×

We use cookies to help make LingQ better. By visiting the site, you agree to our cookie policy.


image

20.000 Mijlen onder Zee door Jules Verne, 2 Het voor en tegen

2 Het voor en tegen

Toen deze gebeurtenissen plaats vonden, kwam ik juist terug van een wetenschappelijken tocht door het gebied Nebraska in de Vereenigde Staten.

In mijne betrekking van hoogleeraar bij het museum van natuurlijke historie te Parijs, had het Fransche gouvernement mij aan die expeditie toegevoegd. Na zes maanden in Nebraska te hebben doorgebracht kwam ik tegen het einde van Maart met kostbare verzamelingen te New-York terug. Mijn vertrek naar Frankrijk was in het begin van Mei bepaald; ik hield mij dus bezig met het rangschikken mijner verzamelingen van planten, dieren en mineralen toen het geval met de Scotia plaats had. Ik was volkomen op de hoogte van dit vraagstuk van den dag, hoe zou het ook anders hebben kunnen zijn?

Ik had alle Amerikaansche bladen gelezen en herlezen, zonder er wijzer door geworden te zijn, dit geheim intrigeerde mij. Het was mij onmogelijk eene vaste meening te vormen, zoodat ik van het eene uiterste tot het andere verviel; dat er iets bestond kon niet meer betwijfeld worden; de ongeloovigen moesten dan het lek in de Scotia slechts eens gaan betasten. Toen ik te New-York kwam had de belangstelling haar hoogste standpunt bereikt.

Het denkbeeld van een drijvend eiland of van eene onbereikbare klip, had men geheel en al laten varen; want als die klip geene machine bevatte, hoe had zij zich dan met zulk eene verbazende snelheid kunnen verplaatsen? Evenzeer had men het denkbeeld opgegeven dat het een drijvend wrak zou zijn, altijd alweer om de snelheid van beweging.

Er bleven dus twee mogelijke oplossingen van die zaak over, zoodat men zich daaromtrent in twee partijen verdeelde; de eene partij hield vol dat het een monster was met ontzettende krachten, de andere beweerde dat het een onderzeesch schip was met eene buitengewone beweegkracht. Deze laatste veronderstelling was wel aannemelijk, maar hield geen steek tegenover het onderzoek in beide werelddeelen; het was niet waarschijnlijk dat een eenvoudig particulier zulk een werktuig ter zijner beschikking had; waar en wanneer had hij het kunnen doen vervaardigen, hoe zou hij het geheim gehouden hebben? Slechts eene regeering kon zulk een vernielend werktuig bezitten, en in deze vernielzuchtige tijden, waarin de mensch er slechts op bedacht is om de kracht en de uitwerking der oorlogswapenen te verdubbelen, kon het mogelijk zijn dat een staat buiten weten van anderen zulk een vreeselijk werktuig liet beproeven. Na de chassepots, de torpedo's; na de torpedo's, onderzeesche rammen; daarna reactie; ten minste 't is te hopen! De veronderstelling van een oorlogswerktuig viel geheel en al in 't water na de verklaring der onderscheiden mogendheden.

Omdat het hier eene zaak van algemeen belang gold en de groote vaart over den Oceaan er door leed, mocht men de oprechtheid der gouvernementen niet in twijfel trekken. Hoe kon men overigens ook aannemen dat zulk een schip gebouwd was zonder door iemand gezien te zijn? Om in zulke omstandigheden een geheim te bewaren is reeds moeielijk voor een bijzonder persoon, maar zeker onmogelijk voor eene regeering, wier handelingen voortdurend door afgunstige mogendheden worden gadegeslagen. Toen er dus een onderzoek was ingesteld in Engeland, Frankrijk, Rusland, Pruisen, Spanje, Italië, Amerika, ja zelfs in Turkije, werd de veronderstelling van een onderzeeschen Monitor voor goed verworpen. Nu kwam het monster weder op de baan, ten spijt van de aardigheden, waarmede het door kleine bladen overstelpt werd; het is licht te begrijpen dat nu men zich eenmaal tot een levend wezen bepalen moest, de verbeelding weldra de meest dwaze veronderstellingen maakte op ichthyologisch gebied. Bij mijne komst te New-York hadden verschillende personen mij de eer aangedaan om mij over het wonderbaarlijk verschijnsel te raadplegen.

