroeg Henri.

- Hij...

- Wat heeft hij gedaan?

- Wat hij gedaan heeft...

Zij aarzelde het te zeggen, bang voor zijn drift, omzichtig met Henri opgaande de trap, langs de opene deuren der verlichte kamers...

Henri, eén oogenblik, zag de dinertafel door bloemen heen; twee heeren, een dame, blank lachende, netjes pratende...

Nu vond hij in de kamer van Marianne zijn beide zusters. En zoodra Emilie hem zag, stortte zij zich in zijn armen...

- Henri! ! - Zusje, wat is er? Zij vertelde het, in enkele woorden.

- Die ploert! riep hij uit. Die ploert!! Hij heeft je geslagen?! Ik zal hem... ik zal hem...

Hij wilde naar beneden, zij hielden hem tegen.

- Henri, in Godsnaam, smeekte Louise. Bedenk, dat er beneden menschen zijn!

- Komen jullie niet eten? vroeg Karel aan de deur. WIJ vergaan van den honger.

Zij gingen naar de kinderkamer - zoo heette dat vertrek al sedert jaren -; zij zetten zich aan tafel.

- Mijn honger is voorbij, zei Emilie.

- Ik wil ook niet eten, zei Henri. Nu ben ik kalmer... zal ik... naar beneden gaan.

Zij hielden hem weêr tegen... En de tijd sleepte zich voort - Ottelientje en Huig werden naar bed gebracht; Karel ging werken, Marietje hing bij de oudere zusters, nieuwsgierig. En zij luisterden, de deuren open, naar beneden...

- Nu is het diner afgeloopen...

- Ja... ik hoor ze in den salon...

Marianne, plotseling, kwam de trap op, verscheen in de deur, witjes en lief.

- Ik kòn het niet meer uithouden! riep zij uit. Het diner is gedaan... Ik ben even weggeloopen. Emilie... mijn zusje!

- Hij... is hier!! zei Emilie.

Eduard... hij wacht beneden. Hij wil me meê hebben naar huis... Jullie moeten me allen helpen... Hij heeft me geslagen!

- Mijn zusje, mijn zusje! riep Marianne, nerveus, en zij wrong hare armen, hare handen; zij omhelsde Emilie. Zit hij beneden?! Ik zal het papa zeggen... Ik durf niet langer hier blijven... O, die vervelende menschen beneden... Het is al bij negenen... Over een uurtje gaan ze weg... Nu moet ik naar beneden...       En weg wilde zij zich weêr haasten.

- Marianne! zei Henri.

- Wat is er...

- Straks... moet ik je even spreken.

- Goed... straks...

Zij fladderde de trappen af.

- Wat wordt ze mooi! zei Henri.

- En ik! zei Emilie.

Wat word ik leelijk...

Zij leunde tegen Louise. Zij hoorden een geruisch op de trappen. Nu was het Bertha zelve.

- Mijn kind!

- Mama...

- Ik ben even kunnen weggaan... Een oogenblik. Mijn lief kind!

- Eduard is hier, mama... Hij is beneden... Hij wil me meê heb-ben... Hij wacht tot het diner is afgeloopen... Hij schreeuwde zoo...

- Ik heb het gehoord.

- We hebben hem gezegd stil te zijn... Ik ga niet meê, mama... Ik blijf bij u. Ik blijf bij u... Hij heeft me mishandeld!

- De ploert! riep Henri bleek.

- Die smeerlap! zei de oude meid.

Bertha, bleek, sloot de oogen, zuchtte diep.

- Mijn kind, mijn lief kind... wees verstandig, leg het bij. - Hij mishandelt me, mama! ! Zij wierp zich snikkende in de armen van Bertha. - Mijn lieveling...! schreide Bertha. Ik kàn niet langer wegblijven...

Zij maakte zich los; zij ging; haar japon ruischte weg... In den salon zaten hare gasten, zagen haar hier en daar vreemd aan, omdat zij zich verwijderd had. Oogenblikkelijk nam zij aan al hare lievigheid van wereldsche gastvrouw.

Marianne, met een lachje, was gekomen in het kantoor van Van Naghel, waar de heeren koffie dronken, rookten.

