×

We use cookies to help make LingQ better. By visiting the site, you agree to our cookie policy.


image

Aan den weg der vreugde, Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 2

Het was geen weemoed terug te keeren. Er waren altijd zoo heel

gewone dingen en hij was toch altijd een heel gewoon man geweest, en was het nog — al was hij vrij. Het was heel eenvoudig terug te zijn voor het dejeuner, zich even frisch te verkleeden en de eetzaal binnen te komen, waar Carlo hem zijn tafeltje aan wees.

Daar zaten, aan aparte tafeltjes, Engelsche dames, oude en jonge; een Oostenrijksch echtpaar, ook Italianen. Het dejeuner was heel goed; de spaghetti waren goed bereid en zijn wandeling had Aldo Ardo eetlust gegeven; hij at er een groote portie van, handig

de slangetjes op de vork wikkelend in de lepelholte, zoo als zij in

Napels doen. Na het dejeuner boog hij, verliet de zaal, vroeg om

koffie op het terras. Een van zijn landgenooten sprak hem aan:

— Pardon; uw naam is Ardo... zag ik op de vreemdelingenlijst...

— Aldo Ardo, prezenteerde hij zich, en uit gewoonte richtte hij

zich militair beleefd, de hielen aan een gesloten, recht, en stond,

een mooie kerel.

— U is de broer van Pietro?

— Juist.

— Ik heb uw broer gekend te Pieve di Cadore. Mag ik mij voorstellen: mijn naam is De Sanctis, kapitein van de Alpini... Uw broer was mijn tenente, met de laatste manoeuvres. — Ja juist, zeker...: ik herinner mij uw naam. Ik was tenente-

medico...

Carlo prezenteerde de koffie. Zij zetten zich neer; in den tuin

dwaalden de Engelsche dames: de witte blouses dropen van hare

smalle schouders met lange lijnen neer.

— Ik heb nu mijn ontslag genomen, zei Aldo Ardo.

— U is toch niet ziek?

— Neen... Maar ik had er genoeg van.

Hij zeide het trotsch en kort, als duldde hij verder geen informatie. Maar niet onblijde te kunnen praten, te praten met een sympathiek man, die omcier was, sprak hij verder door over andere dingen, onbewust doende of ze hem ook belang inboezemden, met een natuurlijke huichelarij. Sprak hij over steden van

garnizoen, die zij beiden kenden; over officieren, die zij beiden

kenden; zelfs over een vrouw, en zij lachten vertrouwelijk, verrast, blij elkaar te hebben gevonden; in het cafe van het dorp speelden zij toen samen een partij billart. Terug, zei de kapitein tot zijn vrouw:

— Die Ardo is een vroolijke kerel — un matto allegro — ; jammer,

dat hij niet meer in dienst is.

— Waarom is hij niet meer in dienst? vroeg mevrouw De Sanctis.

— Ik geloof, omdat hij lui is, een beetje vreemd, geen roeping

voor militair-geneesheer, hoewel hij toch knap is, een knap chirurg, maar hij heeft geld... — Waarom zou hij er dan nog mee voortgaan... — Ik meen gehoord te hebben, dat hij heeft geerfd...

— Hij moest trouwen...

— Hij wil niet trouwen.

— Peccato... Zoo een mooie kerel...

— Hij is bijna een te mooie kerel...

Aldo Ardo had met pleizier de partij billart gespeeld, had gewonnen, en was daar kinderlijk blij om. Fluitende, na den kapitein de hand te hebben gednikt, was hij het bosch ingegaan. De

fellere middagzon stoofde de wilde-kastanjes. Belletjes klingelden, van schapen, die een herdersjongen de helling op weidde. Aldo Ardo waadde de schapen door, steeg luchtig, veerkrachtig,

vlug de varengroene, steile heuvelen omhoog... Beneden dalende

breeder en breeder de vallei van de Lima, lagen de huizen, hotels

van Villa, en achter de heel groen weelderige hellingen verschoten de verre toppen der Appenijnen als blauw wazig ijs, scherp silhouetteerend in trilling van middaggloed. Een gevoelige weekte werd Aldo Ardo meester, een lieve teederheid om zich neer in het mos te gooien tegen den heel schuinen stam van een boom... Lrroene aigrona gouue weg aan zijn voei, aie uc mccihj