Ik had in Frankrijk een werk uitgegeven in twee kwartijnen, waarvan de titel luidde: “De geheimen van de diepten der zee.” Dit boek was nog al in den smaak der geleerden gevallen, en verhief mij tot eene specialiteit in dat vrij onbekende deel der natuurlijke geschiedenis. Men vroeg mij om raad; voor zoover als ik het wezenlijke van de zaak begrijpen kon, bepaalde ik mij tot eene volstrekte ontkenning; maar weldra dreef men mij zoo in het nauw, dat ik mij bepaald moest uitdrukken; de “hoog geleerde Pierre Aronnax, hoogleeraar aan het museum te Parijs” werd door den “New-York Herald” genoodzaakt zijne meening uit te spreken. Eindelijk liet ik mij dwingen; ik sprak omdat ik niet meer zwijgen kon; ik bekeek de zaak van alle kanten, zoowel staatkundig als wetenschappelijk, en ik geef hier slechts het slot van een zeer uitvoerig artikel, dat ik in het nommer van den 30sten April schreef:

“Derhalve,” zei de ik na alle veronderstellingen afzonderlijk te hebben nagegaan, “nu elke veronderstelling verworpen is, moet men noodzakelijk aan het bestaan van een zeedier gelooven dat met buitengewone krachten begaafd is.

De grootste diepten van den Oceaan zijn ons geheel onbekend; het dieplood heeft ze niet kunnen peilen. Wat geschiedt er in die afgronden? Welke wezens kunnen er 12 of 15 kilometer onder het oppervlak der zee leven? Hoe is hun samenstel? Men kan er nauwelijks naar gissen. De oplossing van het raadsel voor hetwelk wij staan, kan tweeledig zijn. Of wij kennen al de verscheidenheid der dieren, welke onze planeet bewonen, of wij kennen ze niet. Indien wij ze niet allen kennen, indien de natuur nog geheimen voor ons heeft op het gebied der ichthyologie, dan is niets aannemelijker dan te gelooven aan het bestaan van walvisschen van eene geheel nieuwe soort, van een bijzonder maaksel, dat hen geschikt maakt om in de grootste diepte te leven, waar het dieplood nog niet is kunnen doordringen; een bijzonder toeval, een gril, een luim, als men wil, brengt hen mogelijk van tijd tot tijd, doch zeldzaam, aan het oppervlak van den Oceaan. “Indien wij integendeel alle levende soorten kennen, moet men het hier bedoelde dier noodzakelijk zoeken onder de reeds bekende zeedieren, en in dat geval zou ik geneigd zijn om aan het bestaan van een reusachtigen eenhoorn te gelooven.

“De gewone zee-eenhoorn bereikt soms eene lengte van zestig voet.

Neem die afmeting nu vijf- of zelfs tienvoudig; geef aan dit beest eene kracht evenredig aan zijne grootte, verzwaar zijn hoorn en gij hebt het bedoelde dier. Dan heeft het afmetingen zooals de officieren van de Shannon die hebben beschreven, een hoorn sterk en zwaar genoeg om een gat in de Scotia te booren, en kracht in overvloed om de kiel van een stoomschip aan te tasten. “De eenhoorn toch is met een soort van ivoren spoor of met een hellebaard gewapend, zooals sommige natuurkenners dit voorwerp beschrijven.

