Oh LIGT het nou aan mij of STAAT die broek haar fantastisch?
Nee, die broek STAAT haar erg mooi! En die trui trouwens ook!
Denk je? Oh en het ZIT ook echt zo lekker!
Hallo allemaal, Dutchies to be!
Vandaag ga ik jullie leren over de werkwoorden STAAN, LIGGEN en ZITTEN.
En letterlijk kunnen ze vertalen naar "to stand", "to lie" and "to sit".
Maar misschien heb je al gemerkt dat wij deze drie werkwoorden ook gebruiken
in heel veel andere zinnen waarin zij helemaal niet letterlijk "to stand", "to lie" and "to sit" betekenen.
Dus wat is daar aan de hand?
In het Nederlands gebruiken wij deze drie werkwoorden in heel heel heel heel veel andere betekenissen.
En ik ga jullie dus in deze video laten zien in welke andere betekenissen jullie ze kunnen gebruiken.
In deze video beginnen we met de drie belangrijkste categorieën - of de meest bekende categorieën -
waarin je alle drie de werkwoorden kunt gebruiken.
Maar daarna gaan we per werkwoord kijken naar nog iets meer abstracter categorieën
waarin je de specifieke werkwoorden ook kunt gebruiken.
En ik heb een beetje onderzoek gedaan en me laten inspireren door Maarten Lemmens
en hij is een onderzoeker en heeft een heel uitgebreid paper geschreven over alle verschillende soorten gebruiken van deze drie werkwoorden.
Maar toen ik zijn paper las - en het is echt een interessant paper -
maar toen ik het paper las, ging het me echt een beetje duizelen.
En dus heb ik geprobeerd om het net iets makkelijker te verwoorden en iets breder te categoriseren
en ik ga ook niet alles bespreken want dat wordt echt te veel.
Dus als je wel nog veel meer wilt leren en nog veel meer voorbeelden wilt zien
dan kun je na het kijken van deze video naar mijn Patreonpagina gaan
en daar vind je nog net iets meer categorieën en nog meer voorbeelden.
Maar laten we nu gaan beginnen!
We gaan nu dus kijken naar de categorieën.
En eerste categorie is die van een fysieke houding van mens of van een dier.
En deze kun je letterlijk vertalen naar "to stand", "to lie" and "to sit" in het Engels.
Dus een paar voorbeelden: "Ik zit op de bank."
"Ik lig op de bank."
"Ik sta op de bank."
"Nala zit op haar toren."
"Veggie ligt op zijn toren."
En: "De mensen staan in de rij."
Dus echt letterlijk hun positie en dit is dus van een mens en van een dier.
De tweede categorie daarbij breiden wij dit al een beetje meer uit naar de positie van objecten.
En dat is iets wat wij eigenlijk heel vaak doen in het Nederlands.
En ik heb hier ook al twee video's aan gewijd
namelijk 1 over "het huis" en daarin geef ik jullie een tour en vertel ik wat de posities zijn van bepaalde dingen in mijn huis.
En ook de video in mijn keuken.
Daarin herhaal ik het nog een keer en laat ik ook een aantal posities zien van objecten.
In het kort een paar voorbeelden uit deze twee video's.
We gebruiken STAAN voor objecten die verticaal zijn of pootjes hebben - of wieltjes hebben -
en die ook een soort van actieve houding hebben.
Net als het staan van een mens; dit is vrij actief.
Dus bijvoorbeeld: "De tafel staat op de grond."
Het is verticaal met pootjes en actief.
En: "De stoel staat ook op de grond".
Maar hier, als je de stoel een kwartslag draait en neerlegt op de tafel
dan is de positie passief en dan is de stoel een soort van horizontaal en niet meer op zijn pootjes en dan gebruik je LIGGEN.
Dus ook hier: "Mijn telefoon ligt op tafel."
En in de video geef ik nog een ander voorbeeld:
"Deze boeken staan dus en deze liggen in de boekenkast want ze zijn horizontaal."
De verticale boeken staan in de kast en horizontale boeken liggen in de kast.
ZITTEN is als iets helemaal in iets anders is.
Dus: "Mijn geld zit in mijn portemonnee."
En: "Mijn portemonnee zit nu in mijn tas."
En bijvoorbeeld: 'De was zit in de wasmachine."
Dus ook een passieve positie en helemaal in iets.
Dan nummer drie en dat is als je met ZITTEN, STAAN of LIGGEN iets zegt over wat je aan het doen bent en dat heet "de duratief".
En daar heb ik ook al een video over gemaakt en die kun je straks hier kijken.
Maar heel vaak zeggen we dat we iets "aan het doen zijn" met deze constructie: AAN HET + infinitief.
Dus bijvoorbeeld: "Ik BEN nu een video AAN HET maken."
Maar ik kan ook zeggen: "Ik STA een video TE maken."
Want mijn positie is staand.
En we gebruiken heel vaak deze constructie met "positiewerkwoorden" en TE voor de infinitief om te zeggen "wat je aan het doen bent".
Hier sta ik champignons te bakken.
Daar zit ik te mediteren.
En daar liggen Veggie en Nala te chillen.
Dus we refereren steeds aan de positie.
Dan gaan we nu naar de nog abstractere categorieën en die verschillen per werkwoord.
Dus we gaan nu per werkwoord kijken hoe je ze nog meer kunt gebruiken.
We beginnen met ZITTEN.
En de eerste categorie is als iets "omsloten" wordt, dus ergens in zit.
Maar niet specifiek met direct contact maar het wordt al iets breder de betekenis.
Bijvoorbeeld, in een video vertelde ik dat er geen Z in "sexy soft ketchup" zit.
