×

We use cookies to help make LingQ better. By visiting the site, you agree to our cookie policy.

image

Dutchies to be, NIET en GEEN: Learn Dutch NEGATION // Negatie (NT2 - A1) - YouTube

Hallo, de video van vandaag gaat over ontkenning (negatie) in het Nederlands.

Het gaat over NIET en GEEN.

Meestal kun je dit in het Engels vertalen met NOT en soms ook met NO, maar alleen in sommige gevallen.

Ik ga je later vertellen in welke.

Heb je problemen zoals iedereen, echt iedereen die Nederlands leert, met NIET en GEEN.

En vooral met de plaats van NIET in de zin.

Want, kom op! Soms staat het hier, soms staat het daar, en soms staat het overal!

Bekijk dan deze video!

Negatie of ontkenning in het Nederlands kan dus, zoals ik al zei, met NIET en GEEN.

Het makkelijkst, of naja makkelijk…. Het beste is om te beginnen met GEEN,

want GEEN gebruik je alleen als de noun, het substantief, in de zin, indefiniet is.

Indefiniet is bijvoorbeeld als er ‘een' voor staat, het lidwoord ‘een',

zoals: “Dit is een auto” en “Dit is GEEN auto”.

Maar ook als er geen lidwoord, no article voor staat, bijvoorbeeld: “Dit zijn auto's en dit zijn GEEN auto's.

Er kan wel een adjectief nog voor het substantief staan, dan gebruik je ook GEEN,

alleen dan ontken je het adjectief.

Bijvoorbeeld: “Dit is een mooie auto! Heel heel heel mooi!” en “dit is GEEN mooie auto”.

Meestal vertaal je GEEN ook met NOT in het Engels: “NOT a beautiful car” bijvoorbeeld,

maar soms kun je ook zeggen, bijvoorbeeld zoals in het introductiefilmpje,

Elise zei: “Ik heb GEEN idee”  “I have NO idea”.

Maar je kunt ook zeggen “I don't have an idea”, “I don't have a clue”.

NO is dus alleen mogelijk zoals je ook GEEN gebruikt, met een indefinite substantief.

Dat is het met GEEN. Nu gaan we naar NIET.

En NIET is een beetje moeilijker, vooral omdat de plek van NIET kan wisselen in de zin.

In deze video bespreek ik 5 regels, met soms 1 of 2 “subregels”, omdat er soms ambiguïteiten kunnen zijn.

We beginnen met de definiete substantieven.

De eerste mogelijkheid voor een definiet substantief is als er het lidwoord ‘de' of ‘het' voor staat.

In het Engels ‘the'.

Een voorbeeld: “ik ken de weg”. En als je het negatief maakt komt niet daarna: “Ik ken de weg NIET”.

Dan is het ook mogelijk om een definiet substantief te hebben omdat er een possessief pronomen voor staat.

Bijvoorbeeld: ‘mijn', ‘jouw', ‘zijn', like ‘your', ‘his'… dit soort woorden.

Als ik aan jou vraag: “Is dit jouw schildpad?”

Dan zeg je: “Nee, dat is NIET mijn schildpad, dat is jouw schildpad Kim!”

Of, in dit geval is het ambigu, kun je zeggen: “Nee, dit is mijn schildpad NIET”.

Eigenlijk komt NIET bij een definiet substantief altijd achter het substantief,

alleen in sommige situaties, zoals deze, kan het ambigu zijn.

Maar, als er een infinitief of een participium achter staat,

dan komt het wel altijd achter het definiete substantief.

Bijvoorbeeld, als ik mijn student vraag:

“Heb jij je huiswerk gemaakt?”. Het participium GEMAAKT staat nu in de zin.

En dan antwoorden ze altijd: JA! Nee, het moet negatief zijn…

Dan antwoorden sommigen helaas, soms,

“Nee, ik heb het NIET gemaakt. Ik heb mijn huiswerk NIET gemaakt”.

Helaas….

Straks bij regel 2 meer over een participium in de zin.

Dan nu het laatste voorbeeld met een definiet substantief in de zin.

De plaats van NIET verandert als je een zin hebt met een definiet substantief en een voorzetsel, een prepositie.

Bijvoorbeeld: “Ik ga MET Elise op vakantie”. Dat wordt: “Ik ga NIET met Elise op vakantie”.

Oké, de tweede regel. Zoals ik zei, dat is met een infinitief of een participium.

Mijn voorbeeld hier was eerst met het participium GEMAAKT. “Ik heb mijn huiswerk NIET gemaakt”.

NIET komt namelijk voor het tweede werkwoord in de zin, dat nu dus een participium is: NIET gemaakt.

Ik kan ook een zin hebben zoals: “Ik wil mijn vriend zien” en negatief wordt dit “Ik wil mijn vriend NIET zien”.

NIET komt dus voor de infinitief.

Regel 3: er staat alleen een hoofdwerkwoord, een main verb, in de zin.

Bijvoorbeeld, ik zeg: “Ik eet, ik loop, ik studeer…”. Korte zinnetjes.

Dan komt NIET achter het hoofdwerkwoord: “Ik eet NIET, ik loop NIET, ik studeer NIET…”.

Dit komt omdat in het Nederlands in een hoofdzin altijd het hoofdwerkwoord, de main verb, op de tweede plek staat.

En dus komt NIET daarachter. “Ik loop NIET.”

Regel 4: een tijd, er staat een tijd in de zin.

Bijvoorbeeld: “Ik loop vandaag” of “Ik studeerde gisteren”.

Nu komt NIET na de tijd. “Ik loop vandaag NIET”, “Ik studeerde gisteren NIET.”

Maar PAS OP! Als er bijvoorbeeld iets komt zoals: “Ik loop om 8:00”, of “Ik studeerde op donderdag”.

Hier staat een prepositie voor de tijd,

dus het wordt niet: “Ik loop om 8:00 NIET”, maar nu wordt het: “Ik loop NIET om 8:00”,

en “Ik studeerde NIET op donderdag”.

Dus, kijk uit!

Regel 5, de laatste regel. Er staat een adjectief in de zin.

Bijvoorbeeld: “Mijn vriend is oud' of “Nederlands is makkelijk”.

Dat wordt: “Mijn vriend is NIET oud' en “Nederlands is NIET makkelijk”.

Dus, NIET komt VOOR het adjectief.

Dit waren de mogelijkheden voor de plaats van NIET.

Heel veel regels en ik snap dat dat inderdaad NIET makkelijk is,

zoals veel andere dingen in het Nederlands.

Wil je nog meer leren over het Nederlands, abonneer je dan op mijn kanaal

want elke week upload ik een video over een moeilijk onderwerp in het Nederlands.

Oké, een heel fijne dag! Tot ziens!

Learn languages from TV shows, movies, news, articles and more! Try LingQ for FREE