×

We use cookies to help make LingQ better. By visiting the site, you agree to our cookie policy.

image

Dutchies to be, PERFECTUM in DUTCH: when to use HEBBEN or ZIJN? (NT2 - A2) - YouTube

Lieverd, ik ben thuis! Hi!

Hoi..

Oh, ik heb toch zo'n leuke dag gehad vandaag met Elise!

Oh ja?

Ik heb eerst lekker uitgeslapen

en toen heb ik ontbeten

en daarna ben ik naar Elise gegaan...

Leuk he!

... ja, ik ben naar haar toe gefietst

en toen hebben we samen door de duinen gefietst...

Nou nou!

...en we hebben daar lekker ontbeten op het strand.

Nee, geluncht op het strand!

We hebben daar lekker geluncht op het strand!

En na de lunch zijn we daar nog even gebleven...

Oh ja! En toen is er zo iets leuks gebeurd!

Je kan me niet geloven!

Goed zo! Leuk!

Hallo allemaal, Dutchies to be!

Wat een onwijs interessant gesprek was dat!

Maar we hebben hier wel zinnen in gezien

die in het perfectum staan: de voltooid tegenwoordige tijd, de "present perfect" (Engels).

Dat zijn andere grammaticale termen.

En hierin zagen we dat sommige zinnen HEBBEN, of een vervoeging van HEBBEN als hulpwerkwoord hadden

en de andere hadden en vervoeging van ZIJN als hulpwerkwoord.

En in deze video ga ik jullie 6 categorieën van werkwoorden leren waarbij je ZIJN gebruikt voor het perfectum.

Dus let goed op in deze video en maak aantekeningen

als je nu eindelijk een kunt keer wilt weten wanneer je dus HEBBEN of ZIJN gebruik!

De eerste is het makkelijkst, namelijk: je gebruikt ZIJN met ZIJN.

Wat betekent dit?

Nou, het voltooid deelwoord van ZIJN is GEWEEST.

En als je dus GEWEEST hebt in de zin dan gebruik je voor het hulpwerkwoord een vervoeging van ZIJN.

Bijvoorbeeld: "Ik BEN vandaag in Leiden GEWEEST."

"Maar ik BEN dit jaar niet in Latijns-Amerika GEWEEST."

"En Nala IS vandaag heel lief GEWEEST."

"Maar Veggie IS vandaag heel stout GEWEEST."

Dus je ziet een vervoeging van ZIJN.

"Ik BEN" & "Nala IS" + GEWEEST."

En aan de andere kant gebruik je dus HEBBEN altijd met HEBBEN.

En dat is bijvoorbeeld: "Ik HEB vandaag een leuke dag GEHAD."

Want GEHAD is het voltooid deelwoord van HEBBEN.

Dus HEBBEN gaat met HEBBEN en ZIJN gaat met ZIJN.

Nu categorie 2 en dat zijn werkwoorden die een soort transformatie aangeven van de toestand van het subject.

Oké, een beetje vaag!

Maar het subject of het onderwerp - dat ben IK bijvoorbeeld, of iets anders - en er is een verandering.

En voorbeelden van werkwoorden zijn: WORDEN, STIJGEN, DALEN, ZAKKEN, SLAGEN.

Dus er verandert iets in jouw toestand of in de toestand van een dier of van een ding bijvoorbeeld.

Want als je hebt STIJGEN, bijvoorbeeld: de rente op jouw hypotheek kan STIJGEN

of de rente kan DALEN.

Dus het hoeft niet per se een persoon of dier te zijn, het kan ook iets anders zijn: meer abstract of een ding.

In elk geval is dit een lijstje met een aantal voorbeelden.

En trouwens, op mijn Patreonpagina is een groter overzicht met ook alle theorie, alle categorieën en oefeningen!

Dus als je meer wilt leren kun je na het kijken van deze video naar mijn Patreonpagina gaan

en als je patron bent, dan heb je dus toegang tot deze materialen.

Maar nu terug.

We gaan kijken naar een paar voorbeelden.

"Marian is een leuke vrouw geworden."

"Tijdens de feestdagen heb ik veel gegeten en daardoor ben ik 5 kilo aangekomen."

AANKOMEN is "dikker worden".

Dus "Ik HEB veel gegeten", dat is met HEBBEN

en daardoor "BEN ik 5 kilo aangekomen."

Mijn lichaam (de toestand van mijn lichaam) is dus veranderd: van dun naar dik.

En de derde nu hier als voorbeeld:

"Wanneer BEN jij met je studie begonnen?"

Eerst deed je niks en toen was er verandering, namelijk dat je iets ging doen.

Dus een verandering van jouw toestand of van de situatie.

Dan zijn er een paar werkwoorden die niet echt in een categorie vallen

maar waarbij je wel altijd ZIJN als hulpwerkwoord gebruikt, namelijk deze.

En de meest frequente hiervan zijn BLIJVEN, GEBEUREN en ook wel LUKKEN

dus ik ga daar de voorbeelden mee geven.

En voor BLIJVEN en GEBEUREN stonden trouwens ook voorbeelden in de intro, namelijk:

"Elise en ik ZIJN na de lunch nog een tijdje op het strand gebleven."

En met GEBEUREN was het voorbeeld:

"Daarna IS er iets heel bijzonders gebeurd."

En met LUKKEN kun je bijvoorbeeld zeggen:

"En, IS het allemaal een beetje gelukt?"

De vierde categorie waarbij je altijd ZIJN gebruikt is als er een passieve zin is die in het perfectum staat

of die in het plusquamperfectum staat: maar dan gebruik je ook de verleden tijd van ZIJN.

Ik ga hier niet heel veel op in want ik heb een video gemaakt over het passivum, over de lijdende vorm.