Het is een slagtand zoo hard als staal; men heeft eenige van die tanden gevonden, waarmede het lichaam van walvisschen doorboord was; deze visch namelijk wordt door den eenhoorn altijd met goeden uitslag aangevallen. Anderen werden niet zonder inspanning uit den romp van schepen getrokken, welke zij geheel doorboord hadden, evenals een drilboor door een vat gaat. Het museum van de geneeskundige faculteit te Parijs bezit een van die hoorns, welke eene lengte van 2.25 en onderaan eene breedte van O.48 meter heeft. “Welnu, veronderstel zulk een wapen tienmaal zoo sterk, en het dier tienmaal zoo krachtig; verbeeld u, dat het zich met eene snelheid van twintig kilometer in het uur beweegt; vermenigvuldig het gewicht met de snelheid, en gij verkrijgt tot resultaat een schok, die wel in staat is om het bedoelde ongeluk te veroorzaken.

Voordat ik nader word ingelicht houd ik het er dus voor dat het een zee-eenhoorn is geweest van verbazende grootte, niet met een hellebaard, maar met eene wezenlijke spoor gewapend, zooals gepantserde fregatten of ramschepen die hebben. Zoo zou dit onverklaarbaar verschijnsel zijn opgelost, of—er moet niets bestaan, in weerwil van al hetgeen men gegist, gezien en gevoeld heeft, hetgeen ook nog wel mogelijk is.” Die laatste woorden waren niet vrij van lafhartigheid, maar ik wilde tot op zekere hoogte mijne waardigheid als professor ophouden, en door de Amerikanen niet worden uitgelachen.

Ik hield een achterdeurtje open, doch in den grond der zaak geloofde ik aan het bestaan van een monster. Mijn stuk werd druk besproken, en kreeg daardoor heel wat ruchtbaarheid; ik had een zeker aantal menschen op mijne hand; de oplossing, welke ik gaf, leverde overigens stof genoeg op om aan de verbeelding vrij spel te laten.

De menschelijke geest schept behagen in die grootsche gedachte aan bovennatuurlijke wezens. En de zee is juist het beste verblijf voor zulke schepsels; zij is het, waar die reuzen, waarbij landdieren als olifanten of neushoorns slechts dwergen zijn, zich vrij kunnen ontwikkelen. Het water bevat de grootste bekende zoogdieren, en misschien verbergt het nog schelpdieren van onvergelijkelijken omvang, schaaldieren, afschuwelijk om te aanschouwen, zooals bijvoorbeeld kreeften van honderd meter lengte of krabben van twee honderd centenaar! waarom niet? In voorhistorische tijden waren de landdieren, viervoetige, vierhandige, kruipende dieren, vogels, enz. van reusachtige grootte. De schepper des heelals had ze in een kolossalen vorm gegoten, welke door den tijd kleiner geworden is. Waarom zou de zee in hare onbekende diepten geen staaltjes bewaard hebben van die reusachtige wezens uit de geologische tijdperken der aarde? de zee toch verandert nooit, terwijl de aardkorst elk oogenblik verandering ondergaat. Waarom zou zij de laatste verscheidenheden niet bevatten van die reuzen der voorwereld, voor welke jaren gelijk zijn aan eeuwen, en eeuwen gelijk aan duizend jaren? Maar ik laat mij tot zulke droomerijen verleiden nu ik er niet meer aan mag toegeven; ik laat die hersenschimmen varen, nu de tijd ze voor mij in eene vreeselijke werkelijkheid veranderd heeft.

Ik herhaal het, men vormde zich toen eene meening over den aard van het verschijnsel, en het publiek geloofde vrij algemeen aan het bestaan van een wonderbaarlijk wezen, hetwelk niets gemeen had met de fabelachtige zeeslangen. Indien sommigen het slechts beschouwden als een wetenschappelijk raadsel, hetwelk moest worden opgelost, dan dachten anderen vooral in Amerika en Engeland, met vrij wat practischer zin er aan om den Oceaan van dit vreeselijk monster te bevrijden, om de groote vaart daardoor te beveiligen.