rinkelen omlaag: de zee van de varens verzwolg daar ginds de

belletjes klingelende, rustig weidende schapen. Rondom verwrongen zich de fluweelige wilde-kastanje-boomstammen, als in Dantesk woud: eeuwoude boomen zwaar dik met mossen bekleed, gespleten door bliksem in tweeen, soms niet meer dan een eeuwoude, oersterke bast, die hoi zich verwrong naar de hoogte. . . en toch nog leefde en uitschoot onsterfelijk... Maar sedert eeuwen ook schenen geslachten van houthakkers hier te hebben gekapt:

de fotsch stammige boomen waren geheel soms van den ouden

kruin beroofd al jaren geleden, en nieuwe takken waren uitgegroeid, nieuwe twijgen waren steeds uitgeschoten, en zoo schenen jeugdige boomgeslachten, daar hoog in de lucht, uit den steeds door de hakkers geeerbiedigden stam ontsproten: geslacht

uit geslacht, wortelend in een zelfden oorsprong. Geheel holle

boomstammen, maar reuzig rond, breidden dan hoog in de lucht

versche takken uit, en ook lager aan hun verweerde tronken

waren dit voorjaar de allerteerste twijgen ontleefd. Het was wemeling van oude en jongere tot heel jonge geslachten toe: verleden en toekomst in een oogenblik... Aldo Ardo, tegen zijn boom aan, droomde, de oogen verloren

in de hoogste en heel jonge twijgjes, met teer-, teergroene blaadjes... Het hotel, de spaghetti, de kapitein, hun gesprek, de partij billart... Dat was het gewone leven... Er was eigenlijk niets veranderd... Het was alles zoo van zelve geworden, zoo van zelve gegaan... Nu was hij vrij en lag hier... Rekenschap te geven aan niemand... Geen vrouwen en vrienden, diebonden... Wat was het

heerlijk alleen zoo te liggen, na die klimming en klimming omhoog, en droomende van de boom-eeuwen te staren in dat groene bladergewelf. .. Wat een tempel van schaduw... Hoor, daar klepte

een vesperklokje: was het zoo laat al...? De menschen hadden

altijd kerken en tempels gebouwd, en toch was dat alles al tempel

en kerk. .. Zoo groen, zoo groen, en zoo rustig. . . Geen land was als het zijne, zoo mooi... Dit was de zomer, dit was zijn land: waar

was een zomer als in Italie... Waar was deze lucht ijl en frisch,

rondom... Het woud leefde, de oude boomen trilden van leven,

de krekelen zagesnerpten van wellustig genot... Het leven trilde

in de lucht, sidderde in het licht; overal scheen een wezen te ademen.. Overal hijgelden die ademen: heel in de verte schaterde een blijdschap, gedempt, achter een rotsblok: was het een bron, die hij eensklaps hoorde... was het waarlijk een lach...? Was dit bosch

niet bewoond door allerlei wezens, die blijde waren te lachen, te

leven, elkander lief te hebben...? Hij luisterde; een weekte werd

over hem meester. Hij sloot de oogen, sliep in, zalig gestrekt tegen

den schuinen wilde-kastanjestam.

De armen achterover, zijn hoofd in de geklampte handen. Zijn

groote lichaam, in grauw flanel, los breed over het zilvergrijze

mos. Het hemd los geknoopt aan zijn hals. Een streep striemde

dadelijk tusschen het geschroeide brons van zijn nek en de blankere kleur, die roomde weg naar zijn even bloote borst. Donkere haren krulden glimmend, kort, en heel dik, nog zweetgeplakt op het heel nauwe voorhoofd, de slapen weggevlakt naar ter zijde.

Een zware lijn, bijna recht, van wenkbrauwen, trok boven de

dichte, grootgevormde oogen een staaf. De neus heftigde recht

vooruit, met in den slaap trillende vleugels; de wreede mond

zinnehjkte onder een jongenssnor, die onder zijn kroezen de lippen heel bloot liet, volrood, als waren zij geverfd, gloeiend purper gefardeerd in zijn lichtbrons en breed gezicht. Zuidwestenwind,'die opstak, blies hem over het voorhoofd en

maakte hem wakker.