Oké, dit ging over de video wanneer je een D of T gebruikt als je een werkwoord vervoegt naar het perfectum of imperfectum.
En ik vertelde over de "sexy softketchup-regel".
En ik zei: "Er zit geen Z in sexy softketchup."
Dus letterlijk: in dit woord zitten letters en er zit geen Z in.
Dan ook: "Leonie zit op school."
Dus ze zit in een school maar ook in bredere zin (she's going to school in general).
"Ze zit op school."
En: "Ze zit in groep 8."
En als zijn geen goede cijfers haalt dan blijft zij zitten.
"Ze blijft zitten."
En ook bijvoorbeeld: "De dief in de gevangenis."
Of ook: "Hij zit vast."
Dan iets met contact en vaak negatief.
Bijvoorbeeld: "Mijn rits zit vast."
"Er zit een vlek in mijn broek."
Ook contact, namelijk tussen de vlek en de broek.
En iets wat we heel heel heel veel zeggen is bijvoorbeeld: "De broek zit lekker."
Of: "De broek zit niet lekker."
Of iets anders met kleding.
De derde categorie iets over een locatie of waar het is.
"Waar zit Peter nou?"
Dus waar is de locatie van Peter?
Of: "Het parlement zit in Den Haag, in het parlementsgebouw van Den Haag."
En de laatste: nog iets abstracter, en ik wist niet meer hoe ik het moest categoriseren.
Maar belangrijke zinnen zijn bijvoorbeeld: "Ik zit in de problemen."
"Hij kwam niet naar zijn date, hij heeft haar laten zitten."
En wat je vaak hoort in een restaurant als je betaalt en je wilt fooi ingeven en je geeft cash, dan kun je zeggen:
"Laat de rest maar zitten."
Maar je kunt ook zeggen: "Nou, laat maar zitten."
Ik wil er niet over praten, "laat maar zitten."
Dan nu STAAN.
En een van de meest gebruikte categorieën is als iets met de letters of inkt op papier of op een billboard of zo is gedrukt.
Dus bijvoorbeeld: "Op welke pagina staat dat?"
"Oh nou, op pagina 98. Het staat op pagina 98."
Dus ja de letters - het inkt - staat op het papier, letterlijk.
Of een uitdrukking is: "Het staat zwart op wit."
"Ik weet niet hoor maar op dit bord staat dat je niet mag roken."
En dan ook weer iets met kleding.
Dus we hadden net: "De broek ZIT niet lekker." Of: "De broek ZIT te strak."
Maar als je zegt: De broek STAAT mooi."
Of: "Het staat jou mooi."
"Oh die broek staat je fantastisch!"
"Ja?"
Dus dit gebruiken we ook heel vaak als we kleding gaan kopen.
Of bijvoorbeeld: "Wat vind je van mijn nieuwe kapsel?"
"Nou, die haarkleur staat je mooi!"
"Het staat je mooi!"
De derde is een locatie.
Maar dat is eigenlijk ook weer een soort van papier met iets daarop gedrukt.
"Mijn straat staat niet op de kaart."
"De kerk staat in het centrum."
Maar dit is ook weer verwant aan de verticale positie.
"De kerk staat in het centrum."
Of: "Ik sta in de file."
Nee, je zit in jouw auto en samen met jouw auto sta je in de file.
Dan nog een paar laatste, weer nog abstractere.
Bijvoorbeeld: "In november laten veel mannen hun snor staan."
"Je snor laten staan". Dus niet scheren, of je baard laten staan.
Of: "Zeggen waar het op staat."
"Zij zegt altijd waar het op staat."
En dan LIGGEN.
Die heeft niet zo veel specifieke categorieën maar veel verschillende soorten gebruiken en ik zal de belangrijkste bespreken.
De eerste is weer een locatie.
Bijvoorbeeld een land: "Waar ligt Nederland?"
"Nou, Nederland ligt in Europa."
En ook een stad: "Den Haag ligt in Nederland, in Zuid-Holland."
Dus een locatie van een land of een stad.
We gebruiken LIGGEN ook heel vaak voor een oorzaak.
Bijvoorbeeld: "Of we naar buiten gaan...
...ja het ligt eraan of het mooi weer wordt."
Of: "Ja, het ligt aan het weer."
En die verschrikkelijke zin als iemand het uit wil maken met jou.
"Nee, het ligt niet aan jou, het ligt aan mij."
Dus dit kun je gebruiken voor een soort oorzaak.
Dan kun je het gebruiken om te zeggen of iets bij jou past, of iets een goeie "match" is.
Bijvoorbeeld: "Dat werk, dat ligt mij niet zo."
Of met een persoon: "Wij liggen elkaar niet zo."
Zoals je zag waren dit weer heel veel voorbeelden.
En zoals ik al zei, staan er nog veel meer op mijn Patreonpagina.
Dus als je een patron bent dan kun je daar ook naar kijken.
En tot en met 31 december heb ik een speciale "special".
Dat is redundant... Een special!
En dat is dat als je een patron bent of een patron wordt in december
dan stuur ik jou een handgeschreven kaartje met een kleine verrassing.
En ben je nog niet geabonneerd maar wil je wel meer Nederlands leren met mij?
Abonneer je dan nu op mijn kanaal!
En vond je dit een leuke en informatieve video?
Geef het dan een like, alsjeblieft!
En laat me weten welke van al deze voorbeelden die ik heb gegeven
welke je het interessantst vindt of het grappigst vindt of het raarste vindt.
Dus schrijf dat in de reacties!
Dan zie ik jullie weer heel snel in een volgende video!
Doei!