Dagbladen en tijdschriften aan de belangen van nijverheid en handel maar vooral aan het assurantiewezen gewijd, behandelden de zaak voornamelijk uit dit oogpunt, en waren hierin eenstemmig; de verzekeringmaatschappijen dreigden zelfs hare premiën te verhoogen. Toen de openbare meening uitspraak gedaan had, verklaarden de Vereenigde Staten zich het eerst.

Men maakte te New-York toebereidselen voor een tocht om den eenhoorn te vervolgen. Een fregat met eene spoor voorzien en van groote snelheid, de Abraham Lincoln, werd uitgerust om zoodra mogelijk zee te kiezen. De kapitein Farragut had vrije beschikking over de tuighuizen, en hij maakte daarvan een goed gebruik om zijn fregat zoo snel mogelijk uit te russen. Zooals het wel eens meer gebeurt geschiedde het ook thans; toen men besloten had om het monster te vervolgen, verscheen dit niet meer.

Gedurende twee maanden hoorde niemand er over spreken, geen schip ontmoette het dier. Het was alsof die eenhoorn kennis droeg van de samenzwering welke tegen hem gesmeed werd; men had er zoóveel over gesproken en zelfs door middel van den transatlantischen telegraafkabel! Daarom beweerden enkele spotters dat die slimme kwant eenig telegram had opgevangen, waarmede hij nu zijn voordeel deed. Derhalve wist men niet waarheen het fregat gezonden moest worden, nu het voor een verren tocht uitgerust—en van verbazende vischtoestellen voorzien was.

Men werd hoe langer hoe ongeduldiger toen men den 2den Juli vernam dat de Tampico, eene boot van San Francisco naar Shanghai, het dier drie weken geleden wederom in het noordelijk gedeelte van de Stille Zuidzee gezien had. De ontroering, welke deze tijding veroorzaakte, was buitengemeen groot. Men liet den kapitein Farragut geen vierentwintig uur beraad; zijne victualie was aan boord; hij had kolen in overvloed, niemand ontbrak er op de scheepsrol, hij behoefde zijn schip slechts onder stoom te brengen en het anker te lichten; men zou hem een dag oponthoud kwalijk genomen hebben, bovendien verlangde de kapitein niets liever dan te vertrekken. Drie uur voordat de Abraham Lincoln van de kaai van Brooklyn werd losgemaakt, ontving ik den volgenden brief:

Mijnheer, 3 Juli 1867.

“Indien gij lust gevoelt om den tocht met den Abraham Lincoln mede te maken, zal de regeering der Vereenigde Staten met genoegen zien dat Frankrijk daarbij door u vertegenwoordigd wordt.

De Kapitein Farragut heeft eene hut ter uwer beschikking. Met de meeste hoogachting heb ik de eer te zijn.

Uw.

Dw. Dienaar, J. B. Hobson, Secretaris aan het Departement van Marine. Den WelEdel Hoog Geleerden Heer den Heer Aronnax, professor aan het museum te Parijs.

Hôtel der vijfde Avenue te New-York.


2 Het voor en tegen 2 The pros and cons

Toen deze gebeurtenissen plaats vonden, kwam ik juist terug van een wetenschappelijken tocht door het gebied Nebraska in de Vereenigde Staten. Bu olaylar gerçekleştiğinde, Amerika Birleşik Devletleri'ndeki Nebraska bölgesi üzerinden bilimsel bir keşiften döndüm.

In mijne betrekking van hoogleeraar bij het museum van natuurlijke historie te Parijs, had het Fransche gouvernement mij aan die expeditie toegevoegd. Paris'teki doğal tarih müzesinde profesör olarak bulunduğumda, Fransız hükümeti beni bu keşfe ekledi. Na zes maanden in Nebraska te hebben doorgebracht kwam ik tegen het einde van Maart met kostbare verzamelingen te New-York terug. Mijn vertrek naar Frankrijk was in het begin van Mei bepaald; ik hield mij dus bezig met het rangschikken mijner verzamelingen van planten, dieren en mineralen toen het geval met de Scotia plaats had. Fransa'ya gidiş dönüş Mayıs başında belirlendi; Bu yüzden, Scotia'daki davada, bitki, hayvan ve mineral koleksiyonlarımın düzenlenmesiyle kendimi işgal ettim. Ik was volkomen op de hoogte van dit vraagstuk van den dag, hoe zou het ook anders hebben kunnen zijn? Günün bu sorununun tamamen farkındaydım, aksi halde nasıl olabilirdi?