Hij wist niet hoe lang hij geslapen had, zocht naar zijn horloge,

maar scheen het thuis te hebben gelaten, en de onverschilligheid

voor het uur van den dag volgde dadeiijk zijn spontane begeerte

om te weten. Hij geeuwde en wentelde om. Om zijne beweging

verschrikt, vlood snel een hagedisje weg, dat zich onwetend heel

dicht bij die reuzige menschelijkheid had gewaagd. Met kloppende flankjes bleef het daar, wat verder, naar achter toespieden... In Aldo Ardo's oogen kwam een heel zachte blik en over de wreedheid om zijn gloeienden mond trok, wat schuin hoog, een

glimlach. Heel zacht smakte hy met de lippen, ah ware het met

het geluid van een zoen — het zoenegeluid, waarmee zacht het

hagedismannetje lokt zijn wijfje — ; bewoog zich verder niet. Het

hagedisje, dat al verder wilde vluchten, bleef na twee glippertjes

stil... Het luisterde naar dat vreemde smakken... Het was zeker

een wij^e; fijn was het koppetje, fijn waren de hijgende flankjes,

fijn was het sidderend staartje... Het kopje draaide zich zenuwachtig; de kraaloogen staarden nieuwsgierig, zonder te zien... Het ontroerde beestje begreep niet... — Ppp! Ppp! smakten Aldo Ardo's lippen zacht, en het beestje

draaide met het staartje. Kom, kom, mijn mooi hagedisje! Bella

lucertola mia, kom, kom! Pppp! Wat heb je een mooi smaragd-

groene lijfje! Wat heb je een paar aardige oogjes! Kom dan...

ppp!... Ik zal je geen kwaad doen... kom dan hier op mijn hand,

dat ik je til aan mijn mond! Mooi beestje, bellezza mia! Tesoruccio

mio, mijn schatje! Kom hier!

Kom hier!

Hij strekte zijn hand uit, de palm aanbiedend open, en hij zoenesmakte, hartstochtelijk. Het beestje trilde, van verlangen; de flankjes bliezen op en neer, op en neer, het staartje zwiepte, de oogen puilden, sloten zich, puilden weer... Plotseling zag het de

hand, en zag het, dat het geen hagedisje was. . . Weg was het, onder een steen... Maar de verleider smakte zijn zoenen hartstochtelijk,

smakte ze tusschen verleidelijke woordjes:

— Lucertola mia, wees toch niet bang! Een zoentje wil ik je geven!

Un bacio, un dolce bacio! Dolce, dolce, dolcissimo...

Van onder den steen zat het beestje, ontroerd, te staren... en

begreep niet de stem, die met liefde geroepen had... Aldo Ardo

lachte, stond op — weg vluchtte het hagedisje in onzichtbaarheid

en de varens met zijn ruwen stok knakkend, daalde Aldo met

wilde sprongen de heuvelen af, hier zich schrap zettende op zijn

stok, daar een boomstam in het voorbijgaan tot steun omhelzend,

of zich een grashelling af latende glijden, als een schooljongen,

dronken van de lucht en het woud.

Hij betreurde een ding: dat hij, met zijn horloge, zijn fluitje had

thuis gelaten, waarmee hij zeker het hagedisje had dichter gelokt...


Hoofdstuk 2 Kapitel 2

Het was geen weemoed terug te keeren. There was no melancholy to return. Er waren altijd zoo heel

gewone dingen en hij was toch altijd een heel gewoon man geweest, en was het nog — al was hij vrij. Het was heel eenvoudig terug te zijn voor het dejeuner, zich even frisch te verkleeden en ordinary things, and he had always been a very ordinary man, and still was—even though he was free. It was very easy to be back for the dejeuner, change up a bit and de eetzaal binnen te komen, waar Carlo hem zijn tafeltje aan wees. to enter the dining room, where Carlo showed him his table.

