×

We use cookies to help make LingQ better. By visiting the site, you agree to our cookie policy.

image

Dutchies to be, The Dutch verb ZIJN: learn all forms + functions! (NT2 A1/A2) #learndutch

Wij/we zijn klaar met de les.

Mijn haar was vroeger blond.

Jij/u bent vroeger bij mij student geweest, toch?

Wat ben je aan het doen?

De winkels waren vorige week gesloten.

Wees maar niet bang!

Hallo allemaal Dutchies to be.

De video van vandaag gaat over een van de meest gebruikte werkwoorden

- of misschien is het het meest gebruikte werkwoord in het Nederlands -

en dat is ZIJN.

En ik wil jullie alvast informeren dat deze video in het Nederlands is.

Dus als je nog een beginner bent en je wilt alles over ZIJN leren

maar je hebt er nog een beetje moeite mee dat deze video in het Nederlands is

weet dan dat je de ondertiteling kan activeren (in het Engels of Nederlands)

en dat je ook de afspeelsnelheid langzamer of sneller kan maken.

En ook voor degenen die nieuw zijn:

"Hoi, ik ben Kim en ik ben jouw nieuwe docent Nederlands!"

Als je dus meer Nederlands wilt leren, abonneer je dan op mijn kanaal en blijf kijken!

En ja, dan nu in het Nederlands.

Deze video gaat dus over het werkwoord ZIJN.

Je kan ZIJN vertalen naar "to be" in het Engels

naar "ser" en "estar" in het Spaans

en naar "sein" in het Duits

en naar.....???

Ja, andere talen ken ik niet...

Dus als jij een andere taal spreekt en mij wilt vertellen wat ZIJN in jouw taal is,

laat het me weten in de reacties!

Het werkwoord ZIJN kan als koppelwerkwoord en als hulpwerkwoord gebruikt worden.

Nou wat betekent dat?

Als ZIJN functioneert als het koppelwerkwoord in de zin

dan koppelt het het onderwerp/subject aan een ander deel in de zin

en dat noemen we ook wel het "naamwoordelijk deel" of "het naamwoordelijk gezegde".

En dit is dan vaak een bijvoeglijk naamwoord

of een zelfstandig naamwoord

of een zinsdeel.

We gaan daar zo naar kijken.

En als ZIJN een hulpwerkwoord is

dan helpt het een ander werkwoord in de zin.

Dus dan zijn er twee of meer werkwoorden.

In deze video gaan we dus kijken naar ZIJN in deze twee verschillende functies

en natuurlijk ook naar alle vormen in de tegenwoordige tijd (presens)

de verleden tijd (imperfectum)

het voltooid deelwoord (participium)

en de imperatief (gebiedende wijs).

Nou ZIJN als koppelwerkwoord.

Ik zei het al: het koppelt het onderwerp aan een ander deel in de zin.

Ik zal wat voorbeelden geven vanuit IK.

"Ik ben Kim."

"Ik ben een vrouw."

"Ik ben 36 jaar."

En "Ik ben jouw docent Nederlands."

Dus BEN koppelt hier "ik"

(en "ik" is het onderwerp/subject)

aan het zelfstandig naamwoord "een vrouw"

aan "36 jaar" (dat is een zelfstandignaamwoordgroep)

of aan "jouw docent Nederlands" (ook een zelfstandignaamwoordgroep)

en aan mijn naam "Kim".

Je kan ook zeggen: "Ik ben lief."

"Ik ben moe."

"Ik ben blij."

En "Ik ben jong."

Ja toch? 36 jaar is jong...

Hier koppelt BEN "ik" aan bijvoeglijke naamwoorden

zoals "lief", "moe", "blij" en "jong".

We hebben nu alleen gekeken naar de vorm voor "ik"

maar wat zijn de andere vormen?

Nou we beginnen met "jij/je".

"Jij/je bent student."

Dus voor "jij/je" gebruiken we BENT.

Ook voor "u": "U bent student."

Nou is er één belangrijk ding en dat is dat als "jij" of "je" en het werkwoord omdraaien/omwisselen

- dus je krijgt dan eerst het werkwoord en daarna "jij" of "je" -

dan gaat de T weg!

Ja dan krijg je dezelfde vorm die je hebt bij "ik".

We noemen dit ook de "ik-vorm" (of de stam).

Dus: "Ik BEN een vrouw", "Ik BEN 36", etc.

En dan "Jij/je BENT student."

Maar draai ze om, dan is het: "BEN jij/je student?"

De T gaat weg. Maar niet bij "u"!

De derde persoon enkelvoud krijgt altijd IS.

Dus dat zijn "hij", "zij/ze" en "het".

Bijvoorbeeld: "Frits is lui. Hij is lui."

Julieta is Mexicaans."

Dus Julieta is "zij/ze": "Zij/ze is Mexicaans."

Dat is haar nationaliteit.

En: "Mijn haar is rood. Het is rood."

Het is "het haar" dus: "HET is rood."

En dan voor het meervoud.

In het Nederlands is dat: "wij/we", "jullie" en "zij/ze" (meerdere mensen/dieren/dingen).

Dus belangrijk! "Zij" en "ze" kan voor één vrouw zijn, zoals Julieta.

Maar "zij" en "ze" kan ook naar meer mensen/dieren/dingen verwijzen, dus derde persoon meervoud.

En in het Nederlands krijg je altijd het hele werkwoord voor het meervoud in de tegenwoordig het tijd (de infinitief).

Dus gewoon ZIJN!

Bijvoorbeeld: "Wij zijn klaar met de les."

Nee nog niet! We zijn nog niet klaar eigenlijk...

Dus: "Wij zijn niet klaar met de les."

"Jullie zijn mijn studenten."

En: "Mijn ouders zijn in Griekenland. Ze/zij zijn in Griekenland."

Dus je kan ook iets zeggen over een plaats.

Oké! Dus dit zijn de vormen.

Ik BEN.

Jij/je en u BENT.

Maar: BEN jij/je.

Hij, zij/ze, het IS.

Wij, jullie, zij/ze ZIJN.

Voor de verleden tijd (de onvoltooid verleden tijd/het imperfectum) hebben we maar twee vormen

namelijk WAS voor het enkelvoud en WAREN voor het meervoud.

Nou een paar voorbeelden.

"Ik was vorig jaar 35."

"Nu BEN ik 36. Vorig jaar WAS ik 35."

"Jij was vroeger dokter, toch?"

"Frits was gisteren bij zijn oma."

"Julieta was eergisteren heel moe."

Ja, "gisteren" is "yesterday" en "eergisteren" is "the day before yesterday".

"Mijn haar was vroeger blond."

"Nu IS het rood. Vroeger WAS mijn haar blond."

Dus dat was het enkelvoud, nu naar het meervoud en dat is dus WAREN.

"Wij waren op zaterdag vroeg klaar met de les."

"Jullie waren eerst nog niet mijn studenten, maar nu zijn jullie dat wel!"

En: "Mijn ouders waren vorige maand in Griekenland."

Dan het voltooid deelwoord (het participium) en dat is GEWEEST.

Je gebruikt een voltooid deelwoord in de voltooide tijd, we noemen dit ook wel "het perfectum".

En belangrijk is dat je in de voltooide tijd (in het perfectum) altijd ook een hulpwerkwoord gebruikt

en dat is ook een vorm van ZIJN!

Kijk maar:

"Ik BEN vroeger PhD student GEWEEST."

Ja, "Ik BEN PhD student GEWEEST."

Dus GEWEEST is het voltooid deelwoord van ZIJN

+ we hebben BEN als hulpwerkwoord van ZIJN.

Dan 2: "Jij/je/u bent vroeger bij mij student geweest, toch?"

"Frits is gisteren bij zijn oma geweest."

En: "Mijn ouders zijn in Griekenland geweest."

Of in het plusquamperfectum (dat is de voltooid verleden tijd)

en dat is: "Mijn ouders WAREN in Griekenland geweest."

Ja, dus hier zien we alvast dat ZIJN ook een hulpwerkwoord is in het perfectum of in het plusquamperfectum (met "was" of "waren".)

Nou we gebruiken niet altijd ZIJN in het perfectum, want vaak gebruiken we HEBBEN als hulpwerkwoord.

Als je wilt weten wanneer je nou precies ZIJN of HEBBEN gebruikt in het perfectum, kijk dan deze video.

De laatste vorm voor ZIJN als koppelwerkwoord is die voor de imperatief-vorm.

En de imperatief (de gebiedende wijs) gebruik je voor instructies of suggesties; wat iemand moet doen.

Normaal is dat altijd de "ik-vorm"

maar voor ZIJN is het niet BEN.

Nee, voor ZIJN is het WEES.

Ja, dat lijkt ook op GEWEEST!

GEWEEST - WEES!

Bijvoorbeeld: "Wees eens wat liever voor elkaar!"

Of: "Wees maar niet bang!"

Nou, en natuurlijk heb ik ook al een video gemaakt over WEES, ja over deze vorm.

Als je die wilt zien, kijk dan deze video.

Nou, als laatste ZIJN als hulpwerkwoord, dus als het een ander werkwoord in de zin helpt.

En we zagen net al: dat kan in het perfectum.

En je gebruikt ZIJN dus in het perfectum met ZIJN (dus GEWEEST).

Maar je gebruikt ZIJN ook met andere werkwoorden, maar niet met alle, zoals ik al zei!

Een paar voorbeelden waarbij je ZIJN wel gebruikt:

"Ik ben vanochtend om 7 uur wakker geworden."

Dus bij "worden" of hier "wakker worden" gebruik je ZIJN.

"Ik ben om 7 uur wakker GEWORDEN."

Of met "gaan".

"Jij bent vandaag naar de supermarkt gegaan."

"Jij bent naar de supermarkt GEGAAN."

En ook bij "slagen" gebruik je ZIJN.

"Tommy is for zijn examen geslaagd."

"Hij is GESLAAGD."

En bijvoorbeeld ook bij "blijven" of "thuisblijven".

"Zijn jullie gisteren thuisgebleven?"

Dus: "Zijn jullie THUISGEBLEVEN?"

Nou nogmaals: we gebruiken vaak ook HEBBEN voor het perfectum.

Als je wilt weten wanneer je HEBBEN of ZIJN gebruikt, kijk dan deze video.

Verder gebruiken we ZIJN ook vaak in de lijdende vorm, in de passieve vorm (en dan de passivum in het perfectum).

Een zin is passief als het onderwerp van de zin niet handelt, niet handelend is.

Bijvoorbeeld: "Ik ben door de masseur gemasseerd."

Dus een actieve vorm is: "De masseur heeft mij gemasseerd."

Dus "de masseur" is hier het onderwerp en die is actief, die handelt.

Die masseert mij, of heeft mij gemasseerd.

Maar in de passieve zin zeg je: "Ik ben door de masseur gemasseerd."

Nu is het onderwerp "ik" passief. Ik doe niets!

Nee! Ik lig op de tafel, of ik lag op de tafel, en "ik BEN gemasseerd."

Of: "Mijn fiets is gestolen." Passief.

"Mijn fiets" is passief in deze zin.

En die "is gestolen (door een dief)".

Dat is in het normale perfectum (de VOLTOOID TEGENWOORDIGE tijd!!).

Je kan ook een passivum hebben in de voltooid verleden tijd (in het PLUSQUAMPERFECTUM).

Bijvoorbeeld: "De winkels WAREN vorige week gesloten."

Ja, "De winkels waren gesloten (door de eigenaren)".

Nou dit is ook weer een heel onderwerp op zich

en we gebruiken niet altijd ZIJN in de passieve vorm; we gebruiken ook vaak WORDEN.

Dus als je meer wil leren over de passieve vorm en over wanneer je ZIJN of WORDEN gebruikt, kijk dan deze video.

Veel video's die jullie moeten kijken hierna! Mijn god... Zo!

De laatste vorm waarin ZIJN als hulpwerkwoord wordt gebruikt is het duratief.

Dat is als je iets "aan het doen bent".

Dus: "Wat ben je aan het doen?" (What are you doing?)

Of: "Wat zijn jullie aan het doen?"

Dat is in de tegenwoordige tijd, het kan ook in de verleden tijd (imperfectum).

"Wat was jij aan het doen?"

Of: "Wat waren jullie aan het doen?"

"Nou, ik ben aan het koken."

Of: "Ik was aan het koken."

"En Marja is aan het schoonmaken."

Of: "Marja was aan het schoonmaken."

Of: "Jullie zijn aan het studeren."

Of: "Jullie waren aan het studeren."

Ja, dus hier is ZIJN ook weer een hulpwerkwoord.

Het helpt het andere werkwoord: "doen", "studeren", "koken" en "schoonmaken".

Juist!

Ja, en als je meer wilt leren over het duratief, dan kan dat ook!

Kijk dan deze video.

Ja dat waren alle voorbeelden voor het werkwoord ZIJN als koppelwerkwoord en als hulpwerkwoord.

En ik heb 2,5 jaar geleden ook een video gemaakt over HEBBEN en ZIJN en die hoort bij de beginnerscursus.

En de video die is hier.

Ja, de laatste videoreferentie van vandaag!

Dus die kun je ook nog kijken als je wilt.

Ja, en voor nu nog een beetje huiswerk voor hier.

Ik heb 4 zinnen voor jullie en vul de juiste vorm van ZIJN in, en zet dat dan in de reacties.

Nummer 1: " deze les moeilijk?"

Zet die in het imperfectum (in de onvoltooid verleden tijd).

Zin 2: "Wanneer JIJ jarig?"

Zet die in de tegenwoordige tijd.

Nummer 3: " eens stil!"

Ja dat is de imperatief (gebiedende wijs).

En de laatste: "Door wie deze soep gemaakt?

Dat is een passieve zin. Dus wat zet je daar?

"Door wie deze soep gemaakt?"

Ja... Nou fantastisch weer Dutchies to be!

Hartstikke goed dat jullie deze les vandaag weer bij mij hebben gevolgd!

Ik hoop dat jullie weer veel hebben geleerd!

Als je veel hebt geleerd, geeft deze video alsjeblieft een like.

En als je nog niet bent/was geabonneerd, dan kun je dat nu doen.

Als je denkt dat iemand anders ook veel Nederlands met mij kan leren, deel mijn video of mijn kanaal.

En verder wens ik jullie allemaal een heel fijne dag!

Tot heel gauw in de volgende video!

Doei!

Learn languages from TV shows, movies, news, articles and more! Try LingQ for FREE