- Papa...

- Wat is er, kind?

- Eduard is beneden! fluisterde zij. Ik wil u alleen waarschuwen. Hij wil Emilie meê hebben. Hij heeft haar mishandeld.

- Zeg hem, dat ik met hem zal spreken... zoodra onze gasten weg zijn.

En, gastheer, wendde hij zich weêr tot zijn heeren.

Marianne ging naar beneden, vond er Eduard in de zitkamer van de jongens. Hij rookte rustig. Zij zag hem hoog aan.

- Papa zal met je spreken, zoodra ieder-       een weg is... Over drie kwartier komen de rijtuigen.

- Goed, zeide hij, laconiek.

Haar bloed bruischte op.

- Je bent een ellendeling! riep zij. Je hebt Emilie geslagen!

Hij ziedde op, kwijt zijne Duitsche stijve beleefderigheid.

- En IK ben in mijn recht! brieschte hij. Maar jij... jij...

- Wat ik?

- Jij gedraagt je... als een meid! Jij bent verliefd... op je oom! Op een getrouwden man!

- O... o... oh! kreet Marianne.

Zij bedekte haar gezicht in de handen, verschrikt. Toen herstelde zij zich, maar hare bleekte bloosde van schaamte.

- Je weet niet wat je zegt! zeide zij hoog, zich willende terugtrekken als in hare ongenaakbaarheid van onaanroerbare meisjesziel. Je weet niet wat je zegt... Maar manieren... heb je alleen uiterlijk... voor vreemden. En verder... ben je een laffe ploert... een làffe ploert, die vrouwen slaat en scheldt.

Hij had een beweging van drift, onder hare beleediging. - Je meent MIJ niet te slaan! zeide zij, zich richtende hoog. Je hebt mij al gescholden... is je dat niet genoeg?

Zij poogde zich, kalm, af te wenden, ging de kamer uit, de trap op. De snikken rezen in hare borst: nu snikte zij.

- O God! dacht zij. Iedereen weet het... Iedereen ziet het... Ik kàn het niet verbergen... Ik heb hem lief, ik heb hem lief...! Stil, stil! Ik moet het terugdrukken... diep, diep in mij. Maar als ik hem lief heb, als ik hem lief heb... als ik gelukkig ben... wanneer ik hem zie... O, stil, stil!

Zij perste met beide handen de borst, als om hare aandoening diep in hare ziel terug te drukken... Zij veegde hare oogen, had kracht in den salon te gaan... Zij praatte er liefjes, als dochter des huizes, maar zij was in eens doodmoê.

- Iedereen weet het, iedereen ziet het... dacht zij telkens en zij poogde in de gezichten dier gasten op te speuren, wat zij zagen, wàt wisten...

Nu was het er eindelijk... De knecht, telkens, aan de deur, kondigde de rijtuigen aan. Die menschen zouden niet lang meer blijven... Het was tien uur, en zij namen er afscheid. Ze volgden elkaâr, de een na den ander, zonder groote tusschenpauze, zooals dat behoort, na een groot diner... Het was alleen een van de ministers, die met Van Naghel sprak, druk, intiem, denkelijk over een zaak: hij dacht nog niet aan weggaan... Maar eindelijk ook, haastig, zich verontschuldigend, ging hij. En Van Naghel en Bertha, Marianne, Francis en Otto... zij luisterden hoe hij beneden zijn overjas aantrok, een paar woorden zeide tot den knecht... De deur sloeg dicht. Zij waren alleen.

Zij zagen elkander aan...

En nu als in een impulsie ging Van Naghel naar beneden, naar zijn schoonzoon; gingen Bertha en Marianne naar boven, naar Emilie...

- Mama... komt u eindelijk bij me! klaagde Emilie. Mama, ik blijf hier: ik ga niet terug...

Zij krampte zich als vast aan Henri en Marianne naderde haar, troostte haar, kuste haar...

- Marianne, zeide Henri. Hoor...

Hij voerde haar op de gang.