Ik had alle Amerikaansche bladen gelezen en herlezen, zonder er wijzer door geworden te zijn, dit geheim intrigeerde mij. Tüm Amerikan gazetelerini okudum ve yeniden okudum, bilge olmadan, bu sır beni şaşırttı. Het was mij onmogelijk eene vaste meening te vormen, zoodat ik van het eene uiterste tot het andere verviel; dat er iets bestond kon niet meer betwijfeld worden; de ongeloovigen moesten dan het lek in de Scotia slechts eens gaan betasten. Sabit bir görüş oluşturmak benim için imkansızdı, böylece bir uçtan diğerine düştüm; bir şeyin var olduğundan şüphe edilemezdi; Kafirler daha sonra sadece Scotia'daki sızıntıya dokunmak zorunda kalacaklardı. Toen ik te New-York kwam had de belangstelling haar hoogste standpunt bereikt. New York'a geldiğimde, ilgi en yüksek konuma ulaştı.

Het denkbeeld van een drijvend eiland of van eene onbereikbare klip, had men geheel en al laten varen; want als die klip geene machine bevatte, hoe had zij zich dan met zulk eene verbazende snelheid kunnen verplaatsen? Evenzeer had men het denkbeeld opgegeven dat het een drijvend wrak zou zijn, altijd alweer om de snelheid van beweging. Benzer şekilde, hareketin hızı için her zaman yeniden yüzen bir batık olacağı fikri verildi.

Er bleven dus twee mogelijke oplossingen van die zaak over, zoodat men zich daaromtrent in twee partijen verdeelde; de eene partij hield vol dat het een monster was met ontzettende krachten, de andere beweerde dat het een onderzeesch schip was met eene buitengewone beweegkracht. Dolayısıyla, bu konunun iki olası çözümü vardı, böylece bu konuda iki partiye ayrıldılar; Bir parti, korkunç güçlere sahip bir canavar olduğunu ileri sürdü, diğeri ise olağanüstü bir güdü gücü olan bir denizaltı gemisi olduğunu iddia etti. Deze laatste veronderstelling was wel aannemelijk, maar hield geen steek tegenover het onderzoek in beide werelddeelen; het was niet waarschijnlijk dat een eenvoudig particulier zulk een werktuig ter zijner beschikking had; waar en wanneer had hij het kunnen doen vervaardigen, hoe zou hij het geheim gehouden hebben? Bu son varsayım makulydi, ancak her iki dünyada da araştırmalarda herhangi bir fark yaratmadı; Basit bir kişinin emrinde böyle bir araç olması pek olası değildi; Nerede ve ne zaman yapabilirdi, nasıl gizli tutacaktı? Slechts eene regeering kon zulk een vernielend werktuig bezitten, en in deze vernielzuchtige tijden, waarin de mensch er slechts op bedacht is om de kracht en de uitwerking der oorlogswapenen te verdubbelen, kon het mogelijk zijn dat een staat buiten weten van anderen zulk een vreeselijk werktuig liet beproeven. Sadece bir hükümetin böyle bir yıkıcı aracı olabilir ve insanın sadece savaş silahlarının gücünü ve etkisini ikiye katlamak için tasarlandığı bu yıkıcı zamanlarda, bir devletin başkalarının dışındaki korkunç bir aracı tanıması mümkün olabilirdi. test olsun. Na de chassepots, de torpedo’s; na de torpedo’s, onderzeesche rammen; daarna reactie; ten minste 't is te hopen! De veronderstelling van een oorlogswerktuig viel geheel en al in 't water na de verklaring der onderscheiden mogendheden.

