Woord voor woord - les 12
welkom bij woord voor woord.
dit is les twaalf.
het boek.
ik heb hier een boek.
hier is een boek.
daar is een boek.
hier – daar
hier – daar
ik heb hier een boek.
dit boek is dun.
dit boek is dik.
dun – dik
dit boek hier is klein.
het boek daar is groot.
het boek hier is klein.
het boek daar is groot.
het boek hier is dun.
het boek hier is dik.
dun – dik
de man is dik.
de man is dun.
dik – dun
dik – dun
dit boek is oud.
het boek is oud.
dit boek hier is nieuw.
het boek is nieuw.
oud – nieuw
dit schrijft is oud.
dit schrijft is nieuw.
oud – nieuw
dit potlood is oud.
dit potlood is nieuw.
oud
nieuw
dit boek is blauw.
blauw.
dit boek is geel.
dit boek is rood.
blauw – rood – geel
het papier is blauw.
het papier is rood.
het papier is geel.
dit boek is blauw.
blauw.
dit boek is geel. geel.
dit boek is rood.
dit papier is wit.
dit papier is zwart.
wit – zwart
ik pak het boek.
ik doe het boek open.
het papier is wit.
de letters zijn zwart.
wit
zwart
het schrift is wit.
dit schrift is zwart.
dit schrijft is blauw.
dit schrijft is rood.
dit boek is geel.
dit boek is geel.
dit boek is blauw.
dit boek is wit en zwart en rood.
rood, geel, blauw, zwart, en wit.
ik kijk in het boek.
het boek heeft bladzijden.
dit is een bladzijde.
dit is een bladzijde.
het boek is van papier.
papier.
dit is de bladzijde.
dit is een bladzijde.
bladzijde. bladzijde.
het nummer van de bladzijde staat hier.
dit is bladzijde vijf.
bladzijde één.
bladzijde twee.
bladzijde drie.
bladzijde vier.
bladzijde vijf.
bladzijde zes.
bladzijde zeven.
dit is de eerste bladzijde.
dit is de laatste bladzijde.
de eerste.
de laatste.
dit is een rij.
de rij, woorden.
dit woord is het eerste woord.
dit woord is het laatste woord in de rij.
het eerste woord in de rij.
het laatste woord in de rij.
eerste – laatste
de rij.
dit is een rij.
de rij met mannen en vrouwen.
hij is de eerste in de rij.
hij is de laatste in de rij.
de eerste
de laatste
ik pak mijn boek.
ik kijk in mijn boek.
ik lees de zin.
ik pak een kar. de kar.
dit is een zin.
een zin met woorden.
dit is het eerste woord.
ik
dit is het laatste woord in de zin. kar.
eerste – laatste
ik kijk in mijn boek.
hier is een rij woorden.
hier is ook een rij woorden.
een rij woorden, een rij woorden.
vier rij en woorden.
ik kijk naar rij één.
ik lees, kat kam kar.
dit is woord één het eerste woord in de rij.
kat
dit is het laatste woord in de rij. kar.
dit woord staat bovenaan.
dit woord staat onderaan.
dit is de zin.
het eerste woord. het laatste woord.
dit woord staat vooraan.
dit woord staat achteraan.
vooraan – achteraan
bovenaan
onderaan
ik kijk in mijn boek.
dit is een oefening.
dit zijn oefeningen.
dit is een oefening.
in het boek staat oefeningen.
rick, maak de oefeningen.
schrijf kar.
rick maakt de oefening.
kijk in het boek.
dit is een oefening.
dit is oefening één.
dit is oefening twee.
oefening drie, oefening vier, en oefening vijf.
oefening één staat bovenaan de bladzijde.
oefening vijf staat onderaan de bladzijde.
bovenaan
onderaan
hier staat het nummer van de bladzijde.
bladzijde nummer vijf.
het nummer staat onderaan.
in dit boek staat het nummer onderaan de bladzijde.
in dit boek, dit blauw boek, staat het nummer bovenaan de bladzijde.
dit is bladzijde drie.
het nummer staat bovenaan.
rick maakt de oefening.
hij schrijft.
hij schrijft de letter ...
hij maakt.
ik maak.
ik maak de pen.
de pen is niet goed.
ik maak de pen.
ik maak.
dit is een vrouw.
zij maakt eten.
zij maakt.
ik maak een huis.
ik maak een huis van papier.
ik maak.
rick, maak jij oefeningen in jouw huis?
ja. ik maak oefeningen in thuis.
rick maakt oefeningen thuis.
rick maakt huiswerk.
en jij?
maak jij oefening en thuis?
maak je huiswerk?
schrijf jij thuis in jouw boek?
of schrijf jij in jouw schrift?
lees jij veel?
lees jij boeken?
ik weet het niet.
ik weet het niet maar ik denken wel.
schrijf thuis in jouw boek
en schrijf in jouw schrift.
maak oefeningen.
lees boeken.
en lees veel.
ga naar school en leer Nederlands.
maak huiswerk en oefen.
leer letters en leer woorden.
leer zinnen lezen
en zinnen schrijven.
leer zinnen zeggen.
ga praten
en ga luisteren.
ga lezen en ga schrijven.
en leer Nederlands.
veel succes!
dit was les twaalf.
tot de volgende les?
ik weet het niet.
misschien.
dit was de laatste les voor nu.
tot ziens!
daag!