9. Belgische Tijd: Frans als enige officiële taal
In de 19e eeuw, na het ontstaan van België in 1830, veranderen de taalverhoudingen in het Brusselse pas echt.
De bourgeoisie verfranste verder, er waren talrijke Franse en Waalse immigranten en voor het eerst zou ook de Vlaamse bevolking in enkele generaties massaal op het Frans overschakelen. Hiervoor waren tal van oorzaken.
Frans als enige officiële taal
De grondwettelijke taalvrijheid geldt in de praktijk vooral voor de overheid zelf.
Reeds op 16 oktober 1830 werd het Nederlands, dat een voorkeursbeleid had genoten onder Koning Willem I, als officiële taal afgeschaft. De enige officiële taal van de jonge gecentraliseerde staat werd Frans, hoewel de meerderheid van de Belgische bevolking Vlaams was. Frans werd de taal van het gerecht, de administratie, het leger, de cultuur, het onderwijs en de media. Het genoot het aura van vooruitgang, cultuur en universalisme en gold als kenmerk van "fatsoen". Het Nederlands daarentegen had geen enkel aanzien en werd beschouwd als een taal van kleine boeren en arme arbeiders. Naast de geografische taalgrens tussen Vlaanderen en Wallonië, lag er dus in feite ook een sociale taalgrens tussen Vlamingen en Franstaligen. Het Frans was de taal van de politieke en economische suprematie van de maatschappelijke elite en een symbool voor opwaartse sociale mobiliteit. Dat Frans spreken chic stond, was ook de Franse dichter Charles Baudelaire niet ontgaan, die bij zijn kortstondige verblijf in België de huichelarij van de bourgeoisie aanklaagde.
"In Brussel kan men geen Frans, niemand kan het, maar ze doen alsof ze geen Vlaams kennen: dat getuigt van goede smaak. Het bewijs dat ze het wel degelijk kennen, is dat ze hun dienstpersoneel in het Vlaams afblaffen." De nieuwe Belgische hoofdstad was ook nog steeds een hoofdzakelijk Nederlandstalige stad, waar de inwoners een lokale vorm van het Zuid-Brabants spraken. Er woonde een Franstalige minderheid van ongeveer 15 procent, die vooral bestond uit Fransen die waren ingeweken tijdens de voorgaande decennia. Toch verhief de eerste burgemeester, Nicolas Rouppe, in 1830 ook voor Brussel het Frans tot enige bestuurstaal. Het politieke centrum in de hoofdstad trok de financieel-economische elite aan, waardoor Brussel snel een Franssprekende bovenklasse en middenklasse kreeg. In 1846 gaf al 37,6% van de bevolking van Brussel-stad (het centrum) aan Franssprekend te zijn; in Gent was dit 5 procent, in Antwerpen 1,9 procent. Een belangrijk deel van die zogenaamde Franstaligen was echter Vlaamse burgerij die zich als Franssprekend opgaf, ook al waren ze van afkomst Nederlandstalig. In 1860 sprak ruim 95% van de bevolking van Vlaanderen Nederlands, maar deze mensen hadden door het cijnskiesrecht nauwelijks economische en politieke macht en zagen de beheersing van het Frans als volkomen noodzakelijk om hogerop te raken.