×

We use cookies to help make LingQ better. By visiting the site, you agree to our cookie policy.


image

Gevoel en verstand door Jane Austen, 05 Hoofdstuk 5

05 Hoofdstuk 5

Zoodra haar antwoord was verzonden, gunde Mevrouw Dashwood zich het genoegen, haar stiefzoon en zijn vrouw mee te deelen, dat zij een huis had gevonden, en hen niet langer zou lastig vallen dan noodig was, totdat alles in gereedheid was gebracht om het te betrekken. Zij vernamen het bericht niet zonder verrassing. Mevrouw John Dashwood zei niets; doch haar echtgenoot gaf beleefd zijn hoop te kennen, dat zij niet ver van Norland wonen zou.

Het was haar een groote voldoening te kunnen antwoorden, dat zij naar Devonshire ging. Toen Edward dit hoorde, keerde hij zich haastig naar haar om, en herhaalde, op een toon van verwondering en spijt, die voor haar geen verklaring behoefde: “Naar Devonshire! Gaat u werkelijk dáárheen? Zoo ver van hier? En naar welk gedeelte dan?”

Zij beschreef de ligging van het nieuwe huis. Het was een kleine vier mijlen ten Noorden van Exeter.

“Het is maar een landhuisje,” ging zij voort; “maar ik hoop er velen van mijn vrienden te zullen ontvangen. Er kunnen gemakkelijk een paar kamers worden aangebouwd; en als mijn kennissen er geen bezwaar in zien, zoo ver te reizen om mij op te zoeken, dan zal ik dat zeer zeker evenmin hebben om hen te herbergen.”

Zij besloot met een zeer vriendelijke uitnoodiging aan den Heer en Mevrouw Dashwood om haar te Barton te bezoeken, en tot Edward richtte zij die met nog meer hartelijkheid. Hoewel het onlangs met haar schoondochter gevoerde gesprek haar had doen besluiten niet langer te Norland te blijven dan onvermijdelijk was, het had niet den minsten indruk op haar gemaakt in dàt opzicht, waarom het voornamelijk was begonnen. Het was thans zoomin als vroeger haar bedoeling, Edward en Elinor van elkaar te scheiden; en zij wenschte Mevrouw John Dashwood, door deze opzettelijk tot haar broeder gerichte uitnoodiging, duidelijk te toonen, hoe zij zich in 't minst niet bekommerde om het afkeurend oordeel der laatste over deze verbintenis. De Heer John Dashwood verzekerde zijne moeder herhaalde malen, hoe bijzonder het hem speet, dat zij een huis had gekozen, zóó ver van Norland, dat hij haar met het vervoer van haar meubels niet van dienst kon zijn. Hij voelde bij deze gelegenheid werkelijk eenige gewetensknaging; want het eenig hulpbetoon, waartoe hij de vervulling van de belofte aan zijn vader had beperkt, werd door deze schikking feitelijk onuitvoerbaar. De verhuisboedel werd met de boot verzonden, en bestond hoofdzakelijk uit huishoudlinnen, zilver, porselein en boeken, benevens een mooie piano van Marianne. Mevrouw John Dashwood zag de kisten met een zucht verdwijnen; zij kon niet nalaten het bitter grievend te vinden, dat Mevrouw Dashwood, wier inkomen zoo gering was, vergeleken bij het hare, toch nog enkele mooie meubels bezat.

Mevrouw Dashwood huurde het huis voor een jaar; het was geheel gemeubileerd, en zij kon het dadelijk betrekken. Aan geen van beide zijden deed zich eenig bezwaar op bij de overeenkomst, en zij wachtte slechts tot haar goed te Norland was gepakt en zij haar toekomstig huishouden eenigszins geregeld had, eer zij naar het Westen vertrok. Daar zij bijzonder vlug was in 't uitvoeren van alles wat haar ter harte ging, nam dit niet veel tijd. De paarden, die haar man haar had nagelaten, waren kort na zijn dood verkocht, en daar zich thans een gelegenheid aanbood, haar rijtuig van de hand te doen, stemde zij, op het ernstig aandringen harer oudste dochter, erin toe, dit ook te verkoopen. Voor het gemak van haar kinderen zou zij het liever hebben gehouden, als zij met haar eigen wenschen te rade ging; maar Elinor's voorzichtigheid behield de overhand. Hare wijsheid was het ook, die het getal hunner dienstboden beperkte tot drie—twee meisjes en een knecht, die zij gemakkelijk konden vinden onder degenen, die vroeger tot hun dienstpersoneel te Norland hadden behoord.