Die kun je hier kijken.

En daarin leg ik uit wanneer je WORDEN en wanneer je ZIJN gebruikt als hulpwerkwoorden.

Nou ZIJN gebruik je dus in het perfectum en het plusquamperfectum.

Altijd! Altijd!

Nooit HEBBEN alleen ZIJN!

En voorbeelden zijn: "Mijn fiets IS gestolen."

"Ik BEN aangenomen."

En de derde: "Wij ZIJN vandaag drie keer door een onbekend nummer gebeld.

"Wij ZIJN gebeld." ook een passieve zin en dus ook met ZIJN.

De laatste twee categorieën: daarbij gebruik je soms ZIJN maar toch ook soms HEBBEN.

En we hebben daarvan ook al een voorbeeld gezien, namelijk FIETSEN.

Ik zei eerst in de intro: "Ik BEN NAAR Elise gefietst."

"Ik BEN gefietst."

En daarna: "Wij HEBBEN DOOR de duinen gefietst." Of "Wij HEBBEN IN de duinen gefietst."

Maar wanneer is het dan ZIJN en wanneer HEBBEN?

Als je iets zegt dat je van A naar B gaat, dan gebruik je ZIJN.

En meestal ook dus de prepositie NAAR.

Dus daarom zei ik: "Ik BEN NAAR Elise gefietst."

Mijn huis, Elise's huis: "Ik BEN NAAR haar gefietst."

Ik kan ook zeggen: "Ik BEN naar haar gelopen."

Of weet ik veel: "gereden".

Maar daarna zei ik: "Wij HEBBEN DOOR de duinen gefietst."

Niet specifiek van A naar B maar gewoon een rondje.

"We HEBBEN gefietst."

Zonder dus specifiek beginpunt en eindpunt en dan gebruik je dus HEBBEN.

Een ander voorbeeld is:

"Ik BEN vandaag NAAR het bos gelopen."

En IN het bos HEB ik met de hond gelopen", of zo.

Dus: "Ik BEN NAAR het bos gelopen"

en "IN het bos HEB ik gelopen", want er is geen eindbestemming.

Dan de laatste categorie waarbij je dus ook HEBBEN of ZIJN gebruikt

en dat zijn werkwoorden die soms overgankelijk worden gebruikt en soms onovergankelijk.

Wat betekent dat?

Oké "overgankelijk" is dat je een (direct) object of een lijdend voorwerp in de zin hebt

en "onovergankelijk" is dat je dat niet hebt.

Nog steeds vaag! Ik ga je voorbeelden laten zien.

Dit zijn weer werkwoorden die soms overgankelijk en soms onovergankelijk kunnen worden gebruikt.

En ik ga een paar voorbeelden laten zien.

"Andrea IS tijdens haar therapie heel erg veranderd."

Hier heb je geen object in de zin, alleen Andrea (het onderwerp/subject)

en dan is het dus een onovergankelijk werkwoord hier en dan gebruik je ZIJN.

"Zij IS veranderd."

Maar als je van Andrea het object (lijdend voorwerp) maakt en je hebt een ander subject (een ander onderwerp) bijvoorbeeld:

"De therapie HEEFT Andrea veranderd."

Nu is Andrea het lijdend voorwerp.

Dus nu is "veranderen" een overgankelijk werkwoord.

Ja, want er is nu een lijdend voorwerp en dan gebruik je dus HEBBEN.

Dus de eerste weer: "Andrea IS veranderd."

En de tweede: "De therapie HEEFT Andrea veranderd."

Nu is Andrea het lijdend voorwerp.

Duidelijk? Of nog niet? Oké, een laatste voorbeeld, de aller-, aller-, allerlaatste!

Bijvoorbeeld "kalmeren".

"Ik was verdrietig maar na een uurtje BEN ik eindelijk gekalmeerd."

Geen lijdend voorwerp, alleen IK.

"Ik BEN gekalmeerd."

Dus met BEN want het is onovergankelijk.

Maar als we zeggen: "Mijn vriend HEEFT mij gekalmeerd."

Dan zie je dus: "mijn vriend" is het subject, "mij" (ik ben nu het direct object) dus HEBBEN, want het is overgankelijk.

"Mijn vriend HEEFT mij gekalmeerd."

De eerste was: "Ik BEN gekalmeerd."

De tweede: "Mijn vriend HEEFT mij gekalmeerd."

Veel, veel, veel! Zoals eigenlijk altijd!

De laatste categorie was misschien vrij ingewikkeld.

Ik hoop dat de andere wel allemaal iets duidelijker zijn.

En als je nu meer wilt oefenen en de theorie wilt hebben

- en de lijsten met de werkwoorden voor ZIJN in de verschillende categorieën -

dan kun je naar mijn Patreonwebsite gaan

en als je een patron bent dan kun je deze allemaal downloaden.

En ik heb een extra oefening met wanneer je dus HEBBEN of ZIJN gebruikt.

Maar voor hier ook een kleine oefening, namelijk met vier zinnen

en jij mag dan in de reacties zetten welk werkwoord je hier gebruikt.

Nummer 1: "Ik in de zee gezwommen" (ZWEMMEN)

En: "In zee ik veel vissen gezien." (ZIEN)

En de laatste is een vraag: " jij ook op het strand geweest?" (ZIJN)

Dus drie zinnen, niet vier, drie zinnen!

Zet ze in de reacties!

Als je nou meer Nederlands wilt leren met mij en je bent nog niet geabonneerd, doe dat dan nu!

Vond je deze video leuk? Geef het dan een like, alsjeblieft!

En ik zie jullie in de volgende video!

Doei!

Learn languages from TV shows, movies, news, articles and more! Try LingQ for FREE