Daar zaten, aan aparte tafeltjes, Engelsche dames, oude en jonge; een Oostenrijksch echtpaar, ook Italianen. Het dejeuner was heel goed; de spaghetti waren goed bereid en zijn wandeling had There sat, at separate tables, English ladies, old and young; an Austrian couple, also Italians. The dejeuner was very good; the spaghetti were well prepared and his walk had Aldo Ardo eetlust gegeven; hij at er een groote portie van, handig Aldo Ardo appetite given; he ate a large portion of it, handy

de slangetjes op de vork wikkelend in de lepelholte, zoo als zij in

Napels doen. Na het dejeuner boog hij, verliet de zaal, vroeg om

koffie op het terras. Een van zijn landgenooten sprak hem aan:

— Pardon; uw naam is Ardo... zag ik op de vreemdelingenlijst... - Excuse me; your name is Ardo...I saw on the aliens list...

— Aldo Ardo, prezenteerde hij zich, en uit gewoonte richtte hij

zich militair beleefd, de hielen aan een gesloten, recht, en stond, behaved militarily, the heels on a closed, straight, and stood,

een mooie kerel.

— U is de broer van Pietro?

— Juist.

— Ik heb uw broer gekend te Pieve di Cadore. "I knew your brother at Pieve di Cadore." Mag ik mij voorstellen: mijn naam is De Sanctis, kapitein van de Alpini... Uw broer was mijn tenente, met de laatste manoeuvres. May I introduce myself: my name is De Sanctis, captain of the Alpini... Your brother was my tenente, with the last maneuvers. — Ja juist, zeker...: ik herinner mij uw naam. Ik was tenente-

medico...

Carlo prezenteerde de koffie. Zij zetten zich neer; in den tuin

dwaalden de Engelsche dames: de witte blouses dropen van hare the English ladies wandered: the white blouses dripped from hers

smalle schouders met lange lijnen neer. narrow shoulders with long lines down.

— Ik heb nu mijn ontslag genomen, zei Aldo Ardo. "I have now resigned," said Aldo Ardo.

— U is toch niet ziek?

— Neen... Maar ik had er genoeg van.

Hij zeide het trotsch en kort, als duldde hij verder geen informatie. Maar niet onblijde te kunnen praten, te praten met een sympathiek man, die omcier was, sprak hij verder door over andere dingen, onbewust doende of ze hem ook belang inboezemden, met een natuurlijke huichelarij. Sprak hij over steden van

garnizoen, die zij beiden kenden; over officieren, die zij beiden

kenden; zelfs over een vrouw, en zij lachten vertrouwelijk, verrast, blij elkaar te hebben gevonden; in het cafe van het dorp speelden zij toen samen een partij billart. Terug, zei de kapitein tot zijn vrouw:

— Die Ardo is een vroolijke kerel — un matto allegro — ; jammer, — That Ardo is a merry fellow — un matto allegro — ; Shame,

dat hij niet meer in dienst is.

— Waarom is hij niet meer in dienst? vroeg mevrouw De Sanctis.

— Ik geloof, omdat hij lui is, een beetje vreemd, geen roeping — I believe, because he is lazy, a little strange, no calling

voor militair-geneesheer, hoewel hij toch knap is, een knap chirurg, maar hij heeft geld... — Waarom zou hij er dan nog mee voortgaan... for military physician, though he is handsome, a handsome surgeon, but he has money... — Then why should he go on with it... — Ik meen gehoord te hebben, dat hij heeft geerfd... "I think I heard that he inherited...

— Hij moest trouwen...

— Hij wil niet trouwen.

— Peccato... Zoo een mooie kerel...

— Hij is bijna een te mooie kerel...

Aldo Ardo had met pleizier de partij billart gespeeld, had gewonnen, en was daar kinderlijk blij om. Fluitende, na den kapitein de hand te hebben gednikt, was hij het bosch ingegaan. Aldo Ardo had happily played the game of billart, had won, and was childishly happy about it. Whistling, after nodding the captain's hand, he had entered the forest. De

fellere middagzon stoofde de wilde-kastanjes. the brighter afternoon sun stewed the wild chestnuts. Belletjes klingelden, van schapen, die een herdersjongen de helling op weidde. Bells rang, of sheep as a shepherd boy pastured up the slope. Aldo Ardo waadde de schapen door, steeg luchtig, veerkrachtig, Aldo Ardo waded through the sheep, rose airy, springy,