Omdat het hier eene zaak van algemeen belang gold en de groote vaart over den Oceaan er door leed, mocht men de oprechtheid der gouvernementen niet in twijfel trekken. Hoe kon men overigens ook aannemen dat zulk een schip gebouwd was zonder door iemand gezien te zijn? Om in zulke omstandigheden een geheim te bewaren is reeds moeielijk voor een bijzonder persoon, maar zeker onmogelijk voor eene regeering, wier handelingen voortdurend door afgunstige mogendheden worden gadegeslagen. Toen er dus een onderzoek was ingesteld in Engeland, Frankrijk, Rusland, Pruisen, Spanje, Italië, Amerika, ja zelfs in Turkije, werd de veronderstelling van een onderzeeschen Monitor voor goed verworpen. Nu kwam het monster weder op de baan, ten spijt van de aardigheden, waarmede het door kleine bladen overstelpt werd; het is licht te begrijpen dat nu men zich eenmaal tot een levend wezen bepalen moest, de verbeelding weldra de meest dwaze veronderstellingen maakte op ichthyologisch gebied. Bij mijne komst te New-York hadden verschillende personen mij de eer aangedaan om mij over het wonderbaarlijk verschijnsel te raadplegen.

Ik had in Frankrijk een werk uitgegeven in twee kwartijnen, waarvan de titel luidde: “De geheimen van de diepten der zee.” Dit boek was nog al in den smaak der geleerden gevallen, en verhief mij tot eene specialiteit in dat vrij onbekende deel der natuurlijke geschiedenis. Men vroeg mij om raad; voor zoover als ik het wezenlijke van de zaak begrijpen kon, bepaalde ik mij tot eene volstrekte ontkenning; maar weldra dreef men mij zoo in het nauw, dat ik mij bepaald moest uitdrukken; de “hoog geleerde Pierre Aronnax, hoogleeraar aan het museum te Parijs” werd door den “New-York Herald” genoodzaakt zijne meening uit te spreken. Eindelijk liet ik mij dwingen; ik sprak omdat ik niet meer zwijgen kon; ik bekeek de zaak van alle kanten, zoowel staatkundig als wetenschappelijk, en ik geef hier slechts het slot van een zeer uitvoerig artikel, dat ik in het nommer van den 30sten April schreef:

“Derhalve,” zei de ik na alle veronderstellingen afzonderlijk te hebben nagegaan, “nu elke veronderstelling verworpen is, moet men noodzakelijk aan het bestaan van een zeedier gelooven dat met buitengewone krachten begaafd is.

De grootste diepten van den Oceaan zijn ons geheel onbekend; het dieplood heeft ze niet kunnen peilen. Wat geschiedt er in die afgronden? Welke wezens kunnen er 12 of 15 kilometer onder het oppervlak der zee leven? Hoe is hun samenstel? Men kan er nauwelijks naar gissen. De oplossing van het raadsel voor hetwelk wij staan, kan tweeledig zijn. Of wij kennen al de verscheidenheid der dieren, welke onze planeet bewonen, of wij kennen ze niet. Indien wij ze niet allen kennen, indien de natuur nog geheimen voor ons heeft op het gebied der ichthyologie, dan is niets aannemelijker dan te gelooven aan het bestaan van walvisschen van eene geheel nieuwe soort, van een bijzonder maaksel, dat hen geschikt maakt om in de grootste diepte te leven, waar het dieplood nog niet is kunnen doordringen; een bijzonder toeval, een gril, een luim, als men wil, brengt hen mogelijk van tijd tot tijd, doch zeldzaam, aan het oppervlak van den Oceaan. “Indien wij integendeel alle levende soorten kennen, moet men het hier bedoelde dier noodzakelijk zoeken onder de reeds bekende zeedieren, en in dat geval zou ik geneigd zijn om aan het bestaan van een reusachtigen eenhoorn te gelooven.

