N-Les 24 De seizoenen
De seizoenen
Het is januari.
In Nederland is het winter. De dagen zijn kort ,de nachten zijn lang .
Vandaag is het erg koud.
Wil je toch naar buiten?
Doe dan een dikke jas aan.
Ik blijf binnen .Daar is het warm.
April:het wordt voorjaar.
Een fijn seizoen. De dagen worden langer .het wordt warmer
Nu gaan we naar buiten Natuurlijk zonder jas .
Eindelijk is het lente.
Wat mooi ,al die bloemen.
Juli :het is zomer .
Heerlijk weer Niemand draagt een jas .
Dat is niet noding De nachten zijn kort ,de dagen zijn lang ,
Het is al twee weken warm en droog.
De kinderen hebben vij, want de scholen zijn dicht.
Oktober: het wordt najaar.
De bladeren worden rood en geel.
Het regent veel .
Buiten is het nat en donker. Binnen is het warm en gezellig .
Ik moet nog met de hond naar buiten .
Waar is mijn jas ?
De kalender:
Januari ,februari, maart, april mei juni ,juli ,augustus, September ,oktober ,november, december