vlug de varengroene, steile heuvelen omhoog... Beneden dalende swiftly up the fern-green steep hills... Descending below

breeder en breeder de vallei van de Lima, lagen de huizen, hotels wider and wider the valley of the Lima, lay the houses, hotels

van Villa, en achter de heel groen weelderige hellingen verschoten de verre toppen der Appenijnen als blauw wazig ijs, scherp silhouetteerend in trilling van middaggloed. from Villa, and beyond the verdant slopes the distant peaks of the Apennines faded like blue hazy ice, silhouetted sharply in quiver of midday glow. Een gevoelige weekte werd Aldo Ardo meester, een lieve teederheid om zich neer in het mos te gooien tegen den heel schuinen stam van een boom... Eine empfindsame Sanftheit wurde zu Aldo Ardos Meisterschaft, eine süße Zärtlichkeit, sich im Moos gegen den sehr schrägen Stamm eines Baumes zu werfen.... Aldo Ardo mastered a sensitive week, a sweet tenderness to throw itself into the moss against the very slanting trunk of a tree... Lrroene aigrona gouue weg aan zijn voei, aie uc mccihj Lrroene aigrona gouue away at his feet, aie uc mccihj

rinkelen omlaag: de zee van de varens verzwolg daar ginds de ringing down: the sea of ferns swallowed yonder the

belletjes klingelende, rustig weidende schapen. bells tinkling sheep quietly grazing. Rondom verwrongen zich de fluweelige wilde-kastanje-boomstammen, als in Dantesk woud: eeuwoude boomen zwaar dik met mossen bekleed, gespleten door bliksem in tweeen, soms niet meer dan een eeuwoude, oersterke bast, die hoi zich verwrong naar de hoogte. The velvety chestnut trunks twisted around them, as in a Dantesk forest: ancient trees heavily covered with moss, split in two by lightning, sometimes no more than an age-old, very strong bark, which twisted itself upwards. . . en toch nog leefde en uitschoot onsterfelijk... Maar sedert eeuwen . . and yet lived and spawned immortal... But since ages ook schenen geslachten van houthakkers hier te hebben gekapt: also, generations of woodcutters seemed to have felled here:

de fotsch stammige boomen waren geheel soms van den ouden the fotsch trunked trees were sometimes of the old ones

kruin beroofd al jaren geleden, en nieuwe takken waren uitgegroeid, nieuwe twijgen waren steeds uitgeschoten, en zoo schenen jeugdige boomgeslachten, daar hoog in de lucht, uit den crown robbed years ago, and new branches had sprouted, new twigs had always sprouted, and so youthful arboreal genera, high in the sky, shone forth from the steeds door de hakkers geeerbiedigden stam ontsproten: geslacht trunk, always respected by the hackers, sprouted: slaughtered

uit geslacht, wortelend in een zelfden oorsprong. Geheel holle completely hollow

boomstammen, maar reuzig rond, breidden dan hoog in de lucht tree trunks, but giant round, then extended high into the sky

versche takken uit, en ook lager aan hun verweerde tronken fresh branches out, and also lower on their weathered stumps

waren dit voorjaar de allerteerste twijgen ontleefd. the very first twigs had died this spring. Het was wemeling van oude en jongere tot heel jonge geslachten toe: verleden en toekomst in een oogenblik... It was swarming from generations old and younger to very young generations: past and future in an instant... Aldo Ardo, tegen zijn boom aan, droomde, de oogen verloren

in de hoogste en heel jonge twijgjes, met teer-, teergroene blaadjes... Het hotel, de spaghetti, de kapitein, hun gesprek, de partij billart... Dat was het gewone leven... Er was eigenlijk niets veranderd... Het was alles zoo van zelve geworden, zoo van zelve gegaan... Nu was hij vrij en lag hier... Rekenschap te geven aan in the tallest and very young twigs, with tar, tar green leaves... The hotel, the spaghetti, the captain, their conversation, the party billart... That was normal life... Nothing had really changed... Everything had come naturally, so naturally... Now he was free and lay here... To give an account to niemand... Geen vrouwen en vrienden, diebonden... Wat was het