De knecht en een van de dienstmeisjes werden dadelijk naar Devonshire gezonden om het huis in orde te brengen tegen de komst hunner meesteres; want daar Mevrouw Dashwood Lady Middleton in het geheel niet kende, wilde zij liever aanstonds naar haar huisje gaan, dan op Barton Park te logeeren, en zij vertrouwde zoo vast op Sir John's omschrijving van het huis, dat zij niet eens nieuwsgierig was, het zelf eens van nabij te zien, eer zij er haar intrek ging nemen. Haar verlangen om Norland te verlaten werd voor vermindering gevrijwaard door de blijkbare voldoening van hare schoondochter in 't vooruitzicht van haar vertrek; eene voldoening, die slechts flauw te verbergen werd gepoogd, door een koeltjes gedaan voorstel om dat vertrek nog een weinig uit te stellen. Thans was de tijd gekomen dat de belofte van haar stiefzoon, aan zijn vader gedaan, op het meest gepaste oogenblik had kunnen vervuld worden. Daar hij verzuimd had het te doen, toen hij het goed in bezit nam, kon hun vertrek uit zijn huis als het meest geschikte tijdstip voor die vervulling worden aangemerkt. Doch Mevrouw Dashwood begon in den laatsten tijd alle verwachtingen van dien aard te laten varen en de overtuiging te koesteren, die zij afleidde uit zijn algemeene opmerkingen in het gesprek, dat zijn hulp zich niet verder uitstrekte dan de zes maanden huisvesting, die hij hun had verleend te Norland. Hij praatte zooveel over de toenemende duurte van het huishouden, en de aanhoudende onvoorziene eischen aan zijn beurs, waaraan iemand van eenig aanzien in de wereld was blootgesteld, dat het haast scheen, alsof hij eerder zelf geld noodig had, dan dat hij eenig plan koesterde om het weg te schenken.

Reeds een paar weken na den dag, waarop Sir John Middleton's eerste brief te Norland werd ontvangen, was alles zoover gereed in hun toekomstig verblijf, dat Mevrouw Dashwood en hare dochters de reis erheen konden ondernemen.

Vele tranen werden door hen gestort bij hun laatst vaarwel aan de plek, die zij zoozeer hadden liefgehad. “Lief, lief Norland!” zei Marianne, toen zij alleen rondom het huis zwierf, den laatsten avond: “wanneer zal ik ophouden u te betreuren!—Wanneer zal ik geleerd hebben, mij ergens anders thuis te gevoelen? Ach, gelukkig huis! kondt ge maar weten hoe ik lijd, terwijl ik u aanschouw van deze plek, vanwaar ik u misschien nooit meer zien zal!—En gij, welbekende boomen!—maar gij zult hetzelfde blijven.—Geen blad zal verwelken omdat wij zijn heengegaan, geen twijgje zal ophouden zich te bewegen, ofschoon wij het niet meer kunnen aanzien! Neen; gij blijft dezelfde; onbewust van de blijdschap of de treurigheid die gij wekt, en ongevoelig voor eenige verandering in degenen, die wandelen onder uw schaduwrijk loover! Maar wie blijft hier over om van u te genieten?”—


05 Hoofdstuk 5

Zoodra haar antwoord was verzonden, gunde Mevrouw Dashwood zich het genoegen, haar stiefzoon en zijn vrouw mee te deelen, dat zij een huis had gevonden, en hen niet langer zou lastig vallen dan noodig was, totdat alles in gereedheid was gebracht om het te betrekken. Zij vernamen het bericht niet zonder verrassing. Mevrouw John Dashwood zei niets; doch haar echtgenoot gaf beleefd zijn hoop te kennen, dat zij niet ver van Norland wonen zou.

Het was haar een groote voldoening te kunnen antwoorden, dat zij naar Devonshire ging. Toen Edward dit hoorde, keerde hij zich haastig naar haar om, en herhaalde, op een toon van verwondering en spijt, die voor haar geen verklaring behoefde: “Naar Devonshire! Gaat u werkelijk dáárheen? Zoo ver van hier? En naar welk gedeelte dan?”

Zij beschreef de ligging van het nieuwe huis. Het was een kleine vier mijlen ten Noorden van Exeter.

“Het is maar een landhuisje,” ging zij voort; “maar ik hoop er velen van mijn vrienden te zullen ontvangen. Er kunnen gemakkelijk een paar kamers worden aangebouwd; en als mijn kennissen er geen bezwaar in zien, zoo ver te reizen om mij op te zoeken, dan zal ik dat zeer zeker evenmin hebben om hen te herbergen.”

Zij besloot met een zeer vriendelijke uitnoodiging aan den Heer en Mevrouw Dashwood om haar te Barton te bezoeken, en tot Edward richtte zij die met nog meer hartelijkheid. Hoewel het onlangs met haar schoondochter gevoerde gesprek haar had doen besluiten niet langer te Norland te blijven dan onvermijdelijk was, het had niet den minsten indruk op haar gemaakt in dàt opzicht, waarom het voornamelijk was begonnen. Het was thans zoomin als vroeger haar bedoeling, Edward en Elinor van elkaar te scheiden; en zij wenschte Mevrouw John Dashwood, door deze opzettelijk tot haar broeder gerichte uitnoodiging, duidelijk te toonen, hoe zij zich in 't minst niet bekommerde om het afkeurend oordeel der laatste over deze verbintenis. De Heer John Dashwood verzekerde zijne moeder herhaalde malen, hoe bijzonder het hem speet, dat zij een huis had gekozen, zóó ver van Norland, dat hij haar met het vervoer van haar meubels niet van dienst kon zijn. Hij voelde bij deze gelegenheid werkelijk eenige gewetensknaging; want het eenig hulpbetoon, waartoe hij de vervulling van de belofte aan zijn vader had beperkt, werd door deze schikking feitelijk onuitvoerbaar. De verhuisboedel werd met de boot verzonden, en bestond hoofdzakelijk uit huishoudlinnen, zilver, porselein en boeken, benevens een mooie piano van Marianne. Mevrouw John Dashwood zag de kisten met een zucht verdwijnen; zij kon niet nalaten het bitter grievend te vinden, dat Mevrouw Dashwood, wier inkomen zoo gering was, vergeleken bij het hare, toch nog enkele mooie meubels bezat.

