×

We use cookies to help make LingQ better. By visiting the site, you agree to our cookie policy.


image

HET LATE LEVEN [part 1], Hoofdstuk 18 - 1

Hoofdstuk 18 - 1

Er zoû zijn een groot officieel diner bij Van Naghel, en over een drie kwartier werden de gasten verwacht.

- Mama, zeurde Huigje tegen Francis, die zich kleedde; wat is er te doen?

- Er komen menschen, zei Francis koel.

- Wat voor menschen, mama?

- Ach kind, er is diner, zei Francis geergerd. Huigje wist niet wat diner was.

- Wat is diner? vroeg hij aan zijn zusje, Ottelientje.

- Eten... zei Ottelientje gewichtig.

- Eten?

- Ja, lekker... met ijs...

- Krijgen wij ook diner, mama... met ijs... zeurde Huigje.

- Allah toch, baboe, hoû den sinjo bij je... Maar baboe, doe eerst mijn rok dicht.

Otto, die tegenwoordig aan Buitenlandsche Zaken werkte, kwam binnen; Louise volgde hem.

- Jà...! zei Francis. Kleedt jij je niet, Louise?

- Neen... ik kom niet aan tafel, antwoordde zij. Ik zal met de kinderen eten, en met Marietje en Karel, in de kinderkamer.

- Ik vraag je niet om met de kinderen te eten, zei Francis, bezig met haar armband.

- Neen, zei Louise zacht. Maar ik eet toch met Karel en Marie.

- Het is of je gek bent, zei Francis. Waarom kom je niet aan tafel?

- Ik heb het met mama al zoo afgesproken. Er was een plaats te kort.

- Jij bent toch geen kind? - Maar Francis, wat kan mij nu zoo een diner schelen, zei Louise met een zacht lachje.

- Als er een plaats te kort is, zei Francis zich opwindende - om niets -; dan WIL ik bij de kinderen eten.

- Francis...

- Dan wil ik...

- Maar Francis, wat maak je nu een moeilijkheid, die er niet is... antwoordde Louise, heel zacht. Heusch, het is al zoo geschikt... met mama.

- Ik ben maar een stiefdochter! viel Francis in.

- Je meent een schoondochter! viel Otto in, met een lach.

- Een stiefdochter! herhaalde Francis, opgewonden, bevende. Jij bent een dochter. Jij moet aan tafel zitten.

- Francis... ik verzeker je, dat ik niet aan tafel kom, zei Louise zacht maar beslist.

- Francis, hoû je mond! zei Otto.

Maar Francis had een behoefte zich nijdig te maken... om niets, alleen om zich op te winden. Zij schold op de baboe, zij duwde de kinderen weg, zij brak een waaier...

- Dat lamme ding... Daar is het kapot.

- Is dat je nieuwe waaier? vroeg Otto driftig. - Ja... Rtss... daar is het in flarden! ! Hij werd razend. - Als je denkt, dat ik je ooit weêr iets geef... Je bent niets waard!

- Geef dan maar alles aan je zuster... je houdt toch meer van Louise.,. je bent toch op Louise verliefd... Rtts... rtts...!

De waaier ging door de lucht, in stukken...

- Eh... njonja! zei de baboe, zich rustig verwonderend.

- Je bent een echte... nonna! zei Otto rood.

Maar zijn vrouw lachte... De gebroken waaier had haar verlucht, opgelucht.

- Geef dien anderen waaier, baboe...

Zij was klaar... Zij zag in den spiegel, poeierde zich nog even, en glimlachte. Zij vond, dat zij, al was zij wat bleek en mager, er lief uitzag. In eens zette zij zich, recht op een stoel.

- Ik ben zoo flauw! murmelde zij.

Louise naderde.

- Wat is er, Francis?

- Ik ben zoo flauw...! zeide zij, bijna onhoorbaar.

Zij zag doodsbleek.

- Geef me Eau-de-Cologne... - Wat heb je nu weêr!! riep Otto uit, wanhopig.

- Baboe! zei Louise. Haal azijn... mevrouw valt flauw.

- Neen! kreunde Francis. Azijn... geeft vlekken... Pas op... voor mijn japon. Eau... de... Cologne...

Louise bette haar voorhoofd.

- Maak mijn haar niet uit den krul! riep Francis schel. Beroerd dan toch ook...! kreunde zij na.

Zij legde haar hoofd tegen Louise.

- Louise...

- Wat is er...

- Ik ben niet lief geweest... Ik ga dood.

- Neen, neen, heusch niet.

- Jawel... Huigje! Ottelientje! Mama gaat dood.

Otto bracht de kinderen weg.

- Laat ze hier! kreunde zij. Ik stèrf...

- Neen Francis... Maar wil je niet wat gaan liggen? Je uitkleeden? Op je bed?

- Neen... neen... Ik ben al weêr beter... Ik moet toch aan het diner komen...

- Voel je je beter...

- Ja... Geef mij wat... Eau-de-Cologne... O, Louise... het was alles in eens zwart... - Een duizeling. Heb je je druppels genomen, vandaag?

- Ja... maar het geeft niet... de druppels. Nu ben ik weêr veel beter. Louise... ben je boos op me...

- Neen...

- Omdat ik gezegd heb, dat Otto verliefd op je was.

- Ach gekheid immers, Francis.

- Neen, hij is verliefd op je. Jullie zijn ook zoo gek... broêr en zuster... Ik heb er nooit van gehoord... Ik ben beter, Louise... Breng je me naar beneden... En wil je... WIL je met de kinderen eten? Dat is lief van je... Zie je; de Minister van Buitenlandsche Zaken komt en daarom had papa gaarne, dat Otto en ik aan tafel kwamen... Het kan me anders niet schelen... zoo een diner. Ik voel me veel beter, Louise... Kom, breng me... naar beneden.

Zij stond op en Louise hielp haar de trappen af, liefjes.

Op de trappen, over de gangen liepen de meiden; dienknechts wachtten al in de vestibule; het huis was eén licht. In den salon was Bertha al, klaar, sprak er met Willem, den knecht; de deuren stonden open, de lange tafel was zichtbaar, schitterend tusschen haar bloemen. - Wat heeft Francis? vroeg Bertha, Francis voorzichtig en bleekjes ziende binnenkomen aan Louise's arm.

- Ik ben weêr beter, mama... Ik dacht, dat ik dood ging...

Op dit oogenblik werd hard aan de bel van de voordeur gerukt...

- Wie kan daar zijn!

Een van de knechts deed open.

- Wie is daar? vroeg Bertha zacht, aan de trap.

- Ik ben het, mama!

- Emilie! ! - Ja... ik... Emilie kwam boven. Zij had in de gang een natten regenmantel afgegooid en zij was heel bleek: hare haren hingen om haar gezicht.

- Maar Emilie... wat is er? ? Zij was in eéne impulsie naar boven, de trap op, geloopen, niets ziende; nu plotseling zag zij de kamers, alle open, verlicht, de lange tafel, de bloemen - herinnerde ze zich, dat er diner zoû zijn... - Ik ben weggeloopen! zei ze. Ik ga niet meer naar huis!

- Weggeloopen!

- Ja... Eduard heeft me geslagen... en me verweten... me verweten... Ik ga niet meer naar huis... Ik blijf hier!

- Mijn God, Emilie!

- Alleen als u me wegjaagt... dan ga ik de straat op, ik weet niet waarheen... naar Leiden... naar Henri. Dan ga ik naar Henri. Versta mij goed, mama: ik ga NOOIT meer naar Eduard terug.

Van Naghel, juist, verscheen aan de deur.

- Emilie, wat is er? ? - Papa... papa... ik ben weggeloopen... - Weggeloopen...

- Van Eduard. Ik heb geen leven... Hij is gierig... Hij verwijt me altijd, dat ik te veel geld uitgeef... dat mijn ouders... ja, dat u... dat u te veel geld uitgeven! Hij is gek van gierigheid. Hij sluit mijn linnenkast af... omdat ik te veel hemden gebruik en een veel te groote wasch heb en een te dure waschvrouw! Hij gunt me maar éen hemd in de week! Hij is gek... hij is gek geworden! Ik heb een week lang iederen dag drie hemden gebruikt, om hem te ergeren... en al die hemden heb ik gegooid in ZIJN vuillinnenmand... om hem te ergeren! Van ochtend vond hij ze! Ik heb hem gezegd, dat ik meesteres was van mijn hemden en er net zooveel gebruikte als ik woû... Toen is hij razend geworden en hij heeft me geslagen...