heerlijk alleen zoo te liggen, na die klimming en klimming omhoog, en droomende van de boom-eeuwen te staren in dat groene bladergewelf. lovely to lie alone like this, after that ascension and ascension, and dreaming of the tree ages to gaze into that green canopy of leaves. .. Wat een tempel van schaduw... Hoor, daar klepte .. What a temple of shadow... Listen, there clapped

een vesperklokje: was het zoo laat al...? a vespers bell: was it so late already...? De menschen hadden

altijd kerken en tempels gebouwd, en toch was dat alles al tempel always built churches and temples, and yet all that was already temple

en kerk. .. Zoo groen, zoo groen, en zoo rustig. . . Geen land was als . . No country was like het zijne, zoo mooi... Dit was de zomer, dit was zijn land: waar his, so beautiful... This was the summer, this was his country: where

was een zomer als in Italie... Waar was deze lucht ijl en frisch, was a summer like in Italy... Where was this air thin and fresh,

rondom... Het woud leefde, de oude boomen trilden van leven, all around... The forest lived, the old trees trembled with life,

de krekelen zagesnerpten van wellustig genot... Het leven trilde the cicadas screeched with lustful pleasure... Life was shaking

in de lucht, sidderde in het licht; overal scheen een wezen te ademen.. Overal hijgelden die ademen: heel in de verte schaterde een blijdschap, gedempt, achter een rotsblok: was het een bron, die hij in the air, trembled in the light; Everywhere a creature seemed to breathe.. Everywhere he breathed: far in the distance a joy roared, muffled, behind a rock: was it a spring that he eensklaps hoorde... was het waarlijk een lach...? Was dit bosch

niet bewoond door allerlei wezens, die blijde waren te lachen, te

leven, elkander lief te hebben...? Hij luisterde; een weekte werd He listened; turned into a week

over hem meester. master over him. Hij sloot de oogen, sliep in, zalig gestrekt tegen He closed his eyes, fell asleep, blissfully stretched against

den schuinen wilde-kastanjestam. the slanting wild chestnut trunk.

De armen achterover, zijn hoofd in de geklampte handen. Arms back, head in clasped hands. Zijn

groote lichaam, in grauw flanel, los breed over het zilvergrijze large body, in gray flannel, loosely broad over the silver-grey

mos. Het hemd los geknoopt aan zijn hals. The shirt unbuttoned at his neck. Een streep striemde A stripe struck

dadelijk tusschen het geschroeide brons van zijn nek en de blankere kleur, die roomde weg naar zijn even bloote borst. Donkere haren krulden glimmend, kort, en heel dik, nog zweetgeplakt op immediately between the scorched bronze of his neck and the whiter color that creamed away to his equally bare chest. Dark hair curled shiny, short, and very thick, still sweat glued on het heel nauwe voorhoofd, de slapen weggevlakt naar ter zijde. the very narrow forehead, the temples flattened to the side.

Een zware lijn, bijna recht, van wenkbrauwen, trok boven de A heavy line, almost straight, of eyebrows, drawn above the

dichte, grootgevormde oogen een staaf. closed, large-shaped eyes a rod. De neus heftigde recht The nose violently straight

vooruit, met in den slaap trillende vleugels; de wreede mond onward, with wings quivering in sleep; the cruel mouth

zinnehjkte onder een jongenssnor, die onder zijn kroezen de lippen heel bloot liet, volrood, als waren zij geverfd, gloeiend purper gefardeerd in zijn lichtbrons en breed gezicht. purported beneath a boy's mustache, which, beneath his frizz, left his lips very bare, full red as if painted, glowing purple tinged in his light bronze and broad face. Zuidwestenwind,'die opstak, blies hem over het voorhoofd en South-west wind, which arose, blew it over the forehead and

maakte hem wakker.