- Marianne, zeide hij. Je weet niet hoeveel ik van je hoû... Bijna zooveel als van Emilie... Marianne, laat het me zeggen: wees verstandig; iedereen praat er over...       - Iedereen?? vroeg zij verschrikt en zij vroeg niet eens wat het was, omdat zij het wel begreep.

- Is het dan zoo, dat je het weet? vroeg hij snel, om haar te verrassen.

Zij trok zich terug, in het mysterie van haar zieltje, dat te veel glansde, uit naar buiten: zij wilde als voor hem en de anderen dooven dien te grooten glans.

- Wat? zeide zij. Er is niets... Iedereen?? Wie, wat iedereen...

- Iedereen praat er over... dat oom Henri je het hof maakt...

Zij poogde te lachen en de zilveren klokjes klonken schel, valsch.

- Het hof... oom Henri... De menschen zijn dol!

- Je hebt gisteren met hem gereden... in een automobiel.

- En wat is daar aan...

- Doe het niet meer.

- En waarom niet.

- Iedereen praat er over.

Zij poogde weêr te lachen en de zilveren klokjes klonken schel, valsch.

- Oom Henri!

lachte zij. Hij kon mijn vader wel zijn. - Je weet wel... dat je dat niet meent.

- Oom Henri!

- Hij is jong... Marianne, zeg me, dat het niet waar is...

- Dat hij me het hof maakt? Ik hoû van hem... als ik hoû van tante Constance.

- Dat je hem liefhebt... Daar, je kan het niet ontkennen. Je hebt hem lief.

- Ik heb hem niet lief, loog zij.

- Jawel, je hebt hem lief.

- Ik heb hem niet lief.

- Jawel.

- Nu goed dan... ja! zeide zij kort. Ik heb hem lief. Wat meer.

- Marianne...

- Ik ben gaarne met hem, praat gaarne met hem, fiets met hem, ‘stook' met hem... wat meer? Er is geen kwaad in, en... ook tante Constance heb ik lief.

- Marianne... ik heb je gewaarschuwd, zei hij weemoedig. Wees verstandig.

- Ja, zeide zij. Maar jij, wees jij ook verstandig.

- Hoe dan?

- Wees verstandig, met Eduard! Hoû je drift in... Henri! Het kan alleen Emilie's ongeluk erger maken... als je je drift niet inhoudt, Henri. - Ik zal me inhouden! beloofde hij en balde zijn vuisten.

- Henri...

- Ik haat dien ploert... Ik zoû hem kunnen vermoorden, worgen.

- Henri... stil... daar komt papa.

- Beloof me, Marianne... dat je voorzichtig zult zijn.

- Ja... Henri... Beloof je me ook, Henri, dat je voorzichtig zult zijn.

- Ik beloof het je...

Zij naderde hem, sloeg om zijn hals hare armen.

- Mijn broêr, mijn arme broêr!

- Mijn lief zusje, mijn zusje!

- Stil, stil...

- Stil...

- Daar is papa...

Van Naghel kwam de trap op...

En zij gingen met hem de kinderkamer binnen, waar Bertha wachtte met Emilie, Otto, Francis...

- Eduard is nu heen, zeide Van Naghel kalm. Ik heb hem gekalmeerd en hij zoû morgen hier komen... om nog eens te praten. Emilie, van avond kan je hier blijven.

- Papa, ik wil niet meer terug. - Neen, Emilie! riep Francis opgewonden. Je kan niet meer terug.

- Stil Francis, zei Van Naghel streng en hij herhaalde:

- Emilie... van avond... kan... kan je hier blijven...

Hij werd plotseling paarsch-rood.

- Zeg mij de wet, papa, drong Emilie aan.

- De wet? vroeg Van Naghel. De wet...

En, purper, rukte hij aan zijn boord.

- Bertha! riep hij met een schorre stem.

Zij schrikten allen...

Hij scheurde zijn boord, zijn das, zijn hemd open...

- Lucht! smeekte hij.

En zijn oogen puilden, hij wankelde, viel in een stoel.

Louise belde...

De meisjes gilden de meiden, den knecht naar boven...

Henri ijlde weg, om een dokter te halen...

Het was te laat...

Van Naghel lag dood, getroffen door een beroerte.