Zij begon nerveus te lachen.

- Ik heb hem al mijn hemden om zijn ooren gegooid! gilde zij lachend; en hij heeft me ze terug gegooid. De kamer was eén hemd! O, het is vreeslijk... ik heb geen leven! Ik wil niet meer terug... Papa, niet waar, ik HOEF niet meer terug?

- Emilie, je moest je schamen!

Zij gooide zich tegen haar vader, tegen de ridderorden op zijn borst.

- O, papa, ik ben zoo ongelukkig! Ik kan niet meer: ik ben zoo ongelukkig!

Marianne kwam juist binnen. Zij zag er allerliefst uit: een fijn wit meisje-van-de-wereld, in haar laag wit japonnetje. Zij hoorde de laatste woorden van hare zuster, zag haar bleek, mager, nerveus slordig...

- Emilietje... mijn zusje... wat is er dan toch! riep zij uit. O, die lamme jongen! Het is die lamme jongen!

Bertha sloot de oogen.

- Emilie... zeide zij moê.

- Mama, wees niet boos... maar ik BLIJF hier! ! Er klonk een bel... - Daar wordt gebeld, Emilie! zei Van Naghel streng.

- Ik ga, papa...

Zij zag verward om zich heen, niet wetende welke deur uit te gaan...

- Kom meê, zei Louise haastig.

En zij nam Emilie als in de armen, voerde haar weg.

De eerste gasten kwamen de trap op.

Louise en Emilie waren als gevlucht in een voorkamertje. Maar de deuren stonden open...

- Wij kunnen straks over de gang, fluisterde Louise.

- Verbeeld je... fluisterde Emilie. Hij is gek! Hij bemoeit zich met het boekje van de meid... Hij kijkt na wat de meid iederen dag uitgeeft... Hij is gek... hij is gek... Hij eet aan tafel niet, om een stukje vleesch over te houden voor den volgenden dag... En als wij een dinertje hebben... is het nooit goed genoeg... Alles voor de menschen, voor den schijn: hij zoû honger willen lijden om champagne aan zijn kennissen te schenken...!

- Stil Emilie!

Zij hoorden de begroetingen in den salon: de blanke, lieve stemmen van hare ouders; het nerveuze lachje, als van klokjes, van Marianne; Otto en Francis lief doende tegen den Minister van Buitenlandsche Zaken... en alles klonk valsch... De bel ging telkens over... Andere gasten kwamen boven... in een geruisch van japonnen... een gekraak van schoenen...

- Wij kunnen niet weg! klaagde Emilie, bijna hangende in Louise's armen.

Tusschen twee bellen wisten zij te ontsnappen naar boven... In de kinderkamer was de tafel gedekt: Karel en Marietje waren daar al, speelden wat met Ottelientje en Huig: de baboe hurkte in een hoek.

- Ik eet met jullie meê! zei Emilie. Ik ben ziek van den honger... Wat een dag... God, wat een dag!

- Wij eten er zoo tusschen door... zei Louise. Kom Emilie, kom in mijn kamer...

En als vluchtten zij weêr, nu voor de kinderen, bracht zij Emilie naar hare eigene kamer.

- Emilie, wees verstandig! smeekte Louise.

- Louise... heusch, geef me een glas wijn... een beschuitje... iets... ik ben flauw...

Louise ging en Emilie bleef alleen. De kamer van Louise was een intiem vertrek: er lagen veel boeken, een boekenkast stond open...

- Dat goeie kind! dacht Emilie, moê hangende in een stoel. Ze leeft rustig haar eigen leven... en als er iets is... is zij het, die helpt. Wat gaat er in haar leven om... Zij was al een meisje, toen wij nog kinderen waren en eigenlijk hebben we haar nooit zoo gekend als wij elkander kennen... Zij houdt van Otto, als ik van Henri veel hoû... maar wat is er verder in haar leven omgegaan... Zij zwijgt altijd... Zij leeft en leest hier maar... en als er iets is... is zij het, die helpt... Wat heb ik gedaan, mijn God, wat heb ik gedaan... Maar terug, ga ik niet meer...!

Louise kwam, met een glas wijn en een paar beschuitjes.

- Wij eten dadelijk, zeide zij. Daar drink wat, en wees verstandig, Emilie... Weet Eduard, dat je hierheen bent?

- Neen... Hij was uit, toen ik ging. Ik heb gewacht tot hij uit was... Louise, ik ga niet weêr terug! Ik heb Henri getelegrafeerd mij te helpen... Ik verwacht hem hier.

Zij hoorden beneden stemmen.

- Hoor! zeide Louise.

- Wat is dat?

- Een invité misschien, die te laat is... Maar dat kan niet... Ik hoor op de trap...

- Mijn God!! riep Emilie. Het is Eduard!! Verberg me! Zeg, dat je niet weet waar ik ben! - Emilie, dat kan ik niet doen. Wees rustig, wees verstandig, Emilie... Maar ga als je wilt, in mijn slaapkamer...

Emilie vluchtte. Het was als een herhaalde vlucht, een fladdering van een teêren vogel, broze kapel, her der. Hare oogen hadden iets zoekende, als wist zij niet waar... Zij moesten een trap af, en Emilie wist in de kamer van Marianne te vluchten, vroeger haar beider boudoir...

- Mijn kamertje, mijn eigen kamertje! snikte zij en wierp zich in een stoel.

Het gas was half uitgedraaid. Overal lagen kleêren van Marianne; de toilettafel was in wanorde, als had Marianne zich vlug en nerveus moeten kleeden voor het diner...

- Wat zag zij er lief uit! snikte Emilie.

Mijn zusje, mijn lief zusje! O God, ze zeggen, dat ze van oom Henri houdt!

Zij fladderde weêr op, draaide het gas iets hooger, keek rond, angstig, verloren hier, zelfs in deze kamer.

- Zijn portret! riep zij uit. Oom Henri's portret!

Zij zag het portret van Van der Welcke. Wel is waar, stond het tusschen dat van Constance en Addy... maar op Marianne's schrijftafel stond het weêr. - Mijn zusje, mijn arm zusje! snikte Emilie.

En zij wierp zich als radeloos in een anderen stoel, op een corset, rokken van Marianne... Zij bleef zoo, de armen hangende, tusschen de kleêren van hare zuster. Plotseling richtte zij zich op. Zij hoorden buiten, op den corridor, stemmen: Louise en hàar man: Eduard.

- Zij is gek, zij is gek! krijschte hij. Zij is weggeloopen! De meid wist niet waarheen... Waar is ze? Waar is ze?

- Zij is hier! zei Louise kalm.

- Waar?

- Zij rust wat uit... Maar wees kalm, Eduard, en laten ze je beneden niet hooren. Er is een diner.

- Dat kan me niet schelen! Ik WIL ...

- Ik WIL , dat je stil bent en geen scène maakt...

- Waar is Emilie?

- Als je rustig bent, kan je met haar praten... Als je zoo schreeuwt, dat men het beneden hooren kan, zend ik een boodschap naar papa.

Emilie, nerveus, trillende in hare zenuwen, was opgestaan, opende de deur.

- Ik ben hier, zeide zij.

Zij stond voor haar man. Hij had geheel en al verloren zijn correcte onbeduidendheid; hij stond daar ruw en razend, als een boerenkinkel.

- Je gaat naar huis! schreeuwde hij. Oogenblikkelijk!

- Eduard! smeekte Louise.

Schreeuw niet... kom binnen.

Zij duwde hem binnen in de kamer van Marianne.

- Je gaat naar huis! scheeuwde hij weêr. Ga je?

Ga je?

- Ik ga niet, zeide Emilie.

- Ga je niet?

- Neen! Ik kom niet bij je terug.

- Je moet!

- Ik wil scheiden.

- Ik niet en je gaat naar huis!

- Ik ga niet naar huis. Je hebt me geslagen... en ik stel me onder bescherming van mijn vader. Ik ken de wet niet... maar ik laat me niet door je slaan.

- Als je niet gaat... ransel ik je naar huis!

Zij lachte minachtend.

- Je bent geen man, zeide zij. Je bent een beest!

Hij raasde, als uit zichzelven. Hij vloekte en zijn mond was als bedekt met een schuim.


Hoofdstuk 18 - 1 Chapter 18 - 1

Er zoû zijn een groot officieel diner bij Van Naghel, en over een drie kwartier werden de gasten verwacht.

- Mama, zeurde Huigje tegen Francis, die zich kleedde; wat is er te doen?

- Er komen menschen, zei Francis koel.

- Wat voor menschen, mama?

- Ach kind, er is diner, zei Francis geergerd. Huigje wist niet wat diner was.

- Wat is diner? vroeg hij aan zijn zusje, Ottelientje.

- Eten... zei Ottelientje gewichtig.

- Eten?

- Ja, lekker... met ijs...

- Krijgen wij ook diner, mama... met ijs... zeurde Huigje.

- Allah toch, baboe, hoû den sinjo bij je... Maar baboe, doe eerst mijn rok dicht.

Otto, die tegenwoordig aan Buitenlandsche Zaken werkte, kwam binnen; Louise volgde hem.

- Jà...! zei Francis. Kleedt jij je niet, Louise?

- Neen... ik kom niet aan tafel, antwoordde zij. Ik zal met de kinderen eten, en met Marietje en Karel, in de kinderkamer.

- Ik vraag je niet om met de kinderen te eten, zei Francis, bezig met haar armband.

- Neen, zei Louise zacht. Maar ik eet toch met Karel en Marie.

- Het is of je gek bent, zei Francis. Waarom kom je niet aan tafel?

- Ik heb het met mama al zoo afgesproken. Er was een plaats te kort.

- Jij bent toch geen kind? - Maar Francis, wat kan mij nu zoo een diner schelen, zei Louise met een zacht lachje.

- Als er een plaats te kort is, zei Francis zich opwindende - om niets -; dan WIL ik bij de kinderen eten.

- Francis...

- Dan wil ik...

- Maar Francis, wat maak je nu een moeilijkheid, die er niet is... antwoordde Louise, heel zacht. Heusch, het is al zoo geschikt... met mama.

- Ik ben maar een stiefdochter! viel Francis in.

- Je meent een schoondochter! viel Otto in, met een lach.

- Een stiefdochter! herhaalde Francis, opgewonden, bevende. Jij bent een dochter. Jij moet aan tafel zitten.

- Francis... ik verzeker je, dat ik niet aan tafel kom, zei Louise zacht maar beslist.

- Francis, hoû je mond! zei Otto.

Maar Francis had een behoefte zich nijdig te maken... om niets, alleen om zich op te winden. Zij schold op de baboe, zij duwde de kinderen weg, zij brak een waaier...

- Dat lamme ding... Daar is het kapot.

- Is dat je nieuwe waaier? vroeg Otto driftig. - Ja... Rtss... daar is het in flarden! ! Hij werd razend. - Als je denkt, dat ik je ooit weêr iets geef... Je bent niets waard!

- Geef dan maar alles aan je zuster... je houdt toch meer van Louise.,. je bent toch op Louise verliefd... Rtts... rtts...!

De waaier ging door de lucht, in stukken...

- Eh... njonja! zei de baboe, zich rustig verwonderend.

- Je bent een echte... nonna! zei Otto rood.

Maar zijn vrouw lachte... De gebroken waaier had haar verlucht, opgelucht.

- Geef dien anderen waaier, baboe...

Zij was klaar... Zij zag in den spiegel, poeierde zich nog even, en glimlachte. Zij vond, dat zij, al was zij wat bleek en mager, er lief uitzag. In eens zette zij zich, recht op een stoel.

- Ik ben zoo flauw! murmelde zij.

Louise naderde.

- Wat is er, Francis?

- Ik ben zoo flauw...! zeide zij, bijna onhoorbaar.

Zij zag doodsbleek.

- Geef me Eau-de-Cologne...   - Wat heb je nu weêr!! riep Otto uit, wanhopig.

- Baboe! zei Louise. Haal azijn... mevrouw valt flauw.

- Neen! kreunde Francis. Azijn... geeft vlekken... Pas op... voor mijn japon. Eau... de... Cologne...

Louise bette haar voorhoofd.

- Maak mijn haar niet uit den krul! riep Francis schel. Beroerd dan toch ook...! kreunde zij na.

Zij legde haar hoofd tegen Louise.

- Louise...

- Wat is er...

- Ik ben niet lief geweest... Ik ga dood.

- Neen, neen, heusch niet.

- Jawel... Huigje! Ottelientje! Mama gaat dood.

Otto bracht de kinderen weg.

- Laat ze hier! kreunde zij. Ik stèrf...

- Neen Francis... Maar wil je niet wat gaan liggen? Je uitkleeden? Op je bed?

- Neen... neen... Ik ben al weêr beter... Ik moet toch aan het diner komen...

- Voel je je beter...

- Ja... Geef mij wat... Eau-de-Cologne... O, Louise... het was alles in eens zwart...   - Een duizeling. Heb je je druppels genomen, vandaag?

- Ja... maar het geeft niet... de druppels. Nu ben ik weêr veel beter. Louise... ben je boos op me...

- Neen...

- Omdat ik gezegd heb, dat Otto verliefd op je was.

- Ach gekheid immers, Francis.

- Neen, hij is verliefd op je. Jullie zijn ook zoo gek... broêr en zuster... Ik heb er nooit van gehoord... Ik ben beter, Louise... Breng je me naar beneden... En wil je... WIL je met de kinderen eten? Dat is lief van je... Zie je; de Minister van Buitenlandsche Zaken komt en daarom had papa gaarne, dat Otto en ik aan tafel kwamen... Het kan me anders niet schelen... zoo een diner. Ik voel me veel beter, Louise... Kom, breng me... naar beneden.

Zij stond op en Louise hielp haar de trappen af, liefjes.

Op de trappen, over de gangen liepen de meiden; dienknechts wachtten al in de vestibule; het huis was eén licht. In den salon was Bertha al, klaar, sprak er met Willem, den knecht; de deuren stonden open, de lange tafel was zichtbaar, schitterend tusschen haar bloemen. - Wat heeft Francis? vroeg Bertha, Francis voorzichtig en bleekjes ziende binnenkomen aan Louise's arm.

- Ik ben weêr beter, mama... Ik dacht, dat ik dood ging...

Op dit oogenblik werd hard aan de bel van de voordeur gerukt...

- Wie kan daar zijn!

Een van de knechts deed open.

- Wie is daar? vroeg Bertha zacht, aan de trap.

- Ik ben het, mama!

- Emilie! ! - Ja... ik... Emilie kwam boven. Zij had in de gang een natten regenmantel afgegooid en zij was heel bleek: hare haren hingen om haar gezicht.

- Maar Emilie... wat is er? ? Zij was in eéne impulsie naar boven, de trap op, geloopen, niets ziende; nu plotseling zag zij de kamers, alle open, verlicht, de lange tafel, de bloemen - herinnerde ze zich, dat er diner zoû zijn... - Ik ben weggeloopen! zei ze. Ik ga niet meer naar huis!

- Weggeloopen!

- Ja... Eduard heeft me geslagen... en   me verweten... me verweten... Ik ga niet meer naar huis... Ik blijf hier!

- Mijn God, Emilie!

- Alleen als u me wegjaagt... dan ga ik de straat op, ik weet niet waarheen... naar Leiden... naar Henri. Dan ga ik naar Henri. Versta mij goed, mama: ik ga NOOIT meer naar Eduard terug.

Van Naghel, juist, verscheen aan de deur.

- Emilie, wat is er? ? - Papa... papa... ik ben weggeloopen... - Weggeloopen...

- Van Eduard. Ik heb geen leven... Hij is gierig... Hij verwijt me altijd, dat ik te veel geld uitgeef... dat mijn ouders... ja, dat u... dat u te veel geld uitgeven! Hij is gek van gierigheid. Hij sluit mijn linnenkast af... omdat ik te veel hemden gebruik en een veel te groote wasch heb en een te dure waschvrouw! Hij gunt me maar éen hemd in de week! Hij is gek... hij is gek geworden! Ik heb een week lang iederen dag drie hemden gebruikt, om hem te ergeren... en al die hemden heb ik gegooid in ZIJN vuillinnenmand... om hem te ergeren! Van ochtend vond hij ze! Ik heb hem gezegd, dat ik meesteres was van mijn hemden en er net zooveel gebruikte als ik   woû... Toen is hij razend geworden en hij heeft me geslagen...

Zij begon nerveus te lachen.

- Ik heb hem al mijn hemden om zijn ooren gegooid! gilde zij lachend; en hij heeft me ze terug gegooid. De kamer was eén hemd! O, het is vreeslijk... ik heb geen leven! Ik wil niet meer terug... Papa, niet waar, ik HOEF niet meer terug?

- Emilie, je moest je schamen!

Zij gooide zich tegen haar vader, tegen de ridderorden op zijn borst.

- O, papa, ik ben zoo ongelukkig! Ik kan niet meer: ik ben zoo ongelukkig!

Marianne kwam juist binnen. Zij zag er allerliefst uit: een fijn wit meisje-van-de-wereld, in haar laag wit japonnetje. Zij hoorde de laatste woorden van hare zuster, zag haar bleek, mager, nerveus slordig...

- Emilietje... mijn zusje... wat is er dan toch! riep zij uit. O, die lamme jongen! Het is die lamme jongen!

Bertha sloot de oogen.

- Emilie... zeide zij moê.

- Mama, wees niet boos... maar ik BLIJF hier! ! Er klonk een bel...   - Daar wordt gebeld, Emilie! zei Van Naghel streng.

- Ik ga, papa...

Zij zag verward om zich heen, niet wetende welke deur uit te gaan...

- Kom meê, zei Louise haastig.

En zij nam Emilie als in de armen, voerde haar weg.

De eerste gasten kwamen de trap op.

Louise en Emilie waren als gevlucht in een voorkamertje. Maar de deuren stonden open...

- Wij kunnen straks over de gang, fluisterde Louise.

- Verbeeld je... fluisterde Emilie. Hij is gek! Hij bemoeit zich met het boekje van de meid... Hij kijkt na wat de meid iederen dag uitgeeft... Hij is gek... hij is gek... Hij eet aan tafel niet, om een stukje vleesch over te houden voor den volgenden dag... En als wij een dinertje hebben... is het nooit goed genoeg... Alles voor de menschen, voor den schijn: hij zoû honger willen lijden om champagne aan zijn kennissen te schenken...!

- Stil Emilie!

Zij hoorden de begroetingen in den salon: de blanke, lieve stemmen van hare ouders; het nerveuze lachje, als van klokjes, van   Marianne; Otto en Francis lief doende tegen den Minister van Buitenlandsche Zaken... en alles klonk valsch... De bel ging telkens over... Andere gasten kwamen boven... in een geruisch van japonnen... een gekraak van schoenen...

- Wij kunnen niet weg! klaagde Emilie, bijna hangende in Louise's armen.

Tusschen twee bellen wisten zij te ontsnappen naar boven... In de kinderkamer was de tafel gedekt: Karel en Marietje waren daar al, speelden wat met Ottelientje en Huig: de baboe hurkte in een hoek.

- Ik eet met jullie meê! zei Emilie. Ik ben ziek van den honger... Wat een dag... God, wat een dag!

- Wij eten er zoo tusschen door... zei Louise. Kom Emilie, kom in mijn kamer...

En als vluchtten zij weêr, nu voor de kinderen, bracht zij Emilie naar hare eigene kamer.

- Emilie, wees verstandig! smeekte Louise.

- Louise... heusch, geef me een glas wijn... een beschuitje... iets... ik ben flauw...

Louise ging en Emilie bleef alleen. De kamer van Louise was een intiem vertrek: er lagen veel boeken, een boekenkast stond open...

- Dat goeie kind! dacht Emilie, moê hangende in een stoel. Ze leeft rustig haar eigen   leven... en als er iets is... is zij het, die helpt. Wat gaat er in haar leven om... Zij was al een meisje, toen wij nog kinderen waren en eigenlijk hebben we haar nooit zoo gekend als wij elkander kennen... Zij houdt van Otto, als ik van Henri veel hoû... maar wat is er verder in haar leven omgegaan... Zij zwijgt altijd... Zij leeft en leest hier maar... en als er iets is... is zij het, die helpt... Wat heb ik gedaan, mijn God, wat heb ik gedaan... Maar terug, ga ik niet meer...!

Louise kwam, met een glas wijn en een paar beschuitjes.

- Wij eten dadelijk, zeide zij. Daar drink wat, en wees verstandig, Emilie... Weet Eduard, dat je hierheen bent?

- Neen... Hij was uit, toen ik ging. Ik heb gewacht tot hij uit was... Louise, ik ga niet weêr terug! Ik heb Henri getelegrafeerd mij te helpen... Ik verwacht hem hier.

Zij hoorden beneden stemmen.

- Hoor! zeide Louise.

- Wat is dat?

- Een invité misschien, die te laat is... Maar dat kan niet... Ik hoor op de trap...

- Mijn God!! riep Emilie. Het is Eduard!! Verberg me! Zeg, dat je niet weet waar ik ben! - Emilie, dat kan ik niet doen. Wees rustig, wees verstandig, Emilie... Maar ga als je wilt, in mijn slaapkamer...

Emilie vluchtte. Het was als een herhaalde vlucht, een fladdering van een teêren vogel, broze kapel, her der. Hare oogen hadden iets zoekende, als wist zij niet waar... Zij moesten een trap af, en Emilie wist in de kamer van Marianne te vluchten, vroeger haar beider boudoir...

- Mijn kamertje, mijn eigen kamertje! snikte zij en wierp zich in een stoel.

Het gas was half uitgedraaid. Overal lagen kleêren van Marianne; de toilettafel was in wanorde, als had Marianne zich vlug en nerveus moeten kleeden voor het diner...

- Wat zag zij er lief uit! snikte Emilie.

Mijn zusje, mijn lief zusje! O God, ze zeggen, dat ze van oom Henri houdt!

Zij fladderde weêr op, draaide het gas iets hooger, keek rond, angstig, verloren hier, zelfs in deze kamer.

- Zijn portret! riep zij uit. Oom Henri's portret!

Zij zag het portret van Van der Welcke. Wel is waar, stond het tusschen dat van Constance en Addy... maar op Marianne's schrijftafel stond het weêr. - Mijn zusje, mijn arm zusje! snikte Emilie.

En zij wierp zich als radeloos in een anderen stoel, op een corset, rokken van Marianne... Zij bleef zoo, de armen hangende, tusschen de kleêren van hare zuster. Plotseling richtte zij zich op. Zij hoorden buiten, op den corridor, stemmen: Louise en hàar man: Eduard.

- Zij is gek, zij is gek! krijschte hij. Zij is weggeloopen! De meid wist niet waarheen... Waar is ze? Waar is ze?

- Zij is hier! zei Louise kalm.

- Waar?

- Zij rust wat uit... Maar wees kalm, Eduard, en laten ze je beneden niet hooren. Er is een diner.

- Dat kan me niet schelen! Ik WIL ...

- Ik WIL , dat je stil bent en geen scène maakt...

- Waar is Emilie?

- Als je rustig bent, kan je met haar praten... Als je zoo schreeuwt, dat men het beneden hooren kan, zend ik een boodschap naar papa.

Emilie, nerveus, trillende in hare zenuwen, was opgestaan, opende de deur.

- Ik ben hier, zeide zij.

Zij stond voor haar man. Hij had geheel   en al verloren zijn correcte onbeduidendheid; hij stond daar ruw en razend, als een boerenkinkel.

- Je gaat naar huis! schreeuwde hij. Oogenblikkelijk!

- Eduard! smeekte Louise.

Schreeuw niet... kom binnen.

Zij duwde hem binnen in de kamer van Marianne.

- Je gaat naar huis! scheeuwde hij weêr. Ga je?

Ga je?

- Ik ga niet, zeide Emilie.

- Ga je niet?

- Neen! Ik kom niet bij je terug.

- Je moet!

- Ik wil scheiden.

- Ik niet en je gaat naar huis!

- Ik ga niet naar huis. Je hebt me geslagen... en ik stel me onder bescherming van mijn vader. Ik ken de wet niet... maar ik laat me niet door je slaan.

- Als je niet gaat... ransel ik je naar huis!

Zij lachte minachtend.

- Je bent geen man, zeide zij. Je bent een beest!

Hij raasde, als uit zichzelven. Hij vloekte en zijn mond was als bedekt met een schuim.