“De gewone zee-eenhoorn bereikt soms eene lengte van zestig voet.

Neem die afmeting nu vijf- of zelfs tienvoudig; geef aan dit beest eene kracht evenredig aan zijne grootte, verzwaar zijn hoorn en gij hebt het bedoelde dier. Dan heeft het afmetingen zooals de officieren van de Shannon die hebben beschreven, een hoorn sterk en zwaar genoeg om een gat in de Scotia te booren, en kracht in overvloed om de kiel van een stoomschip aan te tasten. “De eenhoorn toch is met een soort van ivoren spoor of met een hellebaard gewapend, zooals sommige natuurkenners dit voorwerp beschrijven.

Het is een slagtand zoo hard als staal; men heeft eenige van die tanden gevonden, waarmede het lichaam van walvisschen doorboord was; deze visch namelijk wordt door den eenhoorn altijd met goeden uitslag aangevallen. Anderen werden niet zonder inspanning uit den romp van schepen getrokken, welke zij geheel doorboord hadden, evenals een drilboor door een vat gaat. Het museum van de geneeskundige faculteit te Parijs bezit een van die hoorns, welke eene lengte van 2.25 en onderaan eene breedte van O.48 meter heeft. “Welnu, veronderstel zulk een wapen tienmaal zoo sterk, en het dier tienmaal zoo krachtig; verbeeld u, dat het zich met eene snelheid van twintig kilometer in het uur beweegt; vermenigvuldig het gewicht met de snelheid, en gij verkrijgt tot resultaat een schok, die wel in staat is om het bedoelde ongeluk te veroorzaken.

Voordat ik nader word ingelicht houd ik het er dus voor dat het een zee-eenhoorn is geweest van verbazende grootte, niet met een hellebaard, maar met eene wezenlijke spoor gewapend, zooals gepantserde fregatten of ramschepen die hebben. Zoo zou dit onverklaarbaar verschijnsel zijn opgelost, of—er moet niets bestaan, in weerwil van al hetgeen men gegist, gezien en gevoeld heeft, hetgeen ook nog wel mogelijk is.” Die laatste woorden waren niet vrij van lafhartigheid, maar ik wilde tot op zekere hoogte mijne waardigheid als professor ophouden, en door de Amerikanen niet worden uitgelachen.

Ik hield een achterdeurtje open, doch in den grond der zaak geloofde ik aan het bestaan van een monster. Mijn stuk werd druk besproken, en kreeg daardoor heel wat ruchtbaarheid; ik had een zeker aantal menschen op mijne hand; de oplossing, welke ik gaf, leverde overigens stof genoeg op om aan de verbeelding vrij spel te laten.

De menschelijke geest schept behagen in die grootsche gedachte aan bovennatuurlijke wezens. En de zee is juist het beste verblijf voor zulke schepsels; zij is het, waar die reuzen, waarbij landdieren als olifanten of neushoorns slechts dwergen zijn, zich vrij kunnen ontwikkelen. Het water bevat de grootste bekende zoogdieren, en misschien verbergt het nog schelpdieren van onvergelijkelijken omvang, schaaldieren, afschuwelijk om te aanschouwen, zooals bijvoorbeeld kreeften van honderd meter lengte of krabben van twee honderd centenaar! waarom niet? In voorhistorische tijden waren de landdieren, viervoetige, vierhandige, kruipende dieren, vogels, enz. van reusachtige grootte. De schepper des heelals had ze in een kolossalen vorm gegoten, welke door den tijd kleiner geworden is. Waarom zou de zee in hare onbekende diepten geen staaltjes bewaard hebben van die reusachtige wezens uit de geologische tijdperken der aarde? de zee toch verandert nooit, terwijl de aardkorst elk oogenblik verandering ondergaat. Waarom zou zij de laatste verscheidenheden niet bevatten van die reuzen der voorwereld, voor welke jaren gelijk zijn aan eeuwen, en eeuwen gelijk aan duizend jaren? Maar ik laat mij tot zulke droomerijen verleiden nu ik er niet meer aan mag toegeven; ik laat die hersenschimmen varen, nu de tijd ze voor mij in eene vreeselijke werkelijkheid veranderd heeft.

Ik herhaal het, men vormde zich toen eene meening over den aard van het verschijnsel, en het publiek geloofde vrij algemeen aan het bestaan van een wonderbaarlijk wezen, hetwelk niets gemeen had met de fabelachtige zeeslangen. Indien sommigen het slechts beschouwden als een wetenschappelijk raadsel, hetwelk moest worden opgelost, dan dachten anderen vooral in Amerika en Engeland, met vrij wat practischer zin er aan om den Oceaan van dit vreeselijk monster te bevrijden, om de groote vaart daardoor te beveiligen.

Dagbladen en tijdschriften aan de belangen van nijverheid en handel maar vooral aan het assurantiewezen gewijd, behandelden de zaak voornamelijk uit dit oogpunt, en waren hierin eenstemmig; de verzekeringmaatschappijen dreigden zelfs hare premiën te verhoogen. Toen de openbare meening uitspraak gedaan had, verklaarden de Vereenigde Staten zich het eerst.

Men maakte te New-York toebereidselen voor een tocht om den eenhoorn te vervolgen. Een fregat met eene spoor voorzien en van groote snelheid, de Abraham Lincoln, werd uitgerust om zoodra mogelijk zee te kiezen. De kapitein Farragut had vrije beschikking over de tuighuizen, en hij maakte daarvan een goed gebruik om zijn fregat zoo snel mogelijk uit te russen. Zooals het wel eens meer gebeurt geschiedde het ook thans; toen men besloten had om het monster te vervolgen, verscheen dit niet meer.

Gedurende twee maanden hoorde niemand er over spreken, geen schip ontmoette het dier. Het was alsof die eenhoorn kennis droeg van de samenzwering welke tegen hem gesmeed werd; men had er zoóveel over gesproken en zelfs door middel van den transatlantischen telegraafkabel! Daarom beweerden enkele spotters dat die slimme kwant eenig telegram had opgevangen, waarmede hij nu zijn voordeel deed. Derhalve wist men niet waarheen het fregat gezonden moest worden, nu het voor een verren tocht uitgerust—en van verbazende vischtoestellen voorzien was.

Men werd hoe langer hoe ongeduldiger toen men den 2den Juli vernam dat de Tampico, eene boot van San Francisco naar Shanghai, het dier drie weken geleden wederom in het noordelijk gedeelte van de Stille Zuidzee gezien had. De ontroering, welke deze tijding veroorzaakte, was buitengemeen groot. Men liet den kapitein Farragut geen vierentwintig uur beraad; zijne victualie was aan boord; hij had kolen in overvloed, niemand ontbrak er op de scheepsrol, hij behoefde zijn schip slechts onder stoom te brengen en het anker te lichten; men zou hem een dag oponthoud kwalijk genomen hebben, bovendien verlangde de kapitein niets liever dan te vertrekken. Drie uur voordat de Abraham Lincoln van de kaai van Brooklyn werd losgemaakt, ontving ik den volgenden brief:

Mijnheer, 3 Juli 1867.

“Indien gij lust gevoelt om den tocht met den Abraham Lincoln mede te maken, zal de regeering der Vereenigde Staten met genoegen zien dat Frankrijk daarbij door u vertegenwoordigd wordt.

De Kapitein Farragut heeft eene hut ter uwer beschikking. Met de meeste hoogachting heb ik de eer te zijn.

Uw.

Dw. Dienaar, J. B. Hobson, Secretaris aan het Departement van Marine. Den WelEdel Hoog Geleerden Heer den Heer Aronnax, professor aan het museum te Parijs.

Hôtel der vijfde Avenue te New-York.