Mevrouw Dashwood huurde het huis voor een jaar; het was geheel gemeubileerd, en zij kon het dadelijk betrekken. Aan geen van beide zijden deed zich eenig bezwaar op bij de overeenkomst, en zij wachtte slechts tot haar goed te Norland was gepakt en zij haar toekomstig huishouden eenigszins geregeld had, eer zij naar het Westen vertrok. Daar zij bijzonder vlug was in 't uitvoeren van alles wat haar ter harte ging, nam dit niet veel tijd. De paarden, die haar man haar had nagelaten, waren kort na zijn dood verkocht, en daar zich thans een gelegenheid aanbood, haar rijtuig van de hand te doen, stemde zij, op het ernstig aandringen harer oudste dochter, erin toe, dit ook te verkoopen. Voor het gemak van haar kinderen zou zij het liever hebben gehouden, als zij met haar eigen wenschen te rade ging; maar Elinor’s voorzichtigheid behield de overhand. Hare wijsheid was het ook, die het getal hunner dienstboden beperkte tot drie—twee meisjes en een knecht, die zij gemakkelijk konden vinden onder degenen, die vroeger tot hun dienstpersoneel te Norland hadden behoord.

De knecht en een van de dienstmeisjes werden dadelijk naar Devonshire gezonden om het huis in orde te brengen tegen de komst hunner meesteres; want daar Mevrouw Dashwood Lady Middleton in het geheel niet kende, wilde zij liever aanstonds naar haar huisje gaan, dan op Barton Park te logeeren, en zij vertrouwde zoo vast op Sir John’s omschrijving van het huis, dat zij niet eens nieuwsgierig was, het zelf eens van nabij te zien, eer zij er haar intrek ging nemen. Haar verlangen om Norland te verlaten werd voor vermindering gevrijwaard door de blijkbare voldoening van hare schoondochter in 't vooruitzicht van haar vertrek; eene voldoening, die slechts flauw te verbergen werd gepoogd, door een koeltjes gedaan voorstel om dat vertrek nog een weinig uit te stellen. Thans was de tijd gekomen dat de belofte van haar stiefzoon, aan zijn vader gedaan, op het meest gepaste oogenblik had kunnen vervuld worden. Daar hij verzuimd had het te doen, toen hij het goed in bezit nam, kon hun vertrek uit zijn huis als het meest geschikte tijdstip voor die vervulling worden aangemerkt. Doch Mevrouw Dashwood begon in den laatsten tijd alle verwachtingen van dien aard te laten varen en de overtuiging te koesteren, die zij afleidde uit zijn algemeene opmerkingen in het gesprek, dat zijn hulp zich niet verder uitstrekte dan de zes maanden huisvesting, die hij hun had verleend te Norland. Hij praatte zooveel over de toenemende duurte van het huishouden, en de aanhoudende onvoorziene eischen aan zijn beurs, waaraan iemand van eenig aanzien in de wereld was blootgesteld, dat het haast scheen, alsof hij eerder zelf geld noodig had, dan dat hij eenig plan koesterde om het weg te schenken.

Reeds een paar weken na den dag, waarop Sir John Middleton’s eerste brief te Norland werd ontvangen, was alles zoover gereed in hun toekomstig verblijf, dat Mevrouw Dashwood en hare dochters de reis erheen konden ondernemen.

Vele tranen werden door hen gestort bij hun laatst vaarwel aan de plek, die zij zoozeer hadden liefgehad. “Lief, lief Norland!” zei Marianne, toen zij alleen rondom het huis zwierf, den laatsten avond: “wanneer zal ik ophouden u te betreuren!—Wanneer zal ik geleerd hebben, mij ergens anders thuis te gevoelen? Ach, gelukkig huis! kondt ge maar weten hoe ik lijd, terwijl ik u aanschouw van deze plek, vanwaar ik u misschien nooit meer zien zal!—En gij, welbekende boomen!—maar gij zult hetzelfde blijven.—Geen blad zal verwelken omdat wij zijn heengegaan, geen twijgje zal ophouden zich te bewegen, ofschoon wij het niet meer kunnen aanzien! Neen; gij blijft dezelfde; onbewust van de blijdschap of de treurigheid die gij wekt, en ongevoelig voor eenige verandering in degenen, die wandelen onder uw schaduwrijk loover! Maar wie blijft hier over om van u te genieten?”—