Hij wist niet hoe lang hij geslapen had, zocht naar zijn horloge,

maar scheen het thuis te hebben gelaten, en de onverschilligheid but seemed to have left it at home, and the indifference

voor het uur van den dag volgde dadeiijk zijn spontane begeerte

om te weten. Hij geeuwde en wentelde om. He yawned and turned around. Om zijne beweging

verschrikt, vlood snel een hagedisje weg, dat zich onwetend heel frightened, a lizard quickly fled, which unknowingly healed itself

dicht bij die reuzige menschelijkheid had gewaagd. had ventured close to that gigantic humanity. Met kloppende flankjes bleef het daar, wat verder, naar achter toespieden... In Aldo Ardo's oogen kwam een heel zachte blik en over de With beating flanks it stayed there, a little further, spying backwards ... Aldo Ardo's eyes came a very soft look and over the wreedheid om zijn gloeienden mond trok, wat schuin hoog, een cruelty drew about his glowing mouth, which slanted high, a

glimlach. Heel zacht smakte hy met de lippen, ah ware het met Very softly he smacked his lips, ah were it with

het geluid van een zoen — het zoenegeluid, waarmee zacht het the sound of a kiss — the kissing sound, with which it softly

hagedismannetje lokt zijn wijfje — ; bewoog zich verder niet. lizard male lures his female — ; moved no further. Het

hagedisje, dat al verder wilde vluchten, bleef na twee glippertjes lizard, which wanted to flee further, stayed after two slips

stil... Het luisterde naar dat vreemde smakken... Het was zeker

een wij^e; fijn was het koppetje, fijn waren de hijgende flankjes, a we^e; fine was the head, fine were the panting flanks,

fijn was het sidderend staartje... Het kopje draaide zich zenuwachtig; de kraaloogen staarden nieuwsgierig, zonder te zien... Het ontroerde beestje begreep niet... fine was the trembling tail... The head turned nervously; the beady eyes stared curiously, without seeing... The troubled little creature did not understand... — Ppp! Ppp! smakten Aldo Ardo's lippen zacht, en het beestje

draaide met het staartje. Kom, kom, mijn mooi hagedisje! Bella

lucertola mia, kom, kom! Pppp! Wat heb je een mooi smaragd- What a beautiful emerald you have

groene lijfje! green body! Wat heb je een paar aardige oogjes! Kom dan...

ppp!... Ik zal je geen kwaad doen... kom dan hier op mijn hand,

dat ik je til aan mijn mond! that I lift you to my mouth! Mooi beestje, bellezza mia! Beautiful creature, bellezza mia! Tesoruccio

mio, mijn schatje! Kom hier!

Kom hier!

Hij strekte zijn hand uit, de palm aanbiedend open, en hij zoenesmakte, hartstochtelijk. Het beestje trilde, van verlangen; de flankjes bliezen op en neer, op en neer, het staartje zwiepte, de oogen puilden, sloten zich, puilden weer... Plotseling zag het de

hand, en zag het, dat het geen hagedisje was. hand, and saw that it was not a lizard. . . Weg was het, onder . . Gone it was, under een steen... Maar de verleider smakte zijn zoenen hartstochtelijk, a stone... But the tempter smote his kisses passionately,

smakte ze tusschen verleidelijke woordjes: she smacked between seductive words:

— Lucertola mia, wees toch niet bang! Een zoentje wil ik je geven!

Un bacio, un dolce bacio! Dolce, dolce, dolcissimo...

Van onder den steen zat het beestje, ontroerd, te staren... en From under the stone the animal sat, moved, staring... and

begreep niet de stem, die met liefde geroepen had... Aldo Ardo

lachte, stond op — weg vluchtte het hagedisje in onzichtbaarheid laughed, got up — away the lizard fled in invisibility

en de varens met zijn ruwen stok knakkend, daalde Aldo met and snapping the ferns with his rough stick, Aldo descended with

wilde sprongen de heuvelen af, hier zich schrap zettende op zijn wild leaps down the hills, here braced on his

stok, daar een boomstam in het voorbijgaan tot steun omhelzend, stick, there embracing a tree trunk in passing for support,

of zich een grashelling af latende glijden, als een schooljongen, or sliding down a grassy slope, like a schoolboy,

dronken van de lucht en het woud. drunk with the air and the forest.

Hij betreurde een ding: dat hij, met zijn horloge, zijn fluitje had He regretted one thing: that, with his watch, he had his whistle

thuis gelaten, waarmee hij zeker het hagedisje had